<Desc/Clms Page number 1>
Inrichting voor het vervaardigen van borstels en werkwijze daarbij toegepast.
Deze uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het vervaardigen van borstels.
Meer speciaal heeft deze uitvinding betrekking op een inrichting voor het vervaardigen van borstels waarbij bundels van vezels die aan hun uiteinde zijn afgerond, worden aangebracht in een borstellichaam.
Uit het Belgisch octrooi nr. 1. 013.374 op naam van FIRMA G.B. BOUCHERIE N.V., is een inrichting bekend voor het vervaardigen van borstels, waarbij, enerzijds, vezels vanuit verschillende vezellaadruimten worden toegevoerd aan een vulwerktuig dat de vezels inplant in een borstellichaam, en, anderzijds, de vezels in de vezellaadruimten worden aangevuld vanuit vezeltoevoerkanalen.
Deze inrichting laat toe borstels te vervaardigen waarbij de vezels worden afgerond na het aanbrengen van de vezels in het borstellichaam.
Dit heeft echter als nadeel dat, wanneer de verschillende vezels in het borstellichaam verschillen van lengte, of wanneer vezelbundels niet recht worden afgesneden, het uiterst moeilijk blijkt de uiteinden van de kortere vezels in het borstellichaam af te ronden zonder de langere vezels
<Desc/Clms Page number 2>
te beschadigen, waardoor men beperkt is in de vormen van het profiel van vezels van de afgewerkte borstels.
Teneinde dit nadeel te omzeilen, is een inrichting bekend voor het afronden van de uiteinden van de vezels, alvorens ze in de voornoemde vezeltoevoerkanalen worden aangebracht.
Het nadeel van het gebruik van beide afzonderlijke inrichtingen is dat de vezels eerst op de gewenste lengte worden gesneden, vervolgens moeten worden aangebracht in de bekende inrichting voor het afronden van de vezels en tenslotte moeten worden overgebracht van deze inrichting voor het afronden naar de voornoemde vezeltoevoerkanalen.
Het transport van de vezels tussen de inrichting voor het afronden van de vezels en de voornoemde vezeltoevoerkanalen gebeurt tot op heden hoofdzakelijk manueel, hetgeen omslachtig en tijdrovend is, met als bijkomend nadeel dat er voortdurend een arbeider ter plaatse moet zijn die continue de inrichting, voor het vervaardigen van borstels, aanvult vanuit de voornoemde inrichting voor het afronden van de uiteinden van vezels, waardoor de personeelskost een relatief belangrijk aandeel vormt van de totale productiekost.
De huidige uitvinding heeft als doel een oplossing te bieden voor de voornoemde en andere nadelen.
Hiertoe betreft de uitvinding een inrichting voor het vervaardigen van borstels, meer speciaal voor het inplanten van vezels in een borstellichaam, welke inrichting
<Desc/Clms Page number 3>
hoofdzakelijk bestaat uit een vulwerktuig en minstens één toevoerkanaal, waarbij tussen het toevoerkanaal en het vulwerktuig, minstens één afrondmiddel is voorzien.
Een voordeel van de inrichting volgens de uitvinding is dat het vervaardigen van borstels volledig automatisch kan gebeuren in één en dezelfde inrichting, waardoor de productiekost kan worden beperkt.
Deze uitvinding beoogt eveneens een werkwijze voor het vervaardigen van een inrichting zoals hiervoor beschreven, waarbij vezels worden aangebracht in minstens één toevoerkanaal, die worden gepresenteerd aan een vulwerktuig dat de vezels inplant in een borstellichaam, en waarbij dat de vezels vanuit elk toevoerkanaal worden gepresenteerd aan een afrondmiddel, alvorens ze te presenteren aan het vulwerktuig.
Met het inzicht de kenmerken van deze uitvinding beter aan te tonen, is hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, een voorkeurdragende uitvoeringsvorm beschreven van een inrichting voor het vervaardigen van borstels en van een werkwijze daarbij toegepast, met van verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin: figuur 1 schematisch een bovenaanzicht weergeeft van een inrichting volgens de uitvinding; figuur 2 op grotere schaal, een doorsnede weergeeft volgens lijn II-II in figuur 1;
<Desc/Clms Page number 4>
figuren 3 en 4 eenzelfde gedeelte van de inrichting weergeven, als in figuur 2, doch volgens twee andere posities ; figuren 5 en 6 op grotere schaal een gedeelte weergeven dat in figuur 1 door F5, respectievelijk, F6 is aangeduid; figuren 7 en 8 hetzelfde gedeelte weergeven dan figuur
6, doch tijdens een opeenvolgende werkingsstappen.
Zoals is weergegeven in figuur 1, bestaat de inrichting 1 voor het vervaardigen van borstels 2, volgens de uitvinding, hoofdzakelijk uit toevoerkanalen 3 voor vezels 4, die elk zijn voorzien van een bundelafnemer 5, welke verschillende bundelafnemers 5, in dit geval, rond een verdeelinrichting 6 zijn geplaatst, welke verdeelinrichting 6 op bekende wijze tegen een vulwerktuig 7 is gemonteerd.
De toevoerkanalen 3, in dit geval, vijf in aantal, zijn, bij voorkeur, rechtlijnig en zijn aan een eerste uiteinde voorzien van aandrukmiddelen 8.
De bundelafnemers 5, aan het eind van elk toevoerkanaal 3, bestaan elk uit een behuizing 9, in de vorm van een star lichaam met een cilindervormige opening 10, waarbij in de mantel van de behuizing 9 telkens twee openingen 11-12 zijn voorzien, waarvan de eerste opening 11, tegenover het tweede uiteinde van de voornoemde toevoerkanalen 3 is voorzien.
In de voornoemde openingen 10 van de verschillende bundelafnemers 5 is telkens een verdraaibaar cilindervormig
<Desc/Clms Page number 5>
lichaam 13 aangebracht met een diameter die nagenoeg gelijk is aan de binnendiameter van de openingen 10.
In deze cilindervormige lichamen 13 zijn, in de buitenrand, in dit geval, vijf groeven 14 aangebracht, die zich axiaal over de volledige lengte van de lichamen 13 uitstrekken, waarbij deze lengte, in dit geval, kleiner is dan de lengte van de te behandelen vezels 4.
Elk van de cilindervormige lichamen 13 is voorzien van een onafhankelijke aandrijving die niet in de figuren is weergegeven.
Zoals is weergegeven in de figuren 2 tot 4, bevatten de bundelafnemers 5 een plaat 15 die tegenover één zijde van het cilindervormig lichaam 13 is gesitueerd en die zich minstens tegenover de volledige buitenrand van het cilindervormige lichaam 13 uitstrekt met een breedte gelijk aan of groter dan de diepte van de groeven 14.
Elk van deze platen 15 zijn, bij voorkeur, voorzien van niet in de figuren weergegeven middelen, die toelaten de betreffende plaat 15 axiaal te bewegen ten opzichte van het betreffende cilindervormig lichaam 13.
Aan elk cilindervormig lichaam 13 wordt een afrondmiddel 16 gepresenteerd, dit aan een zijde tegengesteld aan de zijde van de voornoemde plaat 15, waarbij elk van die afrondmiddelen 16, in dit geval, gevormd wordt door een slijpschijf 17 die door een as 18 wordt aangedreven en die
<Desc/Clms Page number 6>
axiaal verplaatsbaar is ten opzichte van het betreffende cilindervormig lichaam 13.
Zoals afgebeeld in de figuren 1 en 6 tot 8, bevatten de bundelafnemers 5 elk een geleiding 19 die aan dezelfde zijde van het cilindervormig lichaam 13 wordt gepresenteerd als de slijpschijf 17, doch op een verschillende plaats, met name ter hoogte van de tweede opening 12 in de voornoemde behuizing 9.
Deze geleidingen 19 zijn voorzien van een rand 20 die schuin is georiënteerd ten opzichte van de radiale richting van het voornoemde cilindervormig lichaam 13.
De verdeelinrichting 6, die bekend is uit het Belgisch octrooi nr. 1. 013.374, bestaat uit een behuizing 21 met een cilindervormige opening 22, die, daar waar de bundelafnemers 5 aan de verdeelinrichting 6 grenzen, samenvalt met de behuizing 9 van deze bundelafnemers 5.
Deze behuizing 21 is voorzien van openingen die samenvallen met de voornoemde opening 12 van de verschillende behuizingen 9 van de voornoemde bundelafnemers 5. De behuizing 21 is, op de plaats waar de verdeelinrichting 6 tegen het vulwerktuig 7 is opgesteld, voorzien van een bijkomende opening 23.
In de opening 22, die is voorzien in de behuizing 21 van de verdeelinrichting 6, zijn, volgens de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm, twee cartouches 24-25 coaxiaal verdraaibaar aangebracht.
<Desc/Clms Page number 7>
Deze cartouches 24-25 zijn uitgevoerd in de vorm van gelijkvormige cirkelsegmenten die elk zijn voorzien van een, niet in de figuren weergegeven, aandrijving.
In de buitenste rand van de cartouches 24-25 zijn, in dit geval, telkens vijf uitsparingen 26 voorzien, waarin aandrukmiddelen 27, in de vorm van veerbekrachtigde zuigers, zijn aangebracht.
Het vulwerktuig 7, dat eveneens bekend is uit het BE 1. 013.374, bestaat hoofdzakelijk uit een basis 28 die aansluit tegen de behuizing 21 van de verdeelinrichting 6 ter hoogte van de voornoemde opening 23.
In de voornoemde basis 28 is, zoals bekend, een heen en weer beweegbare bundelafnemer 29 aangebracht die is voorzien van een uitsparing 30.
Verder bevat het vulwerktuig 7 middelen 31 voor het inplanten van vezels 4 in een borstellichaam 32 dat aan het vulwerktuig 7 wordt gepresenteerd.
De werkwijze voor het vervaardigen van borstels 2 die wordt toegepast bij het gebruik van deze inrichting is eenvoudig en als volgt.
Zoals bekend, worden vezels 4, die kunnen verschillen qua kleur, grootte, soort en/of dergelijke, aangebracht in de verschillende toevoerkanalen 3 van de inrichting 1.
<Desc/Clms Page number 8>
Deze vezels 4 worden door de aandrukmiddelen 8 naar de verschillende bundelafnemers 5 aan het uiteinde van de toevoerkanalen 3 geduwd.
Teneinde één van de groeven 14 van één van de bundelafnemers 5 te vullen met vezels 4, wordt het cilindervormig lichaam 13 van de betreffende bundelafnemer 5 verdraaid totdat een groef 14 zich tegenover de voornoemde eerste opening 11 in de overeenstemmende behuizing 9 bevindt, waarbij de aandrukmiddelen 8 de vezels 4 doorheen die opening 11 in de groef 14 duwen.
Eenmaal de groef 14 is gevuld, kan ze worden gepresenteerd aan het betreffende afrondmiddel 16 door het cilindervormig lichaam 13 te verdraaien.
Het afronden van de uiteinden van de vezels 4 wordt bekomen door het roteren van de slijpschijf 17 ; het in contact brengen van de vezels 4 met de slijpschijf 17 door het axiaal verplaatsen van de plaat 15 en/of de slijpschijf 17 ten opzichte van het cilindervormig lichaam 13.
Voor het afronden van de vezels 4, worden de uiteinden van de vezels 4, bij voorkeur, in eerste instantie slechts een weinig uit het cilindervormig lichaam 13 gebracht, zodat de uiteinden van deze vezels 4 niet ver uit elkaar kunnen worden geduwd door de roterende slijpschijf 17.
In tweede instantie kunnen de vezels 4 verder uit het lichaam 13 worden geduwd, door het axiaal verplaatsen van de plaat 15 naar het cilindervormig lichaam 13 toe en
<Desc/Clms Page number 9>
nagenoeg evenredig verwijderen van de slijpschijf 17 van het cilindervormig lichaam 13, zodat de afstand tussen de plaat 15 en de slijpschijf 17 nagenoeg dezelfde blijft, namelijk een beetje kleiner dan de lengte van de vezels 4.
Wanneer de uiteinden van de vezels 4 zijn afgerond in een vorm zoals, bijvoorbeeld, weergegeven in figuur 5, worden de slijpschijf 17 en de plaat 15 uit elkaar bewogen en roteert het cilindervormig lichaam 13 verder in de richting van de geleiding 19 en de tweede opening 12 in de behuizing 9 van de betreffende bundelafnemer 5.
Het verwijderen van de vezels 4 uit de bundelafnemer 5 gebeurt door de betreffende groef 14 met afgeronde vezels langs de voornoemde geleiding 19 te roteren, waarbij de vezels 4, die nu gedeeltelijk uit het cilindervormige lichaam 13 steken tegen de schuine wand 20 van de geleiding worden geduwd, zoals is afgebeeld in de figuren 6 tot 8.
De vezels 4 die uit de groeven 14 van de bundelafnemers 5 worden verwijderd, worden in één van de uitsparingen 26 van de cartouches 24-25 gebracht, door deze uitsparingen 26 te presenteren ten opzichte van de tweede opening 12 in de behuizing 9-21, van de betreffende bundelafnemer 5, waaruit, op dat ogenblik, de afgeronde vezels 4 uit één van de groeven 14 worden verwijderd.
Op deze wijze worden de verschillende uitsparingen 26 in één van de cartouches 24-25 gevuld met afgeronde vezels 4, terwijl de andere cartouche 24-25 op dat ogenblik op
<Desc/Clms Page number 10>
bekende wijze samenwerkt met de bundelafnemer 29 van het vulwerktuig 7.
Deze samenwerking behelst het presenteren van vezels 4 aan de uitsparing 30 in de bundelafnemer 29 ; presenteren van de bundel van vezels 4, in de voornoemde uitsparing 30, aan het vulwerktuig 7 dat, op bekende wijze, de bundel van vezels 4 inplant in het borstellichaam 32 dat eveneens voor het vulwerktuig 7 wordt gepresenteerd.
Opgemerkt wordt dat het steeds mogelijk is de voornoemde toevoerkanalen 3 te laten samenwerken met één gemeenschappelijke bundelafnemer 5, terwijl het ook steeds mogelijk is één enkel toevoerkanaal 3 te voorzien en dit toevoerkanaal 3 te laten samenwerken met meerdere bundelafnemers 5.
Het is uiteraard ook mogelijk, in de beschreven uitvoeringsvorm, ook een afrondmiddel 16 te voorzien in de plaat 15, bijvoorbeeld net tegenover de huidige afrondmiddel 16, zodat beide uiteinden van de vezels 4 worden afgerond.
Zulke uitvoering is vooral zinvol wanneer de vezels 4 dubbelgevouwen worden ingeplant, waarbij de uiteinden van de vezels 4 zich beide naar buiten uitstrekken.
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld weergegeven uitvoeringsvorm, doch dergelijke inrichting en werkwijze kunnen volgens verschillende
<Desc/Clms Page number 11>
varianten worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.