BE1022732B1 - Inrichting en werkwijze voor het onderling vergrendelen van lamellen - Google Patents

Inrichting en werkwijze voor het onderling vergrendelen van lamellen Download PDF

Info

Publication number
BE1022732B1
BE1022732B1 BE2015/5101A BE201505101A BE1022732B1 BE 1022732 B1 BE1022732 B1 BE 1022732B1 BE 2015/5101 A BE2015/5101 A BE 2015/5101A BE 201505101 A BE201505101 A BE 201505101A BE 1022732 B1 BE1022732 B1 BE 1022732B1
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
slat
slats
longitudinal side
locking element
locking
Prior art date
Application number
BE2015/5101A
Other languages
English (en)
Inventor
Andy Omer Elvire Nimmegeers
Original Assignee
Nimme Bvba
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Nimme Bvba filed Critical Nimme Bvba
Priority to BE2015/5101A priority Critical patent/BE1022732B1/nl
Priority to PCT/BE2016/000013 priority patent/WO2016134427A2/en
Priority to EP16738649.9A priority patent/EP3262265A2/en
Application granted granted Critical
Publication of BE1022732B1 publication Critical patent/BE1022732B1/nl

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E06DOORS, WINDOWS, SHUTTERS, OR ROLLER BLINDS IN GENERAL; LADDERS
    • E06BFIXED OR MOVABLE CLOSURES FOR OPENINGS IN BUILDINGS, VEHICLES, FENCES OR LIKE ENCLOSURES IN GENERAL, e.g. DOORS, WINDOWS, BLINDS, GATES
    • E06B9/00Screening or protective devices for wall or similar openings, with or without operating or securing mechanisms; Closures of similar construction
    • E06B9/02Shutters, movable grilles, or other safety closing devices, e.g. against burglary
    • E06B9/08Roll-type closures
    • E06B9/11Roller shutters
    • E06B9/15Roller shutters with closing members formed of slats or the like
    • E06B9/165Roller shutters with closing members formed of slats or the like with slats disappearing in each other; with slats the distance between which can be altered
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E06DOORS, WINDOWS, SHUTTERS, OR ROLLER BLINDS IN GENERAL; LADDERS
    • E06BFIXED OR MOVABLE CLOSURES FOR OPENINGS IN BUILDINGS, VEHICLES, FENCES OR LIKE ENCLOSURES IN GENERAL, e.g. DOORS, WINDOWS, BLINDS, GATES
    • E06B9/00Screening or protective devices for wall or similar openings, with or without operating or securing mechanisms; Closures of similar construction
    • E06B9/02Shutters, movable grilles, or other safety closing devices, e.g. against burglary
    • E06B9/08Roll-type closures
    • E06B9/11Roller shutters
    • E06B9/17Parts or details of roller shutters, e.g. suspension devices, shutter boxes, wicket doors, ventilation openings
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E06DOORS, WINDOWS, SHUTTERS, OR ROLLER BLINDS IN GENERAL; LADDERS
    • E06BFIXED OR MOVABLE CLOSURES FOR OPENINGS IN BUILDINGS, VEHICLES, FENCES OR LIKE ENCLOSURES IN GENERAL, e.g. DOORS, WINDOWS, BLINDS, GATES
    • E06B9/00Screening or protective devices for wall or similar openings, with or without operating or securing mechanisms; Closures of similar construction
    • E06B9/02Shutters, movable grilles, or other safety closing devices, e.g. against burglary
    • E06B9/08Roll-type closures
    • E06B9/11Roller shutters
    • E06B9/15Roller shutters with closing members formed of slats or the like
    • E06B2009/1533Slat connections
    • E06B2009/1538Slats directly connected
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E06DOORS, WINDOWS, SHUTTERS, OR ROLLER BLINDS IN GENERAL; LADDERS
    • E06BFIXED OR MOVABLE CLOSURES FOR OPENINGS IN BUILDINGS, VEHICLES, FENCES OR LIKE ENCLOSURES IN GENERAL, e.g. DOORS, WINDOWS, BLINDS, GATES
    • E06B9/00Screening or protective devices for wall or similar openings, with or without operating or securing mechanisms; Closures of similar construction
    • E06B9/02Shutters, movable grilles, or other safety closing devices, e.g. against burglary
    • E06B9/08Roll-type closures
    • E06B9/11Roller shutters
    • E06B9/15Roller shutters with closing members formed of slats or the like
    • E06B2009/1533Slat connections
    • E06B2009/1572Locking means to prevent slat disengagement
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E06DOORS, WINDOWS, SHUTTERS, OR ROLLER BLINDS IN GENERAL; LADDERS
    • E06BFIXED OR MOVABLE CLOSURES FOR OPENINGS IN BUILDINGS, VEHICLES, FENCES OR LIKE ENCLOSURES IN GENERAL, e.g. DOORS, WINDOWS, BLINDS, GATES
    • E06B9/00Screening or protective devices for wall or similar openings, with or without operating or securing mechanisms; Closures of similar construction
    • E06B9/02Shutters, movable grilles, or other safety closing devices, e.g. against burglary
    • E06B9/08Roll-type closures
    • E06B9/11Roller shutters
    • E06B9/15Roller shutters with closing members formed of slats or the like
    • E06B2009/1577Slat end pieces used for guiding shutter
    • E06B2009/1583Slat end pieces used for guiding shutter inserted in slat cavity
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E06DOORS, WINDOWS, SHUTTERS, OR ROLLER BLINDS IN GENERAL; LADDERS
    • E06BFIXED OR MOVABLE CLOSURES FOR OPENINGS IN BUILDINGS, VEHICLES, FENCES OR LIKE ENCLOSURES IN GENERAL, e.g. DOORS, WINDOWS, BLINDS, GATES
    • E06B9/00Screening or protective devices for wall or similar openings, with or without operating or securing mechanisms; Closures of similar construction
    • E06B9/02Shutters, movable grilles, or other safety closing devices, e.g. against burglary
    • E06B9/08Roll-type closures
    • E06B9/11Roller shutters
    • E06B9/17Parts or details of roller shutters, e.g. suspension devices, shutter boxes, wicket doors, ventilation openings
    • E06B2009/17092Manufacturing

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Structural Engineering (AREA)
  • Architecture (AREA)
  • Civil Engineering (AREA)
  • Operating, Guiding And Securing Of Roll- Type Closing Members (AREA)

Abstract

Inrichting voor het onderling vergrendelen van lamellen van een rolluikblad, omvattende een drager voor het ondersteunen van een stel lamellen omvattende een eerste lamel en een tweede lamel die in de langsrichting verschuifbaar aan elkaar gekoppeld zijn; een positioneringsstation voor het in een eerste positie en tweede positie brengen van de tweede lamel ten opzichte van de eerste lamel; en een zaagmodule voor het in de eerste positie van het stel lamellen aanbrengen van een eerste uitsparing, en voor het aanbrengen van een tweede uitsparing in de tweede langszijde van de tweede lamel; een inbrengmodule voor het in de tweede positie van het stel lamellen aanbrengen van een eerste vergrendelelement, en van een tweede vergrendelelement in het uitstekend einddeel van de tweede lamel.

Description

Inrichting en werkwijze voor het onderling vergrendelen van lamellen
Vakgebied
De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting en werkwijze voor het onderling vergrendelen van lamellen van een rolluik.
Achtergrond
Het is bekend om rolluikbladen te vervaardigen door het aan elkaar koppelen van kunststof of aluminium lamellen. De bestaande technieken hebben het nadeel relatief veel manuele acties te vereisen en traag te zijn. In bestaande kunststofrolluiken worden typisch nagels of draden gebruikt om de lamellen ten opzichte van elkaar te vergrendelen.
Samenvatting van de uitvinding
Uitvoeringsvormen van de uitvinding hebben als doel een inrichting en werkwijze te verschaffen waarmee lamellen op een snellere en beter manier vergrendeld kunnen worden ten opzichte van elkaar.
Een eerste aspect van de uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het onderling vergrendelen van lamellen van een rolluikblad, in het bijzonder voor het vergrendelen van kunststof lamellen. De inrichting omvat een drager, positioneringsmiddelen, een zaagmodule, en een inbrengmodule. De drager is ingericht voor het ondersteunen van een stel lamellen omvattende ten minste een eerste lamel en een tweede lamel die in de langsrichting verschuifbaar aan elkaar gekoppeld zijn. De eerste lamel heeft een eerste langszijde en een tweede langszijde, en de tweede lamel heeft een eerste langszijde en een tweede langszijde, en de tweede langszijde van de eerste lamel grenst aan de eerste langszijde van de tweede lamel. Het positioneringsstation is ingericht voor het in een eerste positie en tweede positie brengen van de tweede lamel ten opzichte van de eerste lamel. De eerste positie (P1) is zodanig dat een einddeel van de eerste lamel in de langsrichting uitsteekt ten opzichte van de tweede lamel over een afstand. De tweede positie is zodanig dat een einddeel van de tweede lamel in de langsrichting uitsteekt ten opzichte van de eerste lamel over een afstand. De zaagmodule is ingericht voor het in de eerste positie van het stel lamellen aanbrengen van een eerste uitsparing in het uitstekend einddeel van de eerste lamel, in de tweede langszijde van de eerste lamel, en voor het aanbrengen van een tweede uitsparing in de tweede langszijde van de tweede lamel. De inbrengmodule is ingericht voor het in de tweede positie van het stel lamellen aanbrengen van een eerste vergrendelelement in de eerste langszijde van de eerste lamel, en voor het aanbrengen van een tweede vergrendelelement in het uitstekend einddeel van de tweede lamel, in de eerste langszijde daarvan.
Door het in een voorwaartse richting bewegen van de eerste lamel ten opzichte van de tweede lamel (zodat de eerste lamel uitsteekt ten opzichte van de tweede lamel bij een eerste einde van het stel lamellen) voor het in een eerste positie plaatsen van het stel lamellen voor het aanbrengen van uitsparingen, en door het vervolgens in een achterwaartse richting bewegen van de eerste lamel ten opzichte van de tweede lamel (zodat de tweede lamel uitsteekt ten opzichte van de eerste lamel bij het eerste einde van het stel lamellen) voor het in een tweede positie plaatsen van het stel lamellen voor het aanbrengen van de vergrendelelementen, kunnen deze stappen machinaal eenvoudig na elkaar uitgevoerd worden en kunnen lamellen op een snellere en betere manier worden vergrendeld.
De lamellen kunnen bijvoorbeeld vervaardigd zijn uit kunststof of uit aluminium. De lamellen zijn bij voorkeur extrusieprofielen.
De hierboven beschreven variant van de inrichting is bedoeld voor stellen lamellen van telkens ten minste twee lamellen. In de praktijk zal het vaak praktisch zijn om te werken met stellen van vier lamellen, waarbij de lamellen in de eerste positie in een eerste richting verschoven zijn ten opzichte van elkaar en in de tweede positie in de omgekeerde richting verschoven zijn ten opzichte van elkaar.
Het positioneringsstation is bij voorkeur verder ingericht voor het in een derde positie brengen van het stel lamellen, waarbij in de derde positie het tweede vergrendelelement ten minste gedeeltelijk gelegen is in de eerste uitsparing, zodanig dat de eerste lamel vergrendeld is ten opzichte van de tweede lamel.
In een voordelige uitvoeringsvorm zijn de eerste en tweede lamel aan de eerste langszijde voorzien van een koppeldeel, en aan de tweede langszijde voorzien van een kanaal, waarbij het koppeldeel opneembaar is in het kanaal voor het verschuifbaar koppelen van de eerste lamel aan de tweede lamel. De inrichting kan dan verder een spreidmodule omvatten voor het openzetten van een deel van het kanaal van de eerste lamel tussen de uitsparing en een uiteinde van de eerste lamel, tijdens het in de derde positie (P3) brengen, zodanig dat het tweede vergrendelelement tot in de eerste uitsparing kan bewegen, en dit deel van het kanaal terug sluit na het in de derde positie (P3) brengen voor het vergrendelen van de eerste lamel ten opzichte van de tweede lamel.
De zaagmodule is bij voorkeur ingericht om de eerste en de tweede uitsparing gelijktijdig aan te brengen, zodat de uitsparingen in alle lamellen van het stel gelijktijdig aangebracht kunnen worden, en het proces verder kan worden versneld.
Het eerste en tweede vergrendelelement zijn bij voorkeur staafvormig, en de inbrengmodule is bij voorkeur ingericht voor het doorheen ten minste één wand van respectievelijk de eerste en tweede lamel inbrengen van het eerste en het tweede vergrendelelement. In een mogelijke uitvoeringsvorm hebben het eerste en tweede vergrendelelement een boorkop, en is de inbrengmodule ingericht voor het roteren van het eerste en tweede vergrendelelement zodanig dat de boorkop daarvan doorheen ten minste één wand van respectievelijk de eerste en tweede lamel gaat.
Opgemerkt wordt dat uitvoeringsvormen van de uitvinding weliswaar ingericht zijn om gebruikt te worden met ten minste twee lamellen, maar dat de inrichting ook gebruikt kan worden met één enkele lamel. Bijvoorbeeld, wanneer het rolluikblad in totaal een oneven aantal lamellen dient te bevatten, dan kan een laatste lamel ook voorzien worden van een vergrendelelement in een inrichting volgens de uitvinding. Deze laatste lamel kan dan gekoppeld worden met een vorig stel lamellen die reeds ten opzichte van elkaar vergrendeld zijn. Volgens een ander aspect van de uitvinding wordt een werkwijze verschaft voor het onderling vergrendelen van lamellen van een rolluikblad. De werkwijze omvat: het voorzien van een stel lamellen omvattende ten minste een eerste lamel en een tweede lamel die in een langsrichting verschuifbaar aan elkaar gekoppeld zijn. De eerste lamel heeft een eerste langszijde en een tweede langszijde, en de tweede lamel heeft een eerste langszijde en een tweede langszijde, waarbij de tweede langszijde van de eerste lamel gekoppeld is aan de eerste langszijde van de tweede lamel. De werkwijze omvat verder: het in een eerste positie brengen van de tweede lamel ten opzichte van de eerste lamel, welke eerste positie zodanig is dat een einddeel van de eerste lamel in de langsrichting uitsteekt ten opzichte van de tweede lamel over een vooraf bepaalde afstand; het aanbrengen van een eerste uitsparing in het einddeel van de eerste lamel, in de tweede langszijde daarvan, en het aanbrengen van een tweede uitsparing in de tweede langszijde van de tweede lamel; het in een tweede positie brengen van de tweede lamel ten opzichte van de eerste lamel, welke tweede positie zodanig is dat een einddeel van de tweede lamel in de langsrichting uitsteekt ten opzichte van de eerste lamel over een vooraf bepaalde afstand; het aanbrengen van een eerste vergrendelelement in de eerste langszijde van de eerste lamel, en het aanbrengen van een tweede vergrendelelement in het einddeel van de tweede lamel, in de eerste langszijde.
Bij voorkeur omvat de werkwijze verder het in een derde positie brengen van de eerste lamel ten opzichte van de tweede lamel, in welke derde positie het tweede vergrendelelement ten minste gedeeltelijk gelegen is in de eerste uitsparing, zodanig dat de eerste lamel vergrendeld is ten opzichte van de tweede lamel.
De hierboven beschreven stappen worden bij voorkeur herhaald voor een verkrijgen van meerdere dergelijke stellen met onderling vergrendelde eerste en tweede lamellen, waarna deze meerdere stellen gekoppeld worden voor het vormen van een rolluikblad.
Bij voorkeur worden de eerste en de tweede uitsparing gelijktijdig aangebracht, bijvoorbeeld door zagen of frezen.
Het eerste en tweede vergrendelelement zijn bij voorkeur staafvormig, en het eerste en tweede vergrendelelement worden bij voorkeur aangebracht doorheen ten minste één wand van respectievelijk de eerste en tweede lamel. Het eerste en tweede vergrendelelement hebben bij voorkeur een boorkop, waarbij het eerste en tweede vergrendelelement dan aangebracht kunnen worden door deze met hun boorkop te roteren doorheen ten minste één wand van respectievelijk de eerste en tweede lamel.
In een voorkeursuitvoeringsvorm zijn de eerste en tweede lamel aan de eerste langszijde voorzien van een koppeldeel, en aan de tweede langszijde voorzien van een kanaal, waarbij het koppeldeel opneembaar is in het kanaal voor het verschuifbaar koppelen van de eerste lamel aan de tweede lamel.
In een voorkeursuitvoeringsvorm wordt een deel van het kanaal dat tussen het einde van de eerste lamel en de uitsparing ligt, opengezet tijdens het in de derde positie brengen van de tweede lamel ten opzichte van de eerste lamel zodanig dat het tweede vergrendelelement tot in de eerste uitsparing kan bewegen, waarna het deel van het kanaal terug zijn oorspronkelijk vorm aanneemt na het in de derde positie brengen voor het vergrendelen van de eerste lamel ten opzichte van de tweede lamel.
In een voorkeursuitvoeringsvorm worden het eerste en tweede vergrendelelement door ten minste twee wanden van de eerste en tweede lamel gestoken en daarin vastgezet, d.w.z. geborgd. Daartoe kan elk vergrendelelement een schroefkop hebben die zodanig is ingericht dat deze een voldoende klein gat boort in een wand van de lamel, d.w.z. een schroefkop met een aangepaste schroefdraad, zodanig dat de schroefkop niet zonder aanzienlijke kracht terug uit de lamel kan worden getrokken, en dus geborgd is in de lamel.
Dit kan bijvoorbeeld worden verwezenlijkt door het eerste en tweede vergrendelelement te vormen als een cilindrisch element dat aan een uiteinde voorzien is van een versmalde nek aan het uiteinde waarvan een schroefkop is voorzien. Op die manier kan een wanddeel van de lamel vastgeklemd worden ter hoogte van de versmalde nek, tussen het cilindrisch element en de schroefkop.
In de voorkeursuitvoeringsvorm wordt een stel van ten minste twee lamellatten opgehaald, en op maat verzaagd voor het verkrijgen van een aantal stellen verzaagde lamellen, waarbij de stappen volgens één der voorgaande uitvoeringsvormen van de werkwijze uitgevoerd worden op telkens een stel van dit aantal stellen verzaagde lamellen.
Volgens een ander aspect van de uitvinding wordt een systeem verschaft omvattende een inrichting volgens één van de hierboven beschreven uitvoeringsvormen, en een zaag- en aanvoerstation voor het verzagen van lamellatten en voor het aanvoeren van telkens een stel verzaagde lamellen omvattende ten miste een eerste lamel en een tweede lamel gekoppeld aan de eerste lamel. De term “lamellat” verwijst hier naar een niet op maat verzaagde lat, en de term lamel verwijst naar een op maat van het te vervaardigen rolluikblad verzaagde lamel. De term zagen kan hier verwijzen naar snijden, frezen, en meer algemeen elke geschikte techniek om de lamellatten te scheiden in lamellen op maat.
Volgens een eerste variant kunnen de lamellatten eerst verzaagd worden en vervolgens gekoppeld voor het vormen van stellen van twee of meer lamellen. Volgens een andere variant kunnen de lamellatten eerst gekoppeld worden en daarna in stellen verzaagd worden. Optioneel kunnen de lamellatten in gekoppelde vorm geleverd worden.
In een mogelijke uitvoeringsvorm is het zaag- en aanvoerstation ingericht voor het ophalen van een stel lamellatten omvattende ten minste een eerste en een daarmee gekoppelde tweede lamellat; voor het op maat zagen van het stel lamellatten, waarbij de eerste en twee lamellat in één beweging worden doorgezaagd, zodanig dat een aantal stellen op maat verzaagde lamellen wordt verkregen omvattende telkens ten minste een eerste en een tweede lamel; en voor het aanvoeren van een stel op maat verzaagde lamellen naar de drager.
Volgens nog een ander aspect wordt een zaag- en aanvoerstation verschaft dat ingericht is voor het ophalen van een stel lamellatten omvattende ten minste een eerste en een daarmee gekoppelde tweede lamellat; voor het op maat zagen van het stel lamellatten, waarbij de eerste en twee lamellat in één beweging worden doorgezaagd, zodanig dat een aantal stellen op maat verzaagde lamellen wordt verkregen omvattende telkens ten minste een eerste en een tweede lamel; en voor het aanvoeren van een stel op maat verzaagde lamellen naar een volgend station. Een dergelijk zaag-en aanvoerstation kan zowel gebruikt worden voor aluminium lamellen als voor kunststof lamellen. In het geval van aluminium lamellen worden deze typisch niet gearreteerd met behulp van uitsparingen en vergrendelpennen, maar worden de lamellen met behulp van eindverbindingsdelen, bijvoorbeeld klemmen (clipsen), vergrendeld ten opzichte van elkaar, welke eindverbindingsdelen ingericht zijn om uiteinden van aangrenzende lamellen van een stel aan elkaar bevestigen, zie verder.
Volgens een verder aspect van de uitvinding wordt een werkwijze verschaft voor het onderling vergrendelen van lamellen van een rolluikblad. De werkwijze omvat het voorzien van een stel lamellen omvattende ten minste een eerste lamel en een tweede lamel die in een langsrichting verschuifbaar aan elkaar gekoppeld zijn. De eerste lamel heeft een eerste langszijde en een tweede langszijde, en de tweede lamel heeft een eerste langszijde en een tweede langszijde, en de tweede langszijde van de eerste lamel is gekoppeld aan de eerste langszijde van de tweede lamel. De werkwijze omvat verder: het voorzien van vergrendelelementen op een rol; het verwijderen van een vergrendelelement van de rol; en het aanbrengen van het van de rol verwijderde vergrendelelement in ten minste één van de eerste en de tweede lamel.
Door de vergrendelelementen te voorzien op een rol kan de werkwijze eenvoudig geautomatiseerd worden in vergelijking met systemen waar de vergrendelelementen los van elkaar gestockeerd worden. Ook de positionering van de vergrendelelementen kan op een eenvoudigere manier gebeuren dan in systemen van de stand van de techniek.
In een mogelijke uitvoeringsvorm omvat het verwijderen een snijbewerking.
In een mogelijke uitvoeringsvorm zijn de vergrendelelementen één van de volgende: vergrendelpennen, eindverbindingsdelen. Vergrendelpennen worden typisch gebruikt in combinatie met kunststof lamellen, en eindverbindingsdelen worden typisch gebruikt in combinatie met aluminium lamellen.
In een mogelijke uitvoeringsvorm zijn de vergrendelelementen vergrendelpennen, waarbij elke vergrendelpen een cilindrisch deel omvat met een cilindermantel, en waarbij de cilindrische delen met hun cilindermantels aan elkaar zijn bevestigd.
In een andere mogelijke uitvoeringsvorm zijn de vergrendelelementen eindverbindingsdelen zijn, waarbij elke eindverbindingsdeel een insteekdeel dat ingericht is om in een uiteinde van de eerste lamel te steken en een kapdeel dat ingericht is om zich uit te strekken over een uiteinde van de tweede aangrenzende lamel, omvat. Het insteekdeel van een eerste eindverbindingsdeel van de rol is bij voorkeur bevestigd aan een kapdeel van een tweede aangrenzend eindverbindingsdeel van de rol.
In een mogelijke uitvoeringsvorm zijn de vergrendelelementen eindverbindingsdelen, en worden de eindverbindingsdelen gelijktijdig aangebracht in tegenoverliggende uiteinden van de eerste lamel.
Volgens een aspect van de uitvinding wordt een eindverbindingsdeel voor een lamel, verschaft, omvattende een insteekdeel dat ingericht is om in een uiteinde van de eerste lamel te steken en een kapdeel dat ingericht is om zich uit te strekken over een uiteinde van de tweede aangrenzende lamel. Het insteekdeel is bij voorkeur voorzien van ten minste één ronde opening.
Volgens een aspect van de uitvinding wordt een rol omvattende meerdere aan elkaar bevestigde eindverbindingsdelen verschaft, waarbij een insteekdeel van een eerste eindverbindingsdeel van de rol bevestigd is aan een kapdeel van een tweede aangrenzend eindverbindingsdeel van de rol.
Volgens een aspect van de uitvinding wordt een rol verschaft omvattende meerdere aan elkaar bevestigde vergrendelpennen voor het ten opzichte van elkaar vergrendelen van lamellen, waarbij elke vergrendelpen een cilindrisch deel omvat met een cilindermantel, en waarbij de cilindrische delen met hun cilindermantels aan elkaar zijn bevestigd.
In een mogelijke uitvoeringsvorm is elke vergrendelpen voorzien van een schroefkop.
Volgens een aspect van de uitvinding wordt een vergrendelelement verschaft voor het ten opzichte van elkaar vergrendelen van lamellen, omvattende een cilindrisch element en een kop, waarbij het cilindrisch element aan een uiteinde voorzien is van een versmalde nek met een diameter die kleiner is dan de diameter van het cilindrisch element, en waarbij de kop is voorzien aan het uiteinde van de versmalde nek.
In een mogelijke uitvoeringsvorm is de kop een schroefkop.
In een mogelijke uitvoeringsvorm is het vergrendelelement integraal vervaardigd uit een kunststofmateriaal, bij voorkeur door spuitgieten.
In een mogelijke uitvoeringsvorm is een lengteafmeting van het cilindrisch deel ten minste 5 keer groter dan een lengteafmeting van de versmalde nek.
Korte figuurbeschrijving
Bovenstaande en andere voordelige eigenschappen en doelen van de uitvinding zullen duidelijker worden en de uitvinding zal beter begrepen worden aan de hand van de volgende gedetailleerde beschrijving wanneer deze wordt gelezen in combinatie met de tekeningen in bijlage, waarin:
Figuur 1 een perspectivisch aanzicht van een stel lamellen voor gebruik in een uitvoeringsvorm van een inrichting of werkwijze illustreert;
Figuren 2-6 schematisch opeenvolgende stappen illustreren van een uitvoeringsvorm van de werkwijze volgens de uitvinding;
Figuur 5A een perspectivisch detailaanzicht van een uitvoeringsvorm van een vergrendelelement volgens de uitvinding;
Figuur 7 een bovenaanzicht toont van het perspectivisch aanzicht van figuur 6;
Figuur 8 een doorsnede langs VIII-VIII in figuur 6 toont;
Figuur 9 een schematisch perspectivisch aanzicht toont van een inrichting volgens de uitvinding in een eerste positie P1 van de lamellen;
Figuur 9A een detailaanzicht van een uitvoeringsvorm van een inbrengmodule volgens de uitvinding;
Figuur 10 een schematisch perspectivisch aanzicht toont van de inrichting van figuur 9 in een tweede positie P2 van de lamellen;
Figuren 11A-11C schematisch het oppikken en versnijden van lamellen illustreert, ter voorbereiding van het stel lamellen van figuur 1;
Figuur 12 een perspectivisch aanzicht van een uitvoeringsvorm van een werkwijze volgens de uitvinding illustreert; en
Figuur 12A een detailaanzicht van het eindverbindingsdeel van figuur 12.
Gedetailleerde uitvoeringsvormen
Een uitvoeringsvorm van de werkwijze volgens de uitvinding is geïllustreerd in figuren 1-8.
Figuur 1 illustreert een stel lamellen 100, 200, 300, 400 die onderling vergrendeld dienen te worden voor gebruik in een rolluik. In het voorbeeld wordt een stel lamellen met vier lamellen voorzien, maar de vakman zal begrijpen dat de uitvinding even goed toepasbaar is voor stellen met twee, drie of meer dan vier lamellen.
In een eerste stap die getoond is in figuur 1 wordt een stel lamellen voorzien omvattende een eerste lamel 100, een tweede lamel 200, een derde lamel 300 en een vierde lamel 400 die in een langsrichting L verschuifbaar aan elkaar gekoppeld zijn. De eerste lamel 100 heeft een eerste langszijde 110 en een tweede langszijde 120, en de tweede lamel 200 heeft een eerste langszijde 210 en een tweede langszijde 220. De tweede langszijde 120 van de eerste lamel 100 is gekoppeld aan de eerste langszijde 210 van de tweede lamel 200. Op analoge wijze is de derde lamel 300 gekoppeld aan de tweede lamel 200, en is de vierde lamel 400 gekoppeld aan de derde lamel 300.
In de geïllustreerde variant is de koppeling als volgt uitgevoerd. De tweede lamel 200 is aan de eerste langszijde 210 voorzien van een koppeldeel 260, de eerste lamel is aan de tweede langszijde 120 voorzien zijn van een kanaal 170, en het koppeldeel 260 is opneembaar in het kanaal voor het verschuifbaar koppelen van de eerste lamel 100 aan de tweede lamel 200. De andere lamellen 200, 300, 400 kunnen op analoge wijze aan elkaar gekoppeld zijn, en een aldus gevormd stel gekoppelde lamellen 100, 200, 300, 400 kan door middel van koppeldeel 160 van de eerste lamel 100 gekoppeld worden met de vierde lamel 400 van een aangrenzend stel. De koppeldelen 160, 260 en kanalen 170, 270 zijn bij voorkeur in één stuk gevormd met de lamellen 100, 200. Wanneer de lamellen geëxtrudeerd worden, kunnen deze koppeldelen 160, 260 en kanalen 170, 270 mee-geëxtrudeerd worden.
In een tweede stap die getoond is in figuur 2 worden de lamellen 100, 200, 300, 400 in een eerste positie P1 gebracht. Hierbij wordt de tweede lamel 200 ten opzichte van de eerste lamel 100 in een eerste positie gebracht, waarbij de eerste lamel 100 verschoven is ten opzichte van de tweede lamel 200. De eerste positie P1 is zodanig dat een einddeel 130 van de eerste lamel 100 in de langsrichting L uitsteekt ten opzichte van de tweede lamel 200 over een vooraf bepaalde afstand D1. Op analoge wijze wordt de derde lamel 300 ten opzichte van de tweede lamel 200 verschoven, zodanig dat een einddeel 230 van de tweede lamel 200 in de langsrichting L uitsteekt ten opzichte van de derde lamel 300 over een vooraf bepaalde afstand D1, en wordt de derde lamel 300 verschoven ten opzichte van de vierde lamel over dezelfde vooraf bepaalde afstand.
In een derde stap die getoond is in figuur 3, waarbij de lamellen zich nog steeds in de eerste positie P1 bevinden, wordt een eerste uitsparing 140 in het einddeel 130 van de eerste lamel, in de tweede langszijde 120 daarvan, aangebracht, en wordt een tweede uitsparing 240 in het einddeel 230, in de tweede langszijde 220 van de tweede lamel aangebracht, bijvoorbeeld door respectievelijk een sleuf 140, 240 te zagen in de langszijde 120, 220. Op analoge wijze worden sleuven voorzien in de einddelen van de derde lamel 300 en van de vierde lamel 400. Deze vier uitsparingen 140, 240, etc. worden bij voorkeur gelijktijdig aangebracht.
In een vierde stap die getoond is in figuur 4, worden de lamellen 100, 200, 300, 400 in een tweede positie P2 gebracht. Hierbij wordt de tweede lamel 200 verschoven ten opzichte van de eerste lamel 100, zodanig dat een einddeel 235 van de tweede lamel 200 in de langsrichting L uitsteekt ten opzichte van de eerste lamel 100 over een vooraf bepaalde afstand D2. Op analoge wijze wordt de derde lamel 300 verschoven ten opzichte van de tweede lamel 200, zodanig dat een einddeel 335 over een afstand D2 uitsteekt ten opzichte van de tweede lamel D2, en wordt de vierde lamel 400 ten opzichte van de derde lamel 300 verschoven.
In een vijfde stap die getoond is in figuur 5, waarbij de lamellen 100, 200, 300, 400 zich nog steeds in de tweede positie P2 bevinden, worden vergrendelelementen 150, 250, etc. aangebracht. Een eerste vergrendelelement 150 wordt aangebracht in de eerste langszijde 110 van de eerste lamel 100, en een tweede vergrendelelement 250 wordt aangebracht in het einddeel 235 van de tweede lamel, in de eerste langszijde 210 daarvan. Op analoge wijze worden derde en vierde vergrendelelementen aangebracht in de derde lamel 300 en in de vierde lamel 400. De vergrendelelementen 150, 250, etc. zijn bij voorkeur staafvormig, en worden bij voorkeur aangebracht doorheen ten minste één wand van de respectievelijk lamellen 100, 200, 300, 400.
Nog meer bij voorkeur hebben de vergrendelelementen 150, 250, etc. een boorkop 155, 255, etc., en worden de vergrendelelementen 150, 250, etc. aangebracht door deze met hun boorkop 155, 255, etc. doorheen ten minste één wand van de respectievelijke lamellen 100, 200, 300, 400 te boren. Verder zijn de vergrendelelementen 150, 250 bij voorkeur gevormd als een cilindrisch element 151, 251 dat aan een uiteinde voorzien is van een versmalde nek 152, 252 aan het uiteinde waarvan de schroefkop 155, 255 is voorzien (zie figuur 5A en figuur 8). Op die manier kunnen de vergrendelelementen 150, 250 stevig vastgezet worden in de lamel 100, 200, bij voorkeur doorheen ten minste twee wanden van de lamel 100, 200. De schroefkop 155, 255 is hierbij zodanig uitgevoerd dat deze een voldoende klein gat boort in de wand 163 (zie figuur 8), zodanig dat de schroefkop niet zonder aanzienlijke kracht terug uit de lamel kan worden getrokken, en dus geborgd is in de lamel.
In de geïllustreerde variant zijn de lamellen 100, 200, 300, 400 meerwandige extrusieprofielen, zoals het best te zien is in het bovenaanzicht van figuur 7 en de doorsnede van figuur 8. De eerste lamel 100 heeft een voorwand 168, een achterwand 169, en een aantal tussenwanden 161, 162, 163, 164, 165, 166 die de voorwand 168 verbinden met de achterwand 169. Op die manier wordt een extrusieprofiel gevormd met meerdere holle kamers die zich uitstrekken in de langsrichting evenwijdig aan de eerste en tweede langszijde 110, 120. Het eerste vergrendelelement 150 steekt bij voorkeur door ten minste één tussenwand, en steekt in de geïllustreerde variant door drie tussenwanden 161, 162, 163. De andere lamellen 200, 300, 400 zijn bij voorkeur gelijkaardig en het tweede, derde en vierde vergrendelelement 250 is bij voorkeur hetzelfde als het eerste vergrendelelement 150.
In een zesde stap die getoond is in figuur 6 worden de lamellen 100, 200, 300, 400 in een derde positie P3 gebracht, in welke derde positie P3 de lamellen 100, 200, 300, 400 terug uitgelijnd zijn, d.w.z. niet meer uitsteken ten opzichte van elkaar. Hierbij wordt de eerste lamel 100 opnieuw verschoven ten opzichte van de tweede lamel 200, zodanig dat het tweede vergrendelelement 250 ten minste gedeeltelijk gelegen is in de eerste uitsparing 140, resulterend in een vergrendeling van de eerste lamel 100 ten opzichte van de tweede lamel 200. Op analoge wijze worden de derde lamel 300 en de vierde lamel 400 in een vergrendelde positie gebracht.
Bij voorkeur wordt een deel van het kanaal 170 dat tussen het einde 190 van de eerste lamel 100 en de uitsparing 140 ligt, opengezet tijdens het in de derde positie P3 brengen van de tweede lamel 200 ten opzichte van de eerste lamel 100, zodanig dat het tweede vergrendelelement 250 tot in de eerste uitsparing 140 kan bewegen, en dat het deel van het kanaal 170 terug sluit na het in de derde positie (P3) brengen voor het vergrendelen van de eerste lamel 100 ten opzichte van de tweede lamel 200, zie figuren 5 en 6. Hierbij wordt bij voorkeur wanddeel 180 dat grenst aan kanaal 170 naar buiten bewogen rond een virtuele buig-as A1. Daartoe kan bijvoorbeeld een drukarm 650 gebruikt worden, zoals geïllustreerd is in figuur 9, zie verder. Op analoge wijze kan een deel van het kanaal 270 dat tussen het einde 290 van de tweede lamel 200 en de uitsparing 240 ligt, opengezet worden tijdens het in de derde positie P3 brengen van de derde lamel 300 ten opzichte van de tweede lamel 200, zodanig dat het derde vergrendelelement tot in de uitsparing 240 kan bewegen, en dat het deel van het kanaal 270 terug sluit na het in de derde positie (P3) brengen, voor het vergrendelen van de tweede lamel 200 ten opzichte van de derde lamel 300. Op analoge wijze kan de vierde lamel 400 vergrendeld worden ten opzichte van de derde lamel 300.
De eerste tot en met de zesde stap worden herhaald voor een verkrijgen van meerdere dergelijke stellen met onderling vergrendelde lamellen 100, 200, 300, 400, en deze meerdere stellen kunnen vervolgens gekoppeld worden voor het vormen van een rolluikblad. Hierbij kunnen bijvoorbeeld tien stellen van telkens vier gekoppelde lamellen 100, 200, 300, 400 aan elkaar worden gekoppeld voor het verkrijgen van een rolluikblad met veertig lamellen.
Figuren 11A, 11B, 11C illustreren verder hoe het stel lamellen 100, 200, 300, 400 van figuur 1 voorbereid kan worden. In een eerste stap (figuur 11A) wordt een stel nog niet verzaagde lamellatten 100’, 200’, 300’, 400’ opgehaald, bijvoorbeeld door een robotarm of ander transportmiddel 510. In een tweede stap (figuur 11B en 11C) worden de lamellatten 100’, 200’, 300’, 400’ op maat verzaagd door een zaag 520 voor het verkrijgen van een aantal stellen verzaagde lamellen100, 200, 300, 400. Vervolgens kunnen de stappen van figuren 2-6 uitgevoerd worden op telkens een stel van dit aantal stellen verzaagde lamellen 100, 200, 300, 400.
Het transportmiddel 510 en de zaag 520 vormen dus een zaag- en aanvoerstation voor het verzagen van lamellatten en voor het aanvoeren van telkens een stel verzaagde gekoppelde lamellen, waarbij het zaag- en aanvoerstation ingericht is voor het ophalen van een stel lamellatten; voor het op maat zagen van het stel lamellatten; en voor het aanvoeren van een stel op maat verzaagde lamellen 100, 200, 300, 400 naar een drager 610, zie de beschrijving hieronder van figuur 9.
Opgemerkt wordt dat de werkwijze en inrichting van figuren 11A-11C ook onafhankelijk van de werkwijze van figuren 1-6 gebruikt kan worden. De lamellen in de figuren 11A-11C kunnen bijvoorbeeld aluminium lamellen zijn die door middel van eindverbindingsdelen in plaats van vergrendelelementen/uitsparingen ten opzichte van elkaar vergrendeld worden. Hierbij kunnen de eindverbindingsdelen bijvoorbeeld telkens twee uiteinden van de twee aangrenzende lamellen van een stel met elkaar verbinden.
Figuur 9 illustreert een uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding voor het onderling vergrendelen van lamellen 100, 200, 300, 400 van een rolluikblad. De inrichting omvat een drager 610 voor het ondersteunen van een stel lamellen100, 200, 300, 400; een positioneringsstation 630 dat ingericht is voor het in verschillende posities (P1, P3, P3) brengen van de lamellen 100, 200, 300, 400 ten opzichte van elkaar; een zaagmodule 620 die ingericht is voor het aanbrengen van uitsparingen 140, 240, etc. in de lamellen 100, 200, 300, 400; en een inbrengmodule 640 die ingericht is voor het aanbrengen van vergrendelelementen 150, 250 in de eerste langszijden 110, 210, etc. van de lamellen 100, 200, 300, 400.
De lamellen 100, 200, 300, 400 zijn in de langsrichting L verschuifbaar aan elkaar gekoppeld, waarbij een tweede langszijde 120 van de eerste lamel 100 grenst aan de eerste langszijde 210 van de tweede lamel 200, etc.
Het positioneringsstation 630 is ingericht voor het in een eerste positie P1 (de in figuur 9 getekende positie) en in een tweede positie P2 (de in figuur 10 getekende positie) brengen van de tweede lamel 200 ten opzichte van de eerste lamel 100. In de eerste positie P1 steekt een einddeel van de eerste lamel 100 in de langsrichting L uit ten opzichte van de tweede lamel 200 over een vooraf bepaalde afstand D1, steekt de tweede lamel 200 uit ten opzichte van de derde lamel 300, en steekt de derde lamel 300 uit ten opzichte van de vierde lamel 400. In de tweede positie P2 (zie figuur 10) steekt een einddeel van de tweede lamel 200 in de langsrichting uit ten opzichte van de eerste lamel 100 over een vooraf bepaalde afstand D2 (bij voorkeur gelijk aan D1), steekt de derde lamel 300 uit ten opzichte van de tweede lamel 200, en steekt de vierde lamel 400 uit ten opzichte van de derde lamel 300. Het positioneringsstation 630 omvat in de geïllustreerde variant vier stellen positioneringsarmen 630 die elk een lamel 100, 200, 300, 400 kunnen vastgrijpen en verplaatsen over de drager 610. Het positioneringsstation 630 kan grotendeels mechanisch zijn uitgevoerd, bijvoorbeeld gebruik makend van kamwielen die zorg dragen voor een goede synchronisatie tussen bewegende onderdelen van het positioneringsstation 630.
De zaagmodule 620 is ingericht voor het in de eerste positie P1 van het stel lamellen 100, 200, 300, 400 aanbrengen een aantal sleuven 140, 240, etc. De zaagmodule omvat een eerste roteerbare schijf 620 voor het aanbrengen van een eerste uitsparing 140 in het uitstekend einddeel van de eerste lamel 100, in de tweede langszijde 120 daarvan, een tweede schijf 620 voor het aanbrengen van een tweede uitsparing 240 in de tweede langszijde 220 van de tweede lamel 200, etc. De sleuven 140, 240, etc. worden bij voorkeur gelijktijdig aangebracht.
De inbrengmodule 640 is ingericht voor het in de tweede positie P2 van het stel lamellen 100, 200, 300, 400 aanbrengen van een eerste vergrendelelement 150 in de eerste langszijde 110 van de eerste lamel 100, voor het aanbrengen van een tweede vergrendelelement 250 in het uitstekend einddeel van de tweede lamel 200, in de eerste langszijde 210 daarvan, etc. Het positioneringsstation 630 is verder ingericht voor het in een derde positie P3 brengen van het stel lamellen, waarbij in de derde positie P3 het tweede vergrendelelement 250 ten minste gedeeltelijk gelegen is in de eerste uitsparing 140, zodanig dat de eerste lamel 100 vergrendeld is ten opzichte van de tweede lamel 200, etc.
De lamellen 100, 200, 300, 400 en vergrendelelementen 150, 250 kunnen op dezelfde wijze uitgevoerd en gekoppeld zijn als in de uitvoeringsvorm die hierboven werd beschreven met verwijzing naar figuren 1-8. De vergrendelelementen worden bij voorkeur voorzien op een rol R, en worden dan via een afwikkelmechanisme 641, een snijmodule 642 en een geleidestuk 643 van de inbrengmodule 640 ingebracht in de eerste langszijden 110, 210, etc. van de lamellen. Dit is in detail getoond in figuur 9A voor de eerste lamel 100. Hierbij worden de staafvormige vergrendelelementen 150 die op de rol R met elkaar verbonden zijn, eerst losgesneden door de snijmodule 642, en vervolgens in het geleidestuk 643 gebracht. Boorelementen 644 van de inbrengmodule 640 boren de vergrendelelementen 150, 250 etc. in de lamellen 100, 200, waarbij de vergrendelelementen 150, 250 etc. geroteerd worden zodanig dat de boorkop 155, 255, etc. daarvan doorheen ten minste één wand van de respectievelijke lamellen 100, 200 gaat.
De inrichting kan verder een spreidmodule omvatten voor het openzetten van een deel 180 van het kanaal 170 van de eerste lamel 100 tussen de uitsparing 140 en een uiteinde 190 van de eerste lamel, tijdens het in de derde positie P3 brengen, zodanig dat het tweede vergrendelelement 250 tot in de eerste uitsparing 140 kan bewegen, en dit deel 180 van het kanaal 170 terug sluit na het in de derde positie P3 brengen voor het vergrendelen van de eerste lamel 100 ten opzichte van de tweede lamel 200. Dit kan op dezelfde wijze gebeuren voor de derde lamel 300 en de vierde lamel 400, zie ook de beschrijving hierboven van figuren 5 en 6. De spreidmodule is getoond in figuur 9 en kan bijvoorbeeld drie klemarmen 650 omvatten. Verder kunnen uitsparingen 651 aangebracht zijn in de drager 610. Bij het in de derde positie P3 brengen, strekken de uitsparingen 651 zich uit onder delen 180, 280, 380 van de lamellen 100, 200, 300. Op die manier kunnen de delen 180, 280, 380 omgebogen worden door de klemarmen 650 die deze delen 180, 280, 380 naar onder in de uitsparingen 651 drukken. Meer in het bijzonder kan het naar de derde positie P3 bewegen als volgt gebeuren voor de inrichting van figuur 9: eerst wordt de vierde lamel 400 vanaf de tweede positie P2 (figuur 10) uitgelijnd met de derde lamel 300 terwijl een klemarm 651 het deel 380 van de derde lamel 300 naar onder gedrukt houdt; vervolgens worden de vierde en derde lamel 400, 300 gezamenlijk bewogen ten opzichte van de tweede lamel 200 om deze ten opzichte van elkaar uit te lijnen, terwijl een klemarm 651 het deel 280 van de tweede lamel 200 naar onder gedrukt houdt; tenslotte worden de vierde, derde en tweede lamel 400, 300, 200 gezamenlijk bewogen ten opzichte van de eerste lamel 100 om deze ten opzichte van elkaar uit te lijnen, terwijl een klemarm 651 het deel 180 van de eerste lamel 100 naar onder gedrukt houdt. Op dit ogenblik zijn alle vier de lamellen 400, 300, 200, 100 ten opzichte van elkaar vergrendeld. De vakman begrijpt dat ook andere spreidmechanismen denkbaar zijn binnen het kader van de uitvinding.
In de tweede positie P2 die getoond is in figuur 10 steken de drukarmen 650 dus in de uiteinden van de lamellen 100, 200, 300 en houden zo de lamellen op hun plaats. Daarnaast kunnen drukblokken (niet getoond) voorzien worden in uiteinden van de koppeldelen 160, 260, 360, 460 (zie figuur 10) om te vermijden dat de vergrendelelementen 150, 250, 350, 450 de koppeldelen 160, 260, 360, 460 verbuigen tijdens het inboren van de vergrendelelementen 150, 250, 350, 450 in de lamellen 100, 200, 300, 400.
Figuur 12 illustreert een verdere uitvoeringsvorm van een werkwijze volgens de uitvinding. Een dergelijke uitvoeringsvorm kan gebruikt worden om aluminium lamellen 1100, 1200, 1300, 1400, etc ten opzichte van elkaar te vergrendelen. De lamellen 1100, 1200, 1300, 1400 kunnen bijvoorbeeld vervaardigd zijn door extruderen. De lamellen 1100, 1200, 1300, 1400 zijn langs hun langszijden verschuifbaar aan elkaar gekoppeld, bijvoorbeeld door een eerste langszijde van elke lamel te voorzien van een koppeldeel en de tweede langszijde daarvan te voorzien van een kanaal waarin dit koppeldeel verschuifbaar opneembaar is.
Om de verschuifbaar gekoppelde lamellen 1100, 1200, 1300, 1400 ten opzichte van elkaar te vergrendelen wordt per paar uiteinden een eindverbindingsdeel 1150 aangebracht in één uiteinde daarvan. Het eindverbindingsdeel 1150 strekt zich gedeeltelijk uit over het ander uiteinde daarvan. Zo is een eindverbindingsdeel 1150 aangebracht in een uiteinde 1101 van de eerste lamel 1100 en niet in het uiteinde 1201 van de tweede lamel 1200. Wel strekt het eindverbindingsdeel 1150 zich gedeeltelijk uit over het uiteinde 1201 van de tweede lamel 1200, en met name over een uiteinde van kanaal 1270 dat voorzien is aan de tweede langszijde van de tweede lamel 1200. Op analoge wijze is een eindverbindingsdeel 1150 aangebracht in een uiteinde 1102 van de eerste lamel 1100 en niet in het uiteinde 1202 van de tweede lamel 1200. Wel strekt dit laatste eindverbindingsdeel 1150 zich gedeeltelijk uit over het uiteinde 1202, en met name over een uiteinde van het kanaal 1270 dat voorzien is aan de tweede langszijde van de tweede lamel 1200. In de geïllustreerde variant worden eindverbindingsdelen 1150 aangebracht in de uiteinden van de eerste lamel 1100, in de uiteinden van de derde lamel 1300, etc. De vakman begrijpt dat het ook mogelijk is om een eindverbindingsdeel 1150 aan te brengen in het eerste uiteinde 1101 van de eerste lamel 1100 en niet in het tweede uiteinde 1102 van de eerste lamel 1100, en om vervolgens geen eindverbindingsdeel 1150 aan te brengen in het eerste uiteinde 1201 van de tweede lamel 1200 en wel in het tweede uiteinde 1202 van de tweede lamel 1200.
Volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding worden de eindverbindingsdelen 1150 aangebracht vanaf een rol R, waarbij (niet getoonde) snijmiddelen voorzien kunnen zijn voor het afsnijden van telkens een eindverbindingsdeel van een rol R. De eindverbindingsdelen 1150 kunnen bijvoorbeeld gelijktijdig aangebracht worden in twee keer twee uiteinden van de lamellen: in de variant van figuur 12 is dit in de uiteinden 1101 en 1102 van de eerste lamel 1100, en in de uiteinden 1301 en 1302 van de derde lamel 1300.
Figuur 12A toont in detail een mogelijke uitvoeringsvorm van een eindverbindingsdeel 1150. Het eindverbindingsdeel 1150 omvat een insteekdeel 1152 en een kapdeel 1151. Het insteekdeel 1152 is ingericht om in een uiteinde van de eerste lamel te steken. Het kapdeel 1151 is ingericht om zich uit te strekken over een uiteinde van de tweede aangrenzende lamel. Het insteekdeel omvat bij voorkeur twee ronde doorlopende openingen of doorvoeren 1153. Na het inbrengen van een eindverbindingsdeel 1150 in een lamel, kan dit eindverbindingsdeel 1150 worden vastgezet in de lamel door de wand van de lamel ter hoogte van de openingen 1153 in te drukken, bijvoorbeeld met pijlvormig werktuigen, zodanig dat de wand van de lamel ter hoogte van de openingen 1153 vervormt en zicht uitstrekt in de openingen 1153. Op die manier wordt een eindverbindingsdeel gefixeerd in een uiteinde van de lamel. De ronde vormgeving van de openingen 1153 zorgt voor dat een betere krachtenverdeling en een eenvoudiger proces in vergelijking met bestaande systemen waar rechthoekige of maanvormige openingen gebruikt worden. De vakman begrijpt dat ook slechts één opening of meer dan twee openingen 1153 voorzien kunnen zijn al naar gelang de grootte van het eindverbindingsdeel 1150. Verder kan de omtrekswand die grenst aan een opening 1153, nabij een onderoppervlak van het insteekdeel 1152, afgerond zijn om nog een betere vervorming van de wand van de lamel in de opening 1153 toe te laten.
In de variant van figuur 12 zijn eindverbindingsdelen 1150 voorzien op een rol R, waarbij het insteekdeel 1152 van een eerste eindverbindingsdeel 1150 van de rol bevestigd is aan een kapdeel 1151 van een tweede aangrenzend eindverbindingsdeel van de rol R. Op die manier kan een eindverbindingsdeel eenvoudig afgesneden worden van de rol R voor bevestiging in een uiteinde van een lamel, welk proces eenvoudig automatiseerbaar is.
De vakman begrijpt dat de uitvinding niet beperkt is tot de hierboven beschreven uitvoeringsvormen, en dat vele modificaties en varianten mogelijk zijn binnen het kader van de uitvinding, dat enkel bepaald wordt door de hiernavolgende conclusies.

Claims (37)

  1. Conclusies
    1. Inrichting voor het onderling vergrendelen van lamellen (100; 200; 300; 400) van een rolluikblad, welke inrichting omvat: een drager voor het ondersteunen van een stel lamellen omvattende ten minste een eerste lamel (100) en een tweede lamel (200) die in de langsrichting verschuifbaar aan elkaar gekoppeld zijn; welke eerste lamel een eerste langszijde (110) en een tweede langszijde (120) heeft, en welke tweede lamel (200) een eerste langszijde (210) en een tweede langszijde (220) heeft, waarbij de tweede langszijde (120) van de eerste lamel (100) grenst aan de eerste langszijde (210) van de tweede lamel (200); een positioneringsstation dat ingericht is voor het in een eerste positie (P1) en tweede positie (P2) brengen van de tweede lamel ten opzichte van de eerste lamel, welke eerste positie (P1) zodanig is dat een einddeel (130) van de eerste lamel (100) in de langsrichting uitsteekt ten opzichte van de tweede lamel (200) over een vooraf bepaalde afstand (D1), en welke tweede positie (P2) zodanig is dat een einddeel (235) van de tweede lamel (200) in de langsrichting uitsteekt ten opzichte van de eerste lamel (100) over een vooraf bepaalde afstand (D2); en een zaagmodule die ingericht is voor het in de eerste positie (P1) van het stel lamellen aanbrengen van een eerste uitsparing (140) in het uitstekend einddeel (130) van de eerste lamel (100), in de tweede langszijde (120) daarvan, en voor het aanbrengen van een tweede uitsparing (240) in de tweede langszijde (220) van de tweede lamel (200); een inbrengmodule die ingericht is voor het in de tweede positie (P2) van het stel lamellen aanbrengen van een eerste vergrendelelement (150) in de eerste langszijde (110) van de eerste lamel (100), en voor het aanbrengen van een tweede vergrendelelement (250) in het uitstekend einddeel (235) van de tweede lamel (200), in de eerste langszijde (210) daarvan.
  2. 2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij het positioneringsstation verder ingericht is voor het in een derde positie (P3) brengen van het stel lamellen, waarbij in de derde positie (P3) het tweede vergrendelelement (250) ten minste gedeeltelijk gelegen is in de eerste uitsparing (140), zodanig dat de eerste lamel (100) vergrendeld is ten opzichte van de tweede lamel (200).
  3. 3. Inrichting volgens conclusie 2, waarbij de eerste en tweede lamel aan de eerste langszijde (110; 210) voorzien zijn van een koppeldeel (160; 260), en aan de tweede langszijde (120; 220) voorzien zijn van een kanaal (170; 270), waarbij het koppeldeel opneembaar is in het kanaal voor het verschuifbaar koppelen van de eerste lamel aan de tweede lamel, en dat de inrichting verder een spreidmodule omvat voor het openzetten (S) van een deel (180) van het kanaal (170) van de eerste lamel tussen de uitsparing (140) en een uiteinde (190) van de eerste lamel, tijdens het in de derde positie (P3) brengen, zodanig dat het tweede vergrendelelement (250) tot in de eerste uitsparing (140) kan bewegen, en dit deel (180) van het kanaal terug sluit na het in de derde positie (P3) brengen voor het vergrendelen van de eerste lamel ten opzichte van de tweede lamel.
  4. 4. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de zaagmodule ingericht is om de eerste en de tweede uitsparing gelijktijdig aan te brengen.
  5. 5. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het eerste en tweede vergrendelelement staafvormig zijn, en dat de inbrengmodule ingericht is voor het doorheen ten minste één wand van respectievelijk de eerste en tweede lamel inbrengen van het eerste en het tweede vergrendelelement.
  6. 6. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het eerste en tweede vergrendelelement een boorkop hebben, en dat de inbrengmodule ingericht is voor het roteren van het eerste en tweede vergrendelelement zodanig dat de boorkop daarvan doorheen ten minste één wand van respectievelijk de eerste en tweede lamel gaat.
  7. 7. Systeem omvattende een inrichting volgens één der voorgaande conclusies, en een zaag- en aanvoerstation voor het verzagen van lamellatten en voor het aanvoeren van telkens een stel verzaagde lamellen omvattende ten miste een eerste lamel en een tweede lamel gekoppeld aan de eerste lamel.
  8. 8. Systeem volgens conclusie 7, waarbij het zaag- en aanvoerstation ingericht is voor het ophalen van een stel lamellatten omvattende ten minste een eerste en een daarmee gekoppelde tweede lamellat; voor het op maat zagen van het stel lamellatten, waarbij de eerste en twee lamellat in één beweging worden doorgezaagd, zodanig dat een aantal stellen op maat verzaagde lamellen wordt verkregen omvattende telkens ten minste een eerste en een tweede lamel; en voor het aanvoeren van een stel op maat verzaagde lamellen naar de drager.
  9. 9. Werkwijze voor het onderling vergrendelen van lamellen (100; 200; 300; 400) van een rolluikblad, welke werkwijze omvat: het voorzien van een stel lamellen omvattende ten minste een eerste lamel (100) en een tweede lamel (200) die in een langsrichting verschuifbaar aan elkaar gekoppeld zijn; welke eerste lamel (100) een eerste langszijde (110) en een tweede langszijde (120) heeft, en welke tweede lamel (200) een eerste langszijde (210) en een tweede langszijde (220) heeft, waarbij de tweede langszijde (120) van de eerste lamel (100) gekoppeld is aan de eerste langszijde (210) van de tweede lamel (200); het in een eerste positie (P1) brengen van de tweede lamel ten opzichte van de eerste lamel, welke eerste positie zodanig is dat een einddeel (130) van de eerste lamel (100) in de langsrichting uitsteekt ten opzichte van de tweede lamel (200) over een vooraf bepaalde afstand (D1); het aanbrengen van een eerste uitsparing (140) in het einddeel (130) van de eerste lamel, in de tweede langszijde (120) daarvan, en het aanbrengen van een tweede uitsparing in de tweede langszijde (220) van de tweede lamel; het in een tweede positie (P2) brengen van de tweede lamel ten opzichte van de eerste lamel, welke tweede positie (P2) zodanig is dat een einddeel (235) van de tweede lamel in de langsrichting uitsteekt ten opzichte van de eerste lamel over een vooraf bepaalde afstand (D2); het aanbrengen van een eerste vergrendelelement (150) in de eerste langszijde (110) van de eerste lamel, en het aanbrengen van een tweede vergrendelelement (250) in het einddeel (235) van de tweede lamel, in de eerste langszijde (210).
  10. 10. Werkwijze volgens conclusie 9, verder omvattende: het in een derde positie (P3) brengen van de eerste lamel ten opzichte van de tweede lamel, in welke derde positie (P3) het tweede vergrendelelement (250) ten minste gedeeltelijk gelegen is in de eerste uitsparing (140), zodanig dat de eerste lamel (100) vergrendeld is ten opzichte van de tweede lamel (200).
  11. 11. Werkwijze volgens conclusie 9 of 10, verder omvattende: het herhalen van de stappen van conclusie 9 en 10 voor een verkrijgen van een aantal dergelijke stellen met onderling vergrendelde eerste en tweede lamellen; en het koppelen van dit aantal stellen voor het vormen van een rolluikblad.
  12. 12. Werkwijze volgens één der conclusies 9-11, waarbij de eerste en de tweede uitsparing gelijktijdig aangebracht worden.
  13. 13. Werkwijze volgens één der conclusies 9-12, waarbij de eerst en de tweede uitsparing aangebracht worden door zagen.
  14. 14. Werkwijze volgens één der conclusies 9-13, waarbij het eerste en tweede vergrendelelement staafvormig zijn, en dat het eerste en tweede vergrendelelement aangebracht worden doorheen ten minste één wand van respectievelijk de eerste en tweede lamel.
  15. 15. Werkwijze volgens één der conclusies 9-14, waarbij het eerste en tweede vergrendelelement een boorkop hebben, en waarbij het eerste en tweede vergrendelelement aangebracht worden door deze met hun boorkop te roteren doorheen ten minste één wand van respectievelijk de eerste en tweede lamel.
  16. 16. Werkwijze volgens één der conclusies 9-15, waarbij de eerste en tweede lamel gevormd zijn als een eerste en tweede extrusieprofiel.
  17. 17. Werkwijze volgens één der conclusies 9-16, waarbij de eerste en tweede lamel aan de eerste langszijde voorzien zijn van een koppeldeel, en aan de tweede langszijde voorzien zijn van een kanaal, waarbij het koppeldeel opneembaar is in het kanaal voor het verschuifbaar koppelen van de eerste lamel aan de tweede lamel.
  18. 18. Werkwijze volgens conclusie 10 en 17, waarbij een deel van het kanaal dat tussen het einde van de eerste lamel en de uitsparing ligt, opengezet wordt tijdens het in de derde positie brengen van de tweede lamel ten opzichte van de eerste lamel zodanig dat het tweede vergrendelelement (250) tot in de eerste uitsparing (140) kan bewegen, en dat het deel van het kanaal terug sluit na het in de derde positie (P3) brengen voor het vergrendelen van de eerste lamel ten opzichte van de tweede lamel.
  19. 19. Werkwijze volgens één der conclusies 9-18, waarbij het eerste en tweede extrusieprofiel gevormd is met meerdere holle kamers die zich uitstrekken in de langsrichting evenwijdig aan de eerste en tweede langszijde.
  20. 20. Werkwijze volgens één der conclusies 9-19, waarbij het eerste en tweede vergrendelelement door ten minste twee wanden van de eerste en tweede lamel worden gestoken en daarin worden vastgezet.
  21. 21. Werkwijze volgens één der conclusies 9-20, waarbij het eerste en tweede vergrendelelement gevormd is als een cilindrisch element dat aan een uiteinde voorzien is van een versmalde nek aan het uiteinde waarvan een schroefkop is voorzien.
  22. 22. Werkwijze volgens één der conclusies 9-21, waarbij een stel van ten minste twee lamellatten wordt opgehaald, en op maat wordt verzaagd voor het verkrijgen van een aantal stellen verzaagde lamellen, waarbij de stappen volgens één der voorgaande conclusies uitgevoerd worden op telkens een stel van dit aantal stellen verzaagde lamellen.
  23. 23. Zaag- en aanvoerstation voor het manipuleren van lamellatten, voor gebruik in een systeem volgens conclusie 8, welk zaag- en aanvoerstation ingericht is: voor het ophalen van een stel lamellatten omvattende ten minste een eerste en een daarmee gekoppelde tweede lamellat; voor het op maat zagen van het stel lamellatten, waarbij de eerste en twee lamellat in één beweging worden doorgezaagd, zodanig dat een aantal stellen op maat verzaagde lamellen wordt verkregen omvattende telkens ten minste een eerste en een tweede lamel; en voor het aanvoeren van een stel op maat verzaagde lamellen naar de drager.
  24. 24. Werkwijze voor het onderling vergrendelen van lamellen (100, 200, 300, 400; 1100, 1200, 1300, 1400) van een rolluikblad, gebruikmakend van een inrichting volgens één der conclusies 1-6, welke werkwijze omvat: het voorzien van een stel lamellen omvattende ten minste een eerste lamel (100; 1100) en een tweede lamel (200; 1200) die in een langsrichting verschuifbaar aan elkaar gekoppeld zijn; welke eerste lamel (100; 1100) een eerste langszijde en een tweede langszijde heeft, en welke tweede lamel een eerste langszijde en een tweede langszijde heeft, waarbij de tweede langszijde van de eerste lamel (100, 1100) gekoppeld is aan de eerste langszijde van de tweede lamel (200, 1200); het voorzien van vergrendelelementen (150, 1150) op een rol (R); het verwijderen van een vergrendelelement van de rol; het aanbrengen van het van de rol verwijderde vergrendelelement (150, 1150) in ten minste één van de eerste en de tweede lamel.
  25. 25. Werkwijze volgens conclusie 24, waarbij het verwijderen een snijbewerking omvat.
  26. 26. Werkwijze volgens conclusie 24 of 25, waarbij de vergrendelelementen één van de volgende zijn: vergrendelpennen, eindverbindingsdelen.
  27. 27. Werkwijze volgens één der conclusies 24-26, waarbij de vergrendelelementen vergrendelpennen zijn, waarbij elke vergrendelpen een cilindrisch deel omvat met een cilindermantel, en waarbij de cilindrische delen met hun cilindermantels aan elkaar zijn bevestigd.
  28. 28. Werkwijze volgens één der conclusies 24-26, waarbij de vergrendelelementen eindverbindingsdelen (1150) zijn, waarbij elke eindverbindingsdeel een insteekdeel (1152) dat ingericht is om in een uiteinde van de eerste lamel te steken en een kapdeel (1151) dat ingericht is om zich uit te strekken over een uiteinde van de tweede aangrenzende lamel, omvat; waarbij een insteekdeel van een eerste eindverbindingsdeel van de rol bevestigd is aan een kapdeel van een tweede aangrenzend eindverbindingsdeel van de rol.
  29. 29. Werkwijze volgens één der conclusies 24-28, waarbij de vergrendelelementen eindverbindingsdelen (1150) zijn, waarbij eindverbindingsdelen gelijktijdig aangebracht worden in tegenoverliggende uiteinden van de eerste lamel.
  30. 30. Eindverbindingsdeel (1150) voor een lamel, voor gebruik in een inrichting volgens één der conclusies 1-6, of in een systeem volgens conclusies 7 of 8, of in een werkwijze volgens één der conclusies 9-22, welk eindverbindignsdeel omvat: een insteekdeel (1152) dat ingericht is om in een uiteinde van de eerste lamel te steken en een kapdeel (1151) dat ingericht is om zich uit te strekken over een uiteinde van de tweede aangrenzende lamel; waarbij het insteekdeel voorzien is van ten minste één ronde opening.
  31. 31. Rol omvattende meerdere aan elkaar bevestigde eindverbindingsdelen, voor gebruik in een inrichting volgens één der conclusies 1-6, of in een systeem volgens conclusies 7 of 8, of in een werkwijze volgens één der conclusies 9-22, welke rol omvat: een insteekdeel (1152) dat ingericht is om in een uiteinde van de eerste lamel te steken en een kapdeel (1151) dat ingericht is om zich uit te strekken over een uiteinde van de tweede aangrenzende lamel; waarbij een insteekdeel van een eerste eindverbindingsdeel van de rol bevestigd is aan een kapdeel van een tweede aangrenzend eindverbindingsdeel van de rol.
  32. 32. Rol omvattende meerdere aan elkaar bevestigde vergrendelpennen voor het ten opzichte van elkaar vergrendelen van lamellen, voor gebruik in een inrichting volgens één der conclusies 1-6, of in een systeem volgens conclusies 7 of 8, of in een werkwijze volgens één der conclusies 9-22, waarbij elke vergrendelpen een cilindrisch deel omvat met een cilindermantel, en waarbij de cilindrische delen met hun cilindermantels aan elkaar zijn bevestigd.
  33. 33. Rol volgens conclusie 32, waarbij elke vergrendelpen voorzien is van een schroefkop.
  34. 34. Vergrendelelement voor het ten opzichte van elkaar vergrendelen van lamellen, voor gebruik in een inrichting volgens één der conclusies 1-6, of in een systeem volgens conclusies 7 of 8, of in een werkwijze volgens één der conclusies 9-22, welk vergrendelelement omvat: een cilindrisch element en een kop, waarbij het cilindrisch element aan een uiteinde voorzien is van een versmalde nek met een diameter die kleiner is dan de diameter van het cilindrisch element, en waarbij de kop is voorzien aan het uiteinde van de versmalde nek.
  35. 35. Vergrendelelement volgens conclusie 34, waarbij de kop een schroefkop is.
  36. 36. Vergrendelelement volgens conclusie 34 of 35, waarbij het vergrendelelement integraal vervaardigd is uit een kunststofmateriaal, bij voorkeur door spuitgieten.
  37. 37. Vergrendelelement volgens één der conclusies 34-36, waarbij een lengteafmeting van het cilindrisch deel ten minste 5 keer groter is dan een lengteafmeting van de versmalde nek.
BE2015/5101A 2015-02-25 2015-02-25 Inrichting en werkwijze voor het onderling vergrendelen van lamellen BE1022732B1 (nl)

Priority Applications (3)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2015/5101A BE1022732B1 (nl) 2015-02-25 2015-02-25 Inrichting en werkwijze voor het onderling vergrendelen van lamellen
PCT/BE2016/000013 WO2016134427A2 (en) 2015-02-25 2016-02-16 Method and device for mutual locking of slats
EP16738649.9A EP3262265A2 (en) 2015-02-25 2016-02-16 Method and device for mutual locking of slats

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2015/5101A BE1022732B1 (nl) 2015-02-25 2015-02-25 Inrichting en werkwijze voor het onderling vergrendelen van lamellen

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1022732B1 true BE1022732B1 (nl) 2016-08-25

Family

ID=53476610

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2015/5101A BE1022732B1 (nl) 2015-02-25 2015-02-25 Inrichting en werkwijze voor het onderling vergrendelen van lamellen

Country Status (1)

Country Link
BE (1) BE1022732B1 (nl)

Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE1683312B1 (de) * 1966-01-03 1970-04-23 Franz Nuesing Fa Rolladen aus mit hakenfoermigen Stegen ineinandergreifenden,im Querschnitt mit Hohlkammern ausgebildeten Staeben
CH493303A (de) * 1968-11-11 1970-07-15 Fest Theo Vorrichtung zum Abschneiden und Zurichten von Rolladenstäben für kettenlose Rolladen
DE8815921U1 (de) * 1988-12-22 1989-03-02 Reckendrees GmbH Rolladen- und Kunststoffensterfabrik, 4836 Herzebrock Vorrichtung zum Anbringen von Verschiebesicherungsmitteln von Rolladen-Lamellen
FR2692313A1 (fr) * 1992-06-15 1993-12-17 Acra Sarl Volets roulants à verrouillage transversal des lames et leur procédé d'assemblage, machine pour la mise en Óoeuvre du procédé.

Patent Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE1683312B1 (de) * 1966-01-03 1970-04-23 Franz Nuesing Fa Rolladen aus mit hakenfoermigen Stegen ineinandergreifenden,im Querschnitt mit Hohlkammern ausgebildeten Staeben
CH493303A (de) * 1968-11-11 1970-07-15 Fest Theo Vorrichtung zum Abschneiden und Zurichten von Rolladenstäben für kettenlose Rolladen
DE8815921U1 (de) * 1988-12-22 1989-03-02 Reckendrees GmbH Rolladen- und Kunststoffensterfabrik, 4836 Herzebrock Vorrichtung zum Anbringen von Verschiebesicherungsmitteln von Rolladen-Lamellen
FR2692313A1 (fr) * 1992-06-15 1993-12-17 Acra Sarl Volets roulants à verrouillage transversal des lames et leur procédé d'assemblage, machine pour la mise en Óoeuvre du procédé.

Similar Documents

Publication Publication Date Title
EP1700528B1 (de) Schiebe-/Schneidtrommel
EP3078018B1 (de) Schildstreifen mit mehreren bedruckbaren kennzeichnungsschildern und magazin zum einführen von schildstreifen in eine druckvorrichtung
EP3122563B1 (de) Vorrichtung zur beschriftung von kennzeichnungseinheiten
EP3024355B1 (de) Übergabestation zur übergabe von borstenfilamenten
BE1022732B1 (nl) Inrichting en werkwijze voor het onderling vergrendelen van lamellen
BE1015733A3 (nl) Inrichting voor het vervaardigen van borstels en werkwijze daarbij toegepast.
EP1745706A1 (de) Speichervorrichtung für stabförmige Artikel sowie Vorrichtung und Verfahren zum Befüllen von Speichervorrichtungen
JPH072212A (ja) 電気コネクタ−保管チュ−ブを実装する梱包装置
EP2886283B1 (de) Vorrichtung zur Herstellung von Kunststoffteilen mit Einlegeteilen in einem Spritzgießverfahren
US10695936B2 (en) Bread cutting machine
DE19911729B4 (de) Verfahren und Vorrichtung zur Herstellung einer Zweikammertube
AT500778B1 (de) Anlage oder vorrichtung zum konfektionieren von steifen, einseitig offenen behältern
DE102009048921B4 (de) Bündelungsvorrichtung und Verfahren zum Bündeln von Gegenständen
DE102018120502A1 (de) Greifereinrichtung zum gleichzeitigen Greifen mehrerer länglicher, flexibler Gegenstände, insbesondere Würste
EP0468164B1 (de) Verfahren und Vorrichtung zum Umspritzen von Metallteilen mit Kunststoff
DE102017102618A1 (de) Zuführeinrichtung
DE102014211818B4 (de) Verfahren zum Herstellen eines Kabels mit einer flexiblen Hülse, insbesondere einer Markierungshülse, und Kabelmarkiervorrichtung
DE4344114C2 (de) Vorrichtung zum Einbringen von hintereinander gestapelten, flachen Produkten, insbesondere gefüllten Kuverts, in eine wannenförmige Box, insbesondere Postbox
EP1731295B1 (de) Vorrichtung zum Knoten von wenigstens einem flexiblen Material
EP3590850B1 (de) Verfahren und vorrichtung zum stapeln und verpacken von falzprodukten
EP2134609B1 (de) Verfahren und vorrichtung zur bildung von packungsgruppen
DE19650543C2 (de) Bürstenstopfmaschine
EP1508520A1 (de) Anordnung und Verfahren zum aufeinanderfolgenden Entleeren von mit Artikeln gefüllten Behältern
DE3811435C2 (de) Verbinderblockzuführstation und Kabelbaumauswurfstation
EP3262265A2 (en) Method and device for mutual locking of slats

Legal Events

Date Code Title Description
MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20200229