BE1019164A3 - Bouwsteen en werkwijze voor het vermetselen van deze bouwsteen. - Google Patents

Bouwsteen en werkwijze voor het vermetselen van deze bouwsteen. Download PDF

Info

Publication number
BE1019164A3
BE1019164A3 BE2010/0044A BE201000044A BE1019164A3 BE 1019164 A3 BE1019164 A3 BE 1019164A3 BE 2010/0044 A BE2010/0044 A BE 2010/0044A BE 201000044 A BE201000044 A BE 201000044A BE 1019164 A3 BE1019164 A3 BE 1019164A3
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
building block
head
recess
building
mortar
Prior art date
Application number
BE2010/0044A
Other languages
English (en)
Inventor
Hubertus Maria Jozef Neyens
Original Assignee
Vandersanden Steenfabrieken N V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Vandersanden Steenfabrieken N V filed Critical Vandersanden Steenfabrieken N V
Priority to BE2010/0044A priority Critical patent/BE1019164A3/nl
Priority to PCT/IB2011/050340 priority patent/WO2011092634A1/en
Application granted granted Critical
Publication of BE1019164A3 publication Critical patent/BE1019164A3/nl

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04BGENERAL BUILDING CONSTRUCTIONS; WALLS, e.g. PARTITIONS; ROOFS; FLOORS; CEILINGS; INSULATION OR OTHER PROTECTION OF BUILDINGS
    • E04B2/00Walls, e.g. partitions, for buildings; Wall construction with regard to insulation; Connections specially adapted to walls
    • E04B2/02Walls, e.g. partitions, for buildings; Wall construction with regard to insulation; Connections specially adapted to walls built-up from layers of building elements
    • E04B2/04Walls having neither cavities between, nor in, the solid elements
    • E04B2/06Walls having neither cavities between, nor in, the solid elements using elements having specially-designed means for stabilising the position
    • E04B2/10Walls having neither cavities between, nor in, the solid elements using elements having specially-designed means for stabilising the position by filling material with or without reinforcements in small channels in, or in grooves between, the elements
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04BGENERAL BUILDING CONSTRUCTIONS; WALLS, e.g. PARTITIONS; ROOFS; FLOORS; CEILINGS; INSULATION OR OTHER PROTECTION OF BUILDINGS
    • E04B2/00Walls, e.g. partitions, for buildings; Wall construction with regard to insulation; Connections specially adapted to walls
    • E04B2/02Walls, e.g. partitions, for buildings; Wall construction with regard to insulation; Connections specially adapted to walls built-up from layers of building elements
    • E04B2002/0256Special features of building elements
    • E04B2002/026Splittable building elements
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04BGENERAL BUILDING CONSTRUCTIONS; WALLS, e.g. PARTITIONS; ROOFS; FLOORS; CEILINGS; INSULATION OR OTHER PROTECTION OF BUILDINGS
    • E04B2/00Walls, e.g. partitions, for buildings; Wall construction with regard to insulation; Connections specially adapted to walls
    • E04B2/02Walls, e.g. partitions, for buildings; Wall construction with regard to insulation; Connections specially adapted to walls built-up from layers of building elements
    • E04B2002/0256Special features of building elements
    • E04B2002/028Spacers between building elements
    • E04B2002/0284Spacers between building elements forming a unity with the building elements

Abstract

Bouwsteen, meer bepaald gevelsteen voor metselwerk met op elkaar bestapelde lagen bouwstenen die met elkaar verboden zijn door middel van een bindspecie waardoor de bouwstenen van elkaar gescheiden zijn, waarbij deze bouwsteen minstens een eerste volledige strek (1) vertoont met een lengte die overeenkomt met de lengte (L) van de bouwsteen en een hoogte die overeenkomt met de hoogte (H) van de bouwsteen, waarbij deze strek (1) zichtbaar is in het metselwerk, en waarbij deze bouwsteen minstens in een legvlak (5) een uitsparing (7) vertoont die uitgeeft op minstens één kop (3) van de bouwsteen, zodat deze uitsparing toelaat om bindspecie van het legvlak (5) via de uitsparing (7) naar de kop (3) te leiden bij het vermetselen van de bouwsteen in een metselwerk.

Description

Bouwsteen en werkwijze voor het vermetselen van deze bouwsteen
De uitvinding heeft betrekking op een bouwsteen, in het bijzonder een baksteen of een gevelsteen voor metselwerk met op elkaar gestapelde lagen bouwstenen die met elkaar verbonden zijn door middel van een bindspecie waardoor de bouwstenen van elkaar gescheiden zijn, waarbij deze bouwsteen minstens een volledige strek vertoont met een lengte die overeenkomt met de lengte van de bouwsteen en een hoogte die overeenkomt met de hoogte van de bouwsteen, waarbij deze strek zichtbaar is in het metselwerk.
Dergelijke balkvormige bouwstenen zijn op zich gekend. Ze hebben twee tegenover elkaar gelegen, nagenoeg parallelle legvlakken waarmee deze op elkaar worden gelegd in het metselwerk. Het legvlak is dus een vlak van de bouwsteen dat in het metselwerk normaal gezien horizontaal wordt aangebracht. Verder hebben deze bouwstenen twee strekken welke de lange en meestal ook smalle zijvlakken van de bouwsteen zijn. De strek is meestal zichtbaar in het metselwerk. Tenslotte hebben deze bouwstenen twee tegenover elkaar liggende koppen die de kleinste zijvlakken van de bouwsteen zijn, en welke ook zichtbaar kunnen zijn in het metselwerk.
Voorbeelden van dergelijk bouwstenen zijn handvorm bakstenen en vormbakstenen. Een handvorm baksteen is een baksteen die wordt bekomen door het inbrengen van een meestal voorbezande klomp weke klei in een mal, wat aanleiding geeft tot een typisch generfd aspect. Een vormbaksteen is een baksteen die bekomen wordt door de weke klei in mallen mechanisch na te persen, waardoor de baksteen een zeer strakke vorm krijgt.
Volgens de huidige stand van de techniek worden, bij klassiek metselwerk, bouwstenen met behulp van een bindspecie op elkaar gemetseld. Hierbij wordt een hoeveelheid bindspecie aangebracht op een horizontaal legvlak van een eerder geplaatste bouwsteen van een eerste laag bouwstenen en eveneens tegen een kop van een andere eerder geplaatste bouwsteen van een tweede laag bouwstenen. De hoeveelheid bindspecie, die dient te worden aangebracht om de bouwstenen voldoende te verbinden, wordt geacht door de vakman te kunnen worden ingeschat. Een eventuele overmaat aan bindspecie kan worden weggestreken. Daarna wordt een nieuwe bouwsteen geplaatst in de tweede laag met een legvlak op de aangebrachte bindspecie. De nieuwe bouwsteen wordt aangedrukt zodat de bindspecie zich egaal verspreidt tussen de tegenover elkaar gelegen legvlakken en ook in de stootvoeg tussen de tegenover elkaar gelegen koppen. Overtollige bindspecie wordt hierbij naar buiten geduwd en moet aan de strekken worden verwijderd. Verder dient te worden vermeden dat de overtollige bindspecie in een spouw valt tussen de gevel en binnenmuur.
Traditioneel worden bakstenen op deze manier vermei seid, waarbij een voeg van ongeveer 12 mm tussen de stenen in de muur wordt gevormd. Deze voeg kan na het vermetselen van de bakstenen worden ingevoegd met bindspecie.
Het traditioneel metselwerk bestaat dus hoofdzakelijk uit opeengestapelde bouwstenen met daartussen bindspecie, zoals mortel. Hierbij wordt gebruik gemaakt van niet-gekalibreerde bakstenen, snelbouwstenen of gevelstenen. Bouwstenen, zoals handvorm bakstenen, welke in een mal worden gevormd, kunnen lichte oneffenheden vertonen die worden opgevangen door de laag bindspecie welke zich tussen de stenen in de muur bevindt.
De legvlakken van niet-gekalibreerde bouwstenen zijn niet perfect effen zodat deze minder geschikt zijn om deels droog op elkaar te worden gestapeld. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de bouwelementen die beschreven zijn in het Belgisch octrooi BE 1011516 A. Deze gekende bouwelementen zijn gekalibreerd zodat ze perfect op elkaar passen om zonder speciale vakkennis te kunnen worden geplaatst. Dergelijke bouwelementen zijn voorzien van uitsparingen en overeenkomstige opstaande randen die perfect in elkaar passen maar zijn daardoor echter vrij complex om te vervaardigen.
Bovendien zijn in dergelijke gekalibreerde bouwelementen ruimten voorzien voor een welbepaalde hoeveelheid bindspecie. Bij een teveel aan bindspecie zal deze de correcte plaatsing van het bouwelement hinderen. De koppen van deze bouwelementen passen in elkaar door middel van een tand- en groefverbinding zodat deze ook niet geschikt zijn om te worden voorzien van bindspecie.
Verder bestaat een tendens naar massief uitziende muren waarbij voegen tot een minimum worden herleid, teneinde een maximum aan steenoppervlak te krijgen in het metselwerk.
Dit effect kan verkregen worden door gebruik te maken van speciale gekalibreerde bouwelementen die deels droog op elkaar worden gezet. Klassieke bouwstenen kunnen hiervoor mogelijk ook worden verlijmd. De lijmlaag hoeft slechts enkele millimeters dik te zijn zodat deze nagenoeg onzichtbaar is, hetgeen onmogelijk is bij gebruik van mortel. Een nadeel van deze verlijmtechniek is dat de verwerker over speciale vaardigheden en apparatuur dient te beschikken. De apparatuur dient na gebruik bovendien steeds grondig gereinigd te worden. Ook worden stootvoegen en/of kopvoegen meestal niet verlijmd aangezien een extra handeling nodig is voor het bijkomend aanbrengen van lijm op de koppen van de bouwstenen. De kopvoegen blijven bijgevolg open.
Voor het verlijmen, in het bijzonder van gevelstenen, is bijgevolg vakmanschap nodig en vallen fouten sterker op dan bij het traditionele metselwerk. Ook dient gebruik gemaakt te worden van maatvaste of gekalibreerde bouwstenen, zoals betonstenen, strengpersstenen. Zogenaamde handvorm bakstenen kunnen mogelijk ook worden verlijmd, maar hierbij zal de voeg iets dikker zijn.
Als alternatief voor het verlijmen wordt ook gebruik gemaakt van speciale mortelsoorten, zoals dunbedmortel, waarmee de voegen bij traditioneel metselen worden herleid tot een dikte van 4 tot 7 mm.
De Europese octrooiaanvraag EP 1 983 122 beschrijft een baksteen waarbij het mortelbed in de baksteen is verzonken zodat de klassieke mortelvoeg tot een minimum wordt herleid, terwijl toch gebruik wordt gemaakt van klassieke mortel als bindspecie. Het uiteindelijk uitzicht van het metselwerk is nagenoeg hetzelfde als dit bij verlijmde bakstenen. Zo kan de dikte van het zichtbare deel van de mortellaag tot zelfs minder dan 3 mm bedragen. De hierin voorgestelde baksteen en werkwijze voor het metselen heeft echter het nadeel dat, zoals ook bij verlijmd metselwerk, de kopvoegen, waar de bakstenen in de muur met de korte zijde tegen elkaar staan, open zijn. Deze kopvoegen worden niet met mortel opgevuld aangezien hierdoor een te dikke voeg zou nodig zijn.
Aangezien bij bestaand zogenaamd voegloos metselwerk de openingen tussen de koppen niet of onvoldoende worden opgevuld, ontstaan openingen in het metselwerk welke inkijk in de spouw toelaten en bovendien wind, regen en ongedierte toegang geven.
De uitvinding wil aan deze nadelen verhelpen door een bouwsteen en een werkwijze voor het vermetselen van een dergelijke bouwsteen voor te stellen, die nagenoeg voegloos metselwerk toelaat door traditioneel metselen, bij voorkeur zonder speciale bindspecie zoals dunbedmortel of lijm, en waarbij bovendien eenvoudig kopvoegen worden opgevuld met bindspecie. Verder laat deze bouwsteen en werkwijze eveneens verlijmd metselwerk toe, waarbij de kopvoegen eenvoudig worden opgevuld.
Tot dit doel vertoont deze bouwsteen minstens in een legvlak een uitsparing die uitgeeft op minstens één kop van de bouwsteen, waarbij deze uitsparing toelaat om bindspecie vanop het legvlak via de uitsparing naar de kop te leiden bij het vermetselen van de bouwsteen in een metselwerk, zoals opgeëist in de hieraan toegevoegde conclusies. Bij voorkeur is de bouwsteen een in een mal gevormde bouwsteen, zoals een handvorm baksteen en een vormbaksteen.
Doelmatig neemt de diepte van de uitsparing, volgens een richting die loodrecht staat op het legvlak, af naarmate de afstand ten opzichte van de kop toeneemt.
Op een voordelige wijze strekt de uitsparing zich uit over - minstens 50%, bij voorkeur minstens 70%, in het bijzonder minstens 90%, van de breedte van de bouwsteen; - minstens 10%, bij voorkeur minstens 20%, in het bijzonder minstens 50%, van de lengte van de bouwsteen; - minstens 50%, bij voorkeur minstens 90%, in het bijzonder 100%, van de hoogte van de bouwsteen.
- minstens 20%, bij voorkeur minstens 50%, in het bijzonder minstens 80%, van het oppervlak van het eerste legvlak van de bouwsteen; - minstens 20%, bij voorkeur minstens 50%, in het bijzonder 90%, van het oppervlak van de eerste kop van de bouwsteen.
Op een bijzonder voordelige wijze wordt de uitsparing begrensd door minstens een wand die een hoek vormt met het eerste legvlak die begrepen is tussen nagenoeg 20° en 80°, bij voorkeur tussen nagenoeg 30° en 70°, en in het bijzonder van de grootteorde is van 45°.
Volgens een bijzondere uitvoeringsvorm vertoont de uitsparing minstens een wand die een hoek maakt met een legvlak, welke hoek 20° tot 80°, bij voorkeur 30° tot 70°, in het bijzonder 45°, bedraagt, en dit op een afstand vanaf de eerste kop, welke afstand 5% tot 50%, bij voorkeur 10% tot 20%, de lengte van de bouwsteen bedraagt. Door deze schuine wand vloeit de overtollige bindspecie op een efficiënte wijze naar de kop van de bouwsteen.
De uitvinding heeft eveneens betrekking op een werkwijze voor het vermetselen van bouwstenen met twee parallelle strekken, twee parallelle legvlakken en twee koppen, waarbij een uitsparing is voorzien in een eerste legvlak, welke uitsparing uitgeeft op een eerste kop, waarbij een eerste laag bouwstenen wordt geplaatst zodanig dat genoemde strekken zich in eikaars verlengde uitstrekken, waarbij over het bovenliggend legvlak van de eerste laag bouwstenen een bindspecie met een overmaat wordt verdeeld en vervolgens op deze bindspecie een volgende, tweede laag bouwstenen wordt geplaatst, waarbij de bouwstenen op de bindspecie worden gedrukt zodanig dat een voeg met een vooraf bepaalde dikte wordt verkregen tussen de bouwstenen van de tweede laag bouwstenen en de onderliggende eerste laag bouwstenen en waarbij de overmaat van bindspecie wordt gedwongen zich te verplaatsen via de uitsparing van het eerste legvlak tot voorbij de eerste kop van een bouwsteen.
Volgens een uitvoeringsvorm van deze werkwijze wordt hierdoor de overtollige bindspecie vanop het bovenliggend legvlak voorbij de eerste kop van een bouwsteen van de tweede laag bouwstenen gebracht tot tegen een naastliggende kop van een naastliggende bouwsteen van dezelfde tweede laag bouwstenen teneinde de voeg tussen twee koppen van de opeenvolgende naastliggende bouwstenen minstens gedeeltelijk op te vullen.
Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm van deze werkwijze wordt hierdoor de overtollige bindspecie vanop het bovenliggend legvlak tot voorbij de eerste kop van een bouwsteen van een tweede laag bouwstenen gebracht en op deze eerste kop aangebracht, zodat bij het aanbrengen van een volgende bouwsteen in dezelfde tweede laag bouwstenen, deze overtollige bindspecie de voeg tussen de eerste kop en een naastliggende kop van de volgende bouwsteen minstens gedeeltelijk opvult.
Volgens een verdere voorkeursuitvoeringsvorm van deze werkwijze wordt hierdoor de overtollige bindspecie vanop het bovenliggend legvlak tot voorbij de eerste kop van een bouwsteen van de eerste laag gebracht, zodat een kopvoeg onder het bovenliggend legvlak, tussen de eerste kop en een daar tegenover gelegen kop van een daarnaast in dezelfde eerste laag gelegen bouwsteen, zich minstens gedeeltelijk opvult.
Andere bijzonderheden en voordelen van de uitvinding zullen blijken uit de hierna volgende beschrijving van een uitvoeringsvorm van de werkwijze en de inrichting volgens de uitvinding; deze beschrijving wordt enkel als voorbeeld gegeven en beperkt de draagwijdte niet van de gevorderde bescherming; de hierna gebruikte verwijzingscijfers hebben betrekking op de hieraan toegevoegde figuren.
Figuren 1 tot 4 zijn schematische perspectief voorstellingen van een eerste, tweede, derde en vierde uitvoeringsvorm van een bouwsteen volgens de uitvinding waarbij een kop voorzien is van een uitsparing die zich uitstrekt tot in een legvlak.
Figuren 5 en 6 zijn schematische perspectief voorstellingen van een vijfde en zesde uitvoeringsvorm van een bouwsteen volgens de uitvinding waarbij de uitsparing een verzonken vlak vertoont als bindzone.
Figuur 7 is een schematische perspectief voorstelling van een zevende uitvoeringsvorm van een bouwsteen volgens de uitvinding waarbij beide koppen voorzien zijn van een uitsparing en waarbij deze voorzien is van een verzonken vlak als bindzone.
Figuur 8 is een schematische voorstelling van een bovenaanzicht en een dwarsdoorsnede van een achtste uitvoeringsvorm van een bouwsteen volgens de uitvinding.
Figuur 9 is een schematische perspectief voorstelling van een negende uitvoeringsvorm van een bouwsteen volgens de uitvinding waarbij een uitsparing gevormd wordt door een depressie die zich uitstrekt in een legvlak.
Figuur 10 is een schematische perspectief voorstelling van een uitvoeringsvorm van een bouwsteen volgens de uitvinding.
Figuur 11 is een schematische voorstelling van een doorsnede van een metselwerk die een eerste werkwijze volgens de uitvinding illustreert, waarbij bouwstenen met een legvlak dat voorzien is van een uitsparing naar boven worden gelegd.
Figuur 12 is een schematische voorstelling van een doorsnede van een metselwerk die een tweede werkwijze volgens de uitvinding illustreert, waarbij bouwstenen met een legvlak dat voorzien is van een uitsparing naar beneden worden gelegd, met een kop tot waarin deze uitsparing zich uitstrekt, weggericht van een vorige bouwsteen van eenzelfde laag bouwstenen.
Figuur 13 is een schematische voorstelling van een doorsnede van een metselwerk die een derde werkwijze volgens de uitvinding illustreert, waarbij bouwstenen met een legvlak dat voorzien is van een uitsparing naar beneden worden gelegd, met een kop tot waarin deze uitsparing zich uitstrekt, tegenover een vorige bouwsteen van eenzelfde laag bouwstenen.
In de verschillende figuren hebben dezelfde verwijzingscijfers betrekking op dezelfde of analoge elementen.
De uitvinding heeft in het algemeen betrekking op een bouwsteen, zoals een baksteen, een gevelsteen, een snelbouwsteen, een betonsteen of een silicaatsteen, en een werkwijze voor traditioneel metselwerk, waarbij niet-gekalibreerde stenen op elkaar worden gehecht door middel van bindspecie, zoals klassieke mortel, maar ook dunbedmortel of mortellijm, waarbij een voeg wordt gevormd tussen de bouwstenen, en waarbij zowel de leg-alsook de kopvoegen minstens gedeeltelijk met bindspecie worden opgevuld. In het bijzonder heeft de uitvinding betrekking op een bouwsteen en een werkwijze voor dergelijk metselwerk waarbij de voegen tussen de bouwstenen minimaal zijn en waarbij minstens één strek zichtbaar is in het mestelwerk.
Bij voorkeur wordt, volgens de uitvinding, gebruik gemaakt van bouwstenen waarbij de breedte van de bouwsteen groter is dan de hoogte van de bouwsteen. De afstand tussen de strekken van de bouwsteen is hierbij groter dan de afstand tussen de legvlakken.
In deze bouwsteen wordt, volgens de uitvinding, een uitsparing voorzien, waarlangs bindspecie naar een open, geprofileerde kop van de bouwsteen vloeit. Mogelijk kan, volgens de uitvinding, de uitsparing ook zodanig worden voorzien dat eventuele overtollige bindspecie hierin wordt opgevangen.
De uitsparing kan, volgens de uitvinding, aan een kop of aan beide koppen van de bouwsteen worden voorzien. Minstens één strek van de bouwsteen, die zichtbaar wordt gemetseld in het metselwerk, dient ongeschonden te blijven, zoals bij een klassieke bouwsteen. Dit is een volle of gesloten strek. Mogelijk kan deze strek wel voorzien zijn van een decoratieve uitsparing zoals een schijnvoeg.
In de uitsparing vormt het oppervlak van de bouwsteen een wand van de uitsparing. Deze wand kan bestaan uit meerdere wanden of vlakken die een hoek vertonen ten opzichte van elkaar. Zo kan een wand van de uitsparing meerdere op elkaar aansluitende vlakken vertonen die elk een hoek vormen met het legvlak waarin de uitsparing zich uitstrekt, waarbij deze hoek kleiner is voor een vlak dat dichter bij het legvlak is gelegen dan voor een vlak dat verder van dit legvlak is gelegen.
De wanden van de uitsparing vertonen een helling ten opzichte van het horizontale legvlak om bindspecie efficiënt naar de open kop van de bouwsteen te geleiden. De wanden van de uitsparing lopen af van een bovengelegen legvlak naar de open kop. Zo kan de wand van de uitsparing eveneens gekromd zijn, waarbij deze een hellingshoek vertoont die varieert van 0° tot 90°.
De diepte van de uitsparing volgens een richting die loodrecht staat op het legvlak kan variëren en kan tot de volledige hoogte H van de bouwsteen bedragen. In de bouwsteen neemt de diepte van de uitsparing af naarmate de afstand ten opzichte van de kop tot waarin de uitsparing zich uitstrekt toeneemt.
De wanden van de uitsparing kunnen glad zijn of worden voorzien van een reliëf om bijvoorbeeld het contactoppervlak voor de bindspecie te verhogen.
De uitsparing volgens de uitvinding kan worden toegepast in klassieke bakstenen en gevelstenen, waardoor de metselaar de kopvoegen niet meer hoeft dicht te strijken en uit te krabben.
De uitsparing volgens de uitvinding kan ook worden toegepast in bakstenen en gevelstenen die voorzien zijn van een verzonken oppervlak voor mortel met rondom opstaande randen zoals bijvoorbeeld de baksteen beschreven in EP 1 983 122.
Volgens een bijzondere uitvoeringsvorm van de uitvinding is een van de legvlakken van de bouwsteen hol en vertonen de koppen een uitsparing die aansluit op dit holle legvlak. De bouwsteen vertoont bijgevolg geen opstaande randen, maar een grote depressie in de steen waarin mortel wegzinkt. De uitsparing of opening in de kop laat toe dat mortel naar de kopvoeg vloeit. Mogelijk kunnen ook in deze bouwsteen opstaande randen voorzien worden in het verlengde van de strekken en eventueel ook in het verlengde van een kop om zo de mortellaag af te schermen.
Opdat de kopvoegen in een metselwerk tussen de bouwstenen zich eenvoudig automatisch opvullen is, bij voorkeur, de diameter van de uitsparing in de kop en in het legvlak waartussen deze zich uitstrekt groter dan de hoogte van de bouwsteen. Zo strekt de uitsparing zich, bij voorkeur, uit in een eerste legvlak vanaf een eerste kop tot op een afstand die minstens 50% de hoogte van de bouwsteen bedraagt. Verder strekt de uitsparing zich, bij voorkeur, uit in de eerste kop vanaf het eerste legvlak tot op een afstand die minstens 50% de hoogte van de bouwsteen bedraagt.
Voor een optimale automatische opvulling strekt de uitsparing zich in de bouwsteen minstens uit tot op een afstand vanaf de eerste kop en vanaf het eerste legvlak die minstens 50% van de hoogte van de bouwsteen bedraagt.
Bij voorkeur loopt de uitsparing af van een eerste legvlak naar nagenoeg het midden van de rib die de grens vormt tussen een eerste kop en een tweede legvlak.
Een eerste uitvoeringsvorm van een bouwsteen volgens de uitvinding is weergegeven in de figuur 1. Het betreft een bouwsteen die de vorm heeft van nagenoeg een balk met daarin een uitsparing.
Een eerste en een tweede strek 1 en 2 van de bouwsteen zijn rechthoeken en vertonen een hoogte en een lengte die gelijk is aan, respectievelijk, de hoogte H en de lengte L van de bouwsteen. Deze strekken vertonen, bij voorkeur, geen uitsparingen, tenzij deze decoratief zijn, aangezien deze vlakken zichtbaar kunnen zijn in het metselwerk. De strekken 1 en 2 worden hierna ook volle of gesloten strekken 1 en 2 genoemd.
Een eerste kop 3 van de bouwsteen is geprofileerd doordat deze een uitsparing vertoont. Deze eerste kop 3 wordt hierna ook geprofileerde of open kop 3 genoemd.
Een tweede kop 4 van de bouwsteen is een rechthoek en vertoont een hoogte en een lengte die nagenoeg gelijk is aan, respectievelijk, de hoogte H en de breedte B van de bouwsteen. Deze kop 4 kan zichtbaar zijn in het metselwerk zodat deze, bij voorkeur, geen uitsparingen vertoont, tenzij deze decoratief zijn. Deze tweede kop 4 wordt hierna ook volle of gesloten kop 4 genoemd.
Een eerste legvlak 5 van de bouwsteen is geprofileerd doordat deze bouwsteen een uitsparing 7 vertoont. Dit eerste legvlak 5 wordt hierna ook geprofileerd legvlak 5 genoemd.
Een tweede legvlak 6 is nagenoeg evenwijdig met het eerste legvlak 5. Het tweede legvlak 6 is een rechthoek en vertoont een lengte en een breedte die nagenoeg gelijk is aan, respectievelijk, de lengte L en de breedte B van de bouwsteen. Volgens deze uitvoeringvorm vertoont dit tweede legvlak 6 geen uitsparing en wordt hierna vol legvlak 6 genoemd.
De bouwsteen vertoont een uitsparing 7 die zich uitstrekt van in de geprofileerde kop 3 en tot in het geprofileerd legvlak 5, over nagenoeg de volledige hoogte H van de bouwsteen en nagenoeg 20% tot 30 % van de lengte L van de bouwsteen. De uitsparing 7 versmalt naar het volle legvlak 6 toe.
De breedte van de uitsparing 7 ter hoogte van de grens tussen de geprofileerde kop 3 en het geprofileerde legvlak 5 bedraagt 50% tot 90% van de breedte B van de bouwsteen, bij voorkeur nagenoeg 80%. De uitsparing 7 in de bouwsteen sterkt zich niet uit tot in de volle strekken 1 en 2 zodat deze ongeschonden blijven.
De uitsparing 7 in de bouwsteen heeft een conische wand die een helling vertoont die 10° tot 90°, bij voorkeur nagenoeg 45°, bedraagt ten opzichte van het legvlag 5 en 6. De diameter van de uitsparing 7 neemt toe vanaf het volle legvlak 6 tot aan het geprofileerde legvlak 5.
De uitsparing 7 in het geprofileerd legvlak 5 heeft de vorm van een halve cirkel. De breedte van de uitsparing 7 in het geprofileerd legvlak 5 neemt toe van de volle kop 4 naar de geprofileerde kop 3 toe. De uitsparing 7 in de geprofileerde kop 3 heeft de vorm van een driehoek. De breedte van de uitsparing 7 in de geprofileerde kop 3 neemt toe van het volle legvlak 6 naar het geprofileerd legvlak 5 toe.
De uitsparing 7 loopt af van het geprofileerd legvlak 5 naar het midden van de rib 13 tussen de geprofileerde kop 3 en het volle legvlak 6.
Een tweede uitvoeringsvorm van een bouwsteen volgens de uitvinding is weergegeven in de figuur 2 en verschilt slechts van de eerste uitvoeringvorm doordat de uitsparing 7 de vorm heeft van een piramide met een rechthoekig grondvlak dat zich uitstrekt in het geprofileerd legvlak 5. Aldus heeft de uitsparing 7 drie wanden die een helling vertonen die 10° tot 90°, bij voorkeur nagenoeg 45°, bedraagt ten opzichte van het legvlag 5 en 6.
Een derde uitvoeringsvorm van een bouwsteen volgens de uitvinding is weergegeven in de figuur 3 en verschilt van de eerste uitvoeringsvorm doordat de uitsparing zich uitstrekt tot in het tweede legvlak 6. De uitsparing 7 heeft in dit tweede legvlak 6 de vorm van een halve cirkel. De conische wand van de uitsparing 7 gaat over in een cilindrische wand die een hoek vertoont met het legvlag 5 en 6 die nagenoeg 90° bedraagt. De hoogte van de cilindrische wand bedraagt nagenoeg 30% van de hoogte H van de bouwsteen. Aldus stijgt de helling van de wand van nagenoeg 45° tot nagenoeg 90° van het eerste legvlak 5 naar het tweede legvlak 6 toe.
Een vierde uitvoeringsvorm van een bouwsteen volgens de uitvinding is weergegeven in de figuur 4 en verschilt van de tweede uitvoeringsvorm doordat de uitsparing 7 zich uitstrekt tot in het tweede legvlak 6. De uitsparing 7 heeft in dit tweede legvlak 6 de vorm van een rechthoek. De schuine wanden van de uitsparing 7 gaan over in rechte wanden die nagenoeg loodrecht staan op het legvlag 5 en 6. De hoogte van de rechte wanden bedraagt nagenoeg 30% van de hoogte H van de bouwsteen. Aldus stijgt de helling van de wand van nagenoeg 45° tot nagenoeg 90° van het eerste legvlak 5 naar het tweede legvlak 6 toe.
Een vijfde uitvoeringsvorm van een bouwsteen volgens de uitvinding is weergegeven in de figuur 5 en verschilt van de vierde uitvoeringsvorm doordat de uitsparing zich uitstrekt over nagenoeg het volledige eerste legvlak 5. Hierdoor vertoont de bouwsteen een verzonken vlak 8 met rondom een opstaande rand die zich uitstrekt langs de volle strekken 1 en 2 en de volle kop 4. Het verzonken vlak 8 is nagenoeg parallel met de legvlakken 5 en 6. Het verzonken vlak 8 vormt een wand van de uitsparing 7 die een helling van 0° vertoont ten opzichte van het legvlak 5 en 6. Het verzonken vlak 8 vormt eveneens een bindzone voor de bindspecie waaraan de bindspecie zich hecht om de bouwsteen aan een daartegenover gelegen bouwsteen te binden.
Een zesde uitvoeringsvorm van een bouwsteen volgens de uitvinding is weergegeven in de figuur 6 en verschilt van de tweede uitvoeringsvorm doordat de uitsparing zich uitstrekt over nagenoeg het volledige eerste legvlak 5, analoog aan de vijfde uitvoeringsvorm. Hierdoor vertoont de bouwsteen een verzonken vlak 8 met rondom een opstaande rand die zich uitstrekt langs de volle strekken 1 en 2 en de volle kop 4. Het verzonken vlak 8 is in deze uitvoeringsvorm schuin ten opzichte van de legvlakken 5 en 6 en helt af naar de geprofileerde kop 3 toe. Het verzonken vlak 8 vormt een wand van de uitsparing 7 die een helling van nagenoeg 10° vertoont ten opzichte van het legvlak 5 en 6. De dwarsdoorsnede van de uitsparing 7, parallel aan de koppen 3 en 4, neemt toe naarmate de afstand tot de geprofileerde kop 2 afneemt.
Een zevende uitvoeringsvorm van een bouwsteen volgens de uitvinding is weergegeven in de figuur 7 en verschilt van de vijfde uitvoeringsvorm doordat de uitsparing 7 zich uitstrekt tot in de tweede kop 4.
Verder strekt de uitsparing zich niet uit tot in het tweede legvlak 6 en versmalt deze ook niet naar dit tweede legvlak 6 toe. In een variante van deze zevende uitvoeringsvorm zou de uitsparing 7 zich wel kunnen uitstrekken tot in het tweede legvlak 6, zoals in de derde, vierde en vijfde uitvoeringsvormen.
Een achtste uitvoeringsvorm van een bouwsteen volgens de uitvinding is weergegeven in de figuur 8 en verschilt van de zevende uitvoeringsvorm doordat, aan de koppen 3 en 4, de uitsparing 7 zich uitstrekt tot over de volledige hoogte H van de bouwsteen. Verder is het oppervlak van de bouwsteen in de uitsparing 7 bol vanaf de eerste kop 3 en vanaf de tweede kop 4 tot op een afstand die nagenoeg 30% de lengte van de bouwsteen bedraagt. Het daartussen gelegen oppervlak van de bouwsteen in de uitsparing 7 is nagenoeg parallel met het eerste en het tweede legvlag 5 en 6 en is in de bouwsteen verzonken tot op een diepte vanaf het eerste legvlak 5 die nagenoeg 20% van de hoogte H van de bouwsteen bedraagt.
Een negende uitvoeringsvorm van een bouwsteen volgens de uitvinding is weergegeven in de figuur 9 en verschilt van de voorgaande uitvoeringsvormen doordat deze een depressie 8 vertoont aan het eerste legvlak 5. Volgens deze bijzondere uitvoeringsvorm van de uitvinding is het eerste legvlak 5 van de bouwsteen hol en vertonen de koppen 3 en 4 een uitsparing 7 die aansluit op dit holle legvlak 5. De bouwsteen vertoont bijgevolg geen opstaande randen, maar een grote depressie in de steen waarin mortel wegzinkt. De uitsparing in de kop 3 en 4 laat toe dat mortel naar een kopvoeg vloeit. Mogelijk kunnen ook in deze bouwsteen opstaande randen voorzien worden in het verlengde van de strekken 1 en 2 en eventueel ook in het verlengde van een kop 4 om zo de mortellaag af te schermen.
Verder kan, bij een uitvoeringsvorm van de bouwsteen volgens de uitvinding, de uitsparing 7 bovendien dermate ontworpen worden dat ze in staat is om bij het aantikken van de bovenliggende bouwsteen de overtollige bindspecie minstens gedeeltelijk op te vangen zodat deze niet naar buiten wordt gedreven.
Hiertoe vertoont de uitsparing 7 een bindzone, voor het hechten van de bindspecie 10 aan het legvlak 5, en een daarnaast gelegen overloopzone die verzonken is in de uitsparing 7 in de bouwsteen, voor het afvoeren van overtollige bindspecie in de bouwsteen.
De bindzone heeft, bij voorkeur, een horizontale oppervlakte die 50% tot 70% de oppervlakte van het legvlak (5) bedraagt, terwijl de overloopzone, bij voorkeur, een horizontale oppervlakte heeft die 30% tot 20% de oppervlakte van het legvlak 5 bedraagt.
De bindzone is verzonken in de bouwsteen tot op een diepte die 0% tot 30% de hoogte H van de bouwsteen bedraagt, terwijl de overloopzone is verzonken in de bouwsteen tot op een diepte die 30 tot 70% de hoogte H van de bouwsteen bedraagt.
De verschillende stenen volgens de uitvinding kunnen op verschillende wijzen vermetst worden tot een metselwerk.
De uitvinding heeft verder betrekking op een aantal werkwijzen waarbij bovengenoemde bouwstenen zogenaamd voegloos, met minimale voegen of met klassieke voegen gemetst worden op een wijze waarbij de kopvoegen eenvoudig worden opgevuld met bindspecie.
De verwerking van de bouwstenen vergt geen speciale vaardigheden. De bindspecie wordt door een vakman nagenoeg op dezelfde wijze aangebracht als bij de traditionele bouwstenen. Het voordeel van een werkwijze volgens de uitvinding is dat de kopvoegen in het metselwerk zich nagenoeg automatisch opvullen.
Zo kan, bijvoorbeeld, het bovenliggend legvlak van de bouwstenen van een eerste laag bouwstenen worden voorzien van bindspecie, waarna de bouwstenen van een volgende, tweede laag hierop worden aangebracht en waarbij bindspecie automatisch in de voegen wordt gebracht door het aandrukken van de bouwstenen van deze tweede laag.
Volgens een eerste werkwijze van de uitvinding, zoals schematisch weergegeven in figuren 10 en 11, worden bouwstenen, in het bijzonder bakstenen en gevelstenen zoals bovengenoemde uitvoeringsvormen van de bouwstenen, gemetst voor het vervaardigen van bijvoorbeeld metselwerk met klassieke voegen, met een dikte V die nagenoeg 12 mm bedraagt, ofwel metselwerk met dunne voegen, met een dikte V die nagenoeg 3 tot 6 mm bedraagt, ofwel zogenaamd voegloos metselwerk met verlijmde voegen.
Bij deze werkwijze wordt een hoeveelheid bindspecie 10 aangebracht op de geprofileerde legvlakken 5 van een rij bouwstenen die een bovenzijde van een eerste laag bouwstenen 11 vormen. De bindspecie 10 kan bijvoorbeeld bestaan uit klassieke mortel, dunbedmortel of mortellijm, afhankelijk van, bijvoorbeeld, de gewenste dikte van de voegen.
De bindspecie 10 zakt hierbij uit, in de uitsparingen 7 in de bouwstenen, van de legvlakken 5 naar de geprofileerde koppen 3 toe, en vult de overeenkomstige kopvoegen 9 tussen de bouwstenen minstens gedeeltelijk op.
Op deze bindspecie 10 wordt een tweede laag bouwstenen 12 geplaatst. Bij het plaatsen van een bouwsteen van deze tweede laag 12 wordt het tweede legvlak 2 van de bouwsteen op de bindspecie 10 gebracht en naar beneden gedrukt tot op de gewenste afstand V van de eerste laag 11. De overtollige bindspecie 10 wordt hierbij via de uitsparing 7 naar de kop 3 gedrukt. Overtollige bindspecie 10 verplaatst zich bijgevolg van het legvlak 5 tot in de overeenkomstige, onderliggende kopvoeg 9, zodat deze kopvoeg 9 verder minstens gedeeltelijk wordt opgevuld, bij voorkeur tot over de volledige hoogte H van de bouwsteen.
Op de hoeken van het metselwerk, zoals de hoek van een gebouw, wordt, bij voorkeur, steeds een bouwsteen gebruikt met minstens een gesloten volledige kop 4, die aan de buitenzijde van het metselwerk zichtbaar is geplaatst. De geprofileerde kop 3 en uitsparing 7 worden, bij voorkeur, aan de binnenzijde, in het metselwerk geplaatst.
Een doel van de uitvinding bestaat er dus in om de bindspecie 10, welke de verschillende bouwstenen in het metselwerk verbindt, bij het aanbrengen ervan op de bovenzijde van de bouwsteen in de uitsparing 7 te laten zakken om op deze wijze de kopvoegen 9 tussen de bouwstenen op te vullen.
De uitsparing 7 kan bovendien dermate ontworpen worden dat ze ook in staat is om bij het aantikken van de bovenliggende bouwsteen de overtollige bindspecie op te vangen zodat deze niet volledig naar de kopvoegen 9 wordt gedreven. In de uitsparing 7 kan hiervoor een verzonken oppervlak 8 voorzien worden dat ook een bindzone voor de bindspecie vormt. Hierdoor is het mogelijk om de bouwstenen te verwerken zoals bij traditioneel metselwerk maar met een dunnere voeg gezien het mortelbed in de bouwsteen verzonken ligt. Bij voorkeur heeft de bouwsteen hierbij twee volledige strekken waardoor deze, naast eventueel een volledige kop, twee bruikbare zichtzijden heeft.
Volgens een tweede werkwijze van de uitvinding, zoals schematisch weergegeven in figuren 10 en 12, worden bouwstenen, in het bijzonder bakstenen en gevelstenen zoals bovengenoemde eerste tot vierde uitvoeringsvormen van de bouwstenen, op elkaar gemetst voor het vervaardigen van klassiek metselwerk met klassieke voegen met een dikte V van bijvoorbeeld nagenoeg 12 mm.
Bij deze werkwijze wordt een hoeveelheid bindspecie 10 aangebracht op een eerste laag bouwstenen 11. De bindspecie 10 kan bijvoorbeeld bestaan uit klassieke mortel. Een eerste geprofileerd legvlak 5 van een eerste bouwsteen wordt hierop aangebracht. Bij het aantikken van deze eerste bouwsteen wordt deze naar de eerste laag bouwstenen 11 toe gedrukt tot een gewenste voegdikte V tussen deze eerste bouwsteen en de eerste laag bouwstenen is bereikt. Overtollige bindspecie 10 wordt hierbij via een uitsparing 7 van het geprofileerd legvlak 5 naar een geprofileerde kop 3 van de eerste bouwsteen gedrukt. Vervolgens wordt een tweede bouwsteen op analoge wijze naast de eerste bouwsteen geplaatst met een volle kop 4 van de tweede bouwsteen tegenover de geprofileerde kop 3 van de eerste bouwsteen. Hierdoor wordt een stootvoeg 9 tussen de eerste en tweede bouwsteen gevormd die door de overtollige bindspecie 10 wordt opgevuld. Volgens deze werkwijze is het, bijgevolg, niet nodig dat bindspecie 10 in een afzonderlijke handeling op de kop van de bouwstenen wordt aangebracht.
Volgens een variante van de tweede werkwijze van de uitvinding worden de bouwstenen verlijmd voor het vervaardigen van zogenaamd voegloos metselwerk. Bij deze werkwijze wordt mortellijm als bindspecie op de eerste laag bouwstenen aangebracht. De mortellijm wordt bij het aandrukken van de bouwstenen via de uitsparing 7 naar de geprofileerde kop 3 gedrukt zodat ook de koppen van de bouwstenen aan elkaar worden verlijmd, zonder dat hierop afzonderlijk mortellijm aangebracht dient te worden.
Volgens een andere variante van de tweede werkwijze van de uitvinding worden bouwstenen, in het bijzonder bakstenen en gevelstenen zoals bovengenoemde vijfde en zesde uitvoeringsvormen van de bouwstenen, gemetst voor het vervaardigen van zogenaamd voegloos metselwerk met minimale voegen met een dikte van bijvoorbeeld minder dan 6 mm of zelfs minder dan 3 mm.
Bij deze werkwijze verzinkt de bindspecie 10 nagenoeg volledig in de bouwsteen tot op het verzonken vlak 8 zodat de voeg tussen de eerste en tweede laag bouwstenen minimaal wordt. De bindspecie 10 kan bijvoorbeeld bestaan uit klassieke mortel. De opstaande randen die zich uitstrekken langs de volle strekken 1 en 2 verhinderen ook dat overtollige bindspecie langs de volle strekken weggedrukt wordt.
Doordat de uitsparing 7 in de bouwsteen over bijna de gehele lengte L van de bouwsteen doorloopt, is het mogelijk om zogenaamd voegloos metselwerk te verkrijgen met klassieke mortel. In dit geval wordt de bouwsteen bij voorkeur met de uitsparing 7 naar beneden gelegd op de aangebrachte mortel en met de gesloten kop 4 tegen de vorige bouwsteen van dezelfde laag bouwstenen. Bij het aantikken van de bouwsteen op de mortel kan de overmaat mortel dan via de open kop 3 wijken.
Volgens een variante van de bovenstaande werkwijzen, kan de uitsparing 7 bovendien dermate ontworpen worden dat ze in staat is bij het aantikken van de bovenliggende baksteen de overtollige bindspecie op te vangen zodat deze niet naar buiten wordt gedreven. Hiertoe wordt de overtollige bindspecie in een tweede uitsparing in de bouwsteen geduwd. Deze tweede uitsparing is verzonken in de bouwsteen en sluit aan op een bindzone zodat overtollige bindspecie van op de bindzone in deze tweede uitsparing kan vloeien.
Volgens een derde werkwijze van de uitvinding, zoals schematisch weergegeven in figuren 10 en 13, worden bouwstenen, in het bijzonder bakstenen en gevelstenen zoals bovengenoemde uitvoeringsvormen van de bouwstenen, op elkaar gemetseld voor het vervaardigen van klassiek metselwerk met klassieke voegen met een dikte V. Deze werkwijze verschilt van de tweede werkwijze doordat een bouwsteen met de uitsparing 7 tegen de vorige bouwsteen van eenzelfde laag bouwstenen wordt gelegd. Zo ontstaat een stootvoeg tussen de kop 3 van deze bouwsteen en de vorige bouwsteen. In figuur 13 wordt de kop 3 met uitsparing 7 tegen de volle kop 4 van de vorige bouwsteen gelegd. Bij het aantikken van de bouwsteen wijkt de overtollige bindspecie 10 uit via de uitsparing 7 naar de stootvoeg 9.
De uitvinding is natuurlijk niet beperkt tot de hierboven beschreven werkwijze en in bijgaande figuren voorgestelde uitvoeringsvormen van bouwstenen.
Zo kunnen de verschillende elementen van de hierboven specifiek beschreven uitvoeringsvormen van bouwstenen en werkwijzen onderling met elkaar worden gecombineerd.
Zo kunnen de volle strekken en ook de volle kop, die bedoeld zijn om zichtbaar te zijn in het mestelwerk, eventueel een decoratieve uitsparing vertonen, zoals een schijnvoeg.
Zo kan de bouwsteen een tweede, analoge uitsparing vertonen die zich uitstrekt van in het eerste en/of het tweede legvlak tot in de tweede kop om bindspecie van op het eerste en/of het tweede legvlak via de tweede uitsparing naar de tweede kop af te voeren. Zo kan deze tweede uitsparing die zich uitstrekt tot in een tweede kop, een wand vertonen die een hoek maakt met een legvlak welke hoek 20° tot 80°, bij voorkeur 30° tot 70°, in het bijzonder 45°, bedraagt, en dit op een afstand vanaf de tweede kop, welke afstand 5% tot 50%, bij voorkeur 10% tot 20%, de lengte L van de bouwsteen bedraagt. Zo kunnen deze uitsparingen met elkaar verbonden zijn via een uitsparing.

Claims (19)

1. Bouwsteen, meer bepaald gevelsteen voor metselwerk met op elkaar gestapelde lagen bouwstenen die met elkaar verbonden zijn door middel van een bindspecie waardoor de bouwstenen van elkaar gescheiden zijn, waarbij deze bouwsteen minstens een eerste volledige strek (1) vertoont met een lengte die overeenkomt met de lengte (L) van de bouwsteen en een hoogte die overeenkomt met de hoogte (H) van de bouwsteen, waarbij deze strek (1) zichtbaar is in het metselwerk, daardoor gekenmerkt dat deze bouwsteen minstens in een eerste legvlak (5) een uitsparing (7) vertoont die uitgeeft op minstens een eerste kop (3) van de bouwsteen, waarbij deze uitsparing toelaat om bindspecie van het eerste legvlak (5) via de uitsparing (7) naar de eerste kop (3) te leiden bij het vermetselen van de bouwsteen in een metselwerk.
2. Bouwsteen volgens conclusie 1, waarbij deze een in een mal gevormde bouwsteen is, zoals een handvorm baksteen en een vormbaksteen.
3. Bouwsteen volgens conclusie 1 of 2, waarbij de diepte (D) van de uitsparing (7), volgens een richting die loodrecht staat op het legvlak (5), afneemt naarmate de afstand ten opzichte van de kop (3) toeneemt.
4. Bouwsteen volgens één van de conclusies 1 tot 3, waarbij de uitsparing (7) afloopt van het eerste legvlak (5) naar de eerste kop (3), bij voorkeur naar de rib (13) tussen de eerste kop (3) en een tweede legvlak (6).
5. Bouwsteen volgens één van de conclusies 1 tot 4, waarbij genoemde uitsparing (7) zich uitstrekt over - minstens 50%, bij voorkeur minstens 70%, in het bijzonder minstens 90%, van de breedte (B) van de bouwsteen; - minstens 10%, bij voorkeur minstens 20%, in het bijzonder minstens 50%, van de lengte (L) van de bouwsteen; - minstens 50%, bij voorkeur minstens 90%, in het bijzonder 100%, van de hoogte (H) van de bouwsteen.
6. Bouwsteen volgens een van de conclusie 1 tot 5, waarbij de uitsparing (7) zich uitstrekt over - minstens 20%, bij voorkeur minstens 50%, in het bijzonder minstens 80%, van het oppervlak van het eerste legvlak (5) van de bouwsteen; - minstens 20%, bij voorkeur minstens 50%, in het bijzonder 90%, van het oppervlak van de eerste kop (3) van de bouwsteen.
7. Bouwsteen volgens een van de conclusie 1 tot 6, waarbij de uitsparing (7) wordt begrensd door minstens een wand die een hoek vormt met genoemd legvlak (5) die begrepen is tussen nagenoeg 20° en 80°, bij voorkeur tussen nagenoeg 30° en 70°, en in het bijzonder van de grootteorde is van 45°.
8. Bouwsteen volgens een van de conclusies 1 tot 7, waarbij de wand van de uitsparing (7) een hoek vertoont ten opzichte van het eerste legvlak (5) die toeneemt vanaf een midden van de bouwsteen tot aan de eerste kop (3).
9. Bouwsteen volgens een van de conclusies 1 tot 8, waarbij de uitsparing (7) minstens een wand vertoont die een hoek maakt met een legvlak (5, 6), welke hoek 20° tot 80°, bij voorkeur 30° tot 70°, in het bijzonder 45°, bedraagt, en dit op een afstand vanaf de eerste kop (3), welke afstand 5% tot 50%, bij voorkeur 10% tot 20%, de lengte (L) van de bouwsteen bedraagt.
10. Bouwsteen volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij deze parallel aan de eerste strek (1), een tweede volledige strek (2) vertoont met een lengte die overeenkomt met de lengte (L) van de bouwsteen en een hoogte die overeenkomt met de hoogte (H) van de bouwsteen.
11. Bouwsteen volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de dwarsdoorsnede van de uitsparing (7) parallel met de eerste kop (3) afneemt naarmate de afstand ten opzichte van de eerste kop (3) toeneemt.
12. Bouwsteen volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij, de uitsparing (7) een bindzone vertoont, voor het hechten van de bindspecie, en een daarnaast gelegen overloopzone die verzonken is in de uitsparing in de bouwsteen, voor het afvoeren van overtollige bindspecie in de bouwsteen.
13. Bouwsteen volgens conclusie 12, waarbij de bindzone een horizontale oppervlakte heeft die 50% tot 70% de oppervlakte van het legvlak (5) bedraagt, de overloopzone een horizontale oppervlakte heeft die 30% tot 20% de oppervlakte van het legvlak (5) bedraagt, de bindzone is verzonken in de bouwsteen tot op een diepte die 0% tot 30% de hoogte (H) van de bouwsteen bedraagt, en de overloopzone is verzonken in de bouwsteen tot op een diepte die 30 tot 70% de hoogte (H) van de bouwsteen bedraagt.
14. Metselwerk met bouwstenen volgens een van de voorgaande conclusies die op elkaar gestapelde lagen (11, 12) vormen, waarbij deze bouwstenen met elkaar verbonden zijn door middel van een bindspecie (10), zoals lijm of mortel, welke bindspecie (10) eveneens de bouwstenen van elkaar scheidt, waarbij de eerste kop (3) van een bouwsteen tegenover een kop of een strek van een naastliggende bouwsteen uit dezelfde laag staat en een daartussen gelegen kopvoeg (9) vormt die opgevuld is met bindspecie (9).
15. Werkwijze voor het vermetselen van bouwstenen met twee parallelle strekken (1, 2), twee parallelle legvlakken (5, 6) en twee koppen (3, 4), waarbij een uitsparing (7) is voorzien in een eerste legvlak (5), welke uitsparing (7) uitgeeft op een eerste kop (3), waarbij een eerste laag bouwstenen (11) wordt geplaatst zodanig dat genoemde strekken (1) zich in eikaars verlengde uitstrekken, waarbij over een bovenliggend legvlak van de eerste laag bouwstenen (11) een bindspecie (10) met een overmaat wordt verdeeld en vervolgens op deze bindspecie (10) een volgende, tweede laag bouwstenen (12) wordt geplaatst, waarbij de bouwstenen op de bindspecie (10) worden gedrukt zodanig dat een voeg met een vooraf bepaalde dikte (V) wordt verkregen tussen de bouwsteen en de onderliggende, eerste laag bouwstenen (11), daardoor gekenmerkt dat de overmaat van bindspecie (10) wordt gedwongen zich te verplaatsen via de uitsparing (7) van het eerste legvlak (5) tot voorbij de eerste kop (3).
16. Werkwijze volgens conclusie 15 voor het vermetselen van een bouwsteen en het vervaardigen van metselwerk, waarbij een hoeveelheid bindspecie (10) wordt aangebracht op een eerste legvlak (5) van een eerste bouwsteen dat in het verlengde ligt van een eerste legvlak (5) van een tweede bouwsteen in een eerste laag bouwstenen (11), daardoor gekenmerkt dat de bindspecie (10) gedeeltelijk naar een eerste kop (3) van de eerste bouwsteen vloeit doorheen minstens een uitsparing (7) in de eerste bouwsteen, die zich uitstrekt van in het eerste legvlak (5) tot in de eerste kop (3), zodat bindspecie (10) een kopvoeg (9) tussen de eerste kop (3) van de eerste bouwsteen en een daartegenover gelegen kop (4) van de ernaast liggende tweede bouwsteen minstens gedeeltelijk opvult.
17. Werkwijze volgens conclusie 16, waarbij een legvlak (6) van een derde bouwsteen wordt aangebracht op de bindspecie (10) die op de eerste laag bouwstenen (11) is aangebracht, waarbij de derde bouwsteen minstens gedeeltelijk overlapt met de eerste bouwsteen, waarna de derde bouwsteen wordt aangedrukt tot een gewenste voegdikte (V) van een horizontale voeg tussen de derde bouwsteen en de eerste laag bouwstenen (11) is bereikt, waarbij de bindspecie (10) gedeeltelijk naar de eerste kop (3) van de eerste bouwsteen wordt gedrukt doorheen de uitsparing (7) in de eerste bouwsteen.
18. Werkwijze volgens conclusie 15 voor het vermetselen van een bouwsteen en het vervaardigen van metselwerk, waarbij een hoeveelheid bindspecie (10) wordt aangebracht op een eerste laag bouwstenen (11) en een eerste legvlak (5) van een eerste bouwsteen hierop wordt aangebracht, waarna de eerste bouwsteen wordt aangedrukt tot een gewenste voegdikte (V) van een horizontale voeg is bereikt tussen de eerste bouwsteen en de eerste laag bouwstenen (11), daardoor gekenmerkt dat de bindspecie (10) gedeeltelijk naar een eerste kop (3) van de eerste bouwsteen wordt gedrukt doorheen minstens een uitsparing (7) in de eerste bouwsteen die zich uitstrekt van in het eerste legvlak (5) tot in de eerste kop (3), zodat de eerste kop (3) van bindspecie (10) wordt voorzien.
19. Werkwijze volgens conclusie 18, waarbij een volgende hoeveelheid bindspecie (10) wordt aangebracht op de eerste laag bouwstenen (11) , naast de eerste kop (3) van de eerste bouwsteen en een eerste legvlak (5) van een tweede bouwsteen hierop wordt aangebracht in het verlengde van het eerste legvlak (5) van de eerste bouwsteen, waarna de tweede bouwsteen wordt aangedrukt tot de gewenste voegdikte (V) van de horizontale voeg is bereikt tussen de tweede bouwsteen en de eerste laag bouwstenen, waarbij de bindspecie gedeeltelijk naar een eerste kop (3) van de tweede bouwsteen wordt gedrukt doorheen minstens een uitsparing (7) in de tweede bouwsteen die zich uitstrekt van in het eerste legvlak (5) tot in de eerste kop (3), zodat de eerste kop (3) van bindspecie (10) wordt voorzien, en waarbij de tweede bouwsteen verder eveneens wordt aangedrukt tot een gewenste voegdikte van een stootvoeg (9) is bereikt tussen de eerste kop (3) van de eerste bouwsteen en een tweede kop (4) van de tweede bouwsteen, zodat de bindspecie (10) aan de eerste kop (3) van de eerste bouwsteen de stootvoeg (9) minstens gedeeltelijk opvult, over de volledige hoogte (H) van de eerste bouwsteen.
BE2010/0044A 2010-01-26 2010-01-26 Bouwsteen en werkwijze voor het vermetselen van deze bouwsteen. BE1019164A3 (nl)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2010/0044A BE1019164A3 (nl) 2010-01-26 2010-01-26 Bouwsteen en werkwijze voor het vermetselen van deze bouwsteen.
PCT/IB2011/050340 WO2011092634A1 (en) 2010-01-26 2011-01-26 Building brick and method for effecting brickwork therewith

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2010/0044A BE1019164A3 (nl) 2010-01-26 2010-01-26 Bouwsteen en werkwijze voor het vermetselen van deze bouwsteen.
BE201000044 2010-01-26

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1019164A3 true BE1019164A3 (nl) 2012-04-03

Family

ID=42752954

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2010/0044A BE1019164A3 (nl) 2010-01-26 2010-01-26 Bouwsteen en werkwijze voor het vermetselen van deze bouwsteen.

Country Status (2)

Country Link
BE (1) BE1019164A3 (nl)
WO (1) WO2011092634A1 (nl)

Families Citing this family (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE102014107854B4 (de) * 2014-06-04 2016-09-22 Führer Exklusivfenster - Türen- Sonnenschutz Gmbh Formstein und Vollisolationsstein

Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE827859C (de) * 1950-05-31 1952-01-14 Neue Technik G M B H Grossformatiger Baustein
GB1603202A (en) * 1978-03-01 1981-11-18 Huggett J P Building blocks special shapes of
GB2381016A (en) * 2001-10-20 2003-04-23 Kwok Pun Chan A brick and brick laying tools

Family Cites Families (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR1388068A (fr) * 1963-12-27 1965-02-05 Blocs de construction à amorces de rupture permettant de les conformer à la demande par cassure sur le chantier
BE766727A (fr) * 1971-05-05 1971-10-01 Bender August H Jeu de briques a batir reticulees pour la construction de murs dans desbatiments.
GB1597670A (en) * 1976-12-23 1981-09-09 Habegger C Ingwersen A J Building bricks
BE1011516A3 (nl) 1997-10-28 1999-10-05 Heirbaut Paul Bouwelement.
NL1033697C2 (nl) 2007-04-16 2008-10-20 Huwa Vandersanden B V Baksteen met opstaande rand, alsmede werkwijze en daarmee tot stand gebracht metselwerk.

Patent Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE827859C (de) * 1950-05-31 1952-01-14 Neue Technik G M B H Grossformatiger Baustein
GB1603202A (en) * 1978-03-01 1981-11-18 Huggett J P Building blocks special shapes of
GB2381016A (en) * 2001-10-20 2003-04-23 Kwok Pun Chan A brick and brick laying tools

Also Published As

Publication number Publication date
WO2011092634A1 (en) 2011-08-04

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US20140007529A1 (en) System for constructing walls using blocks equipped with coupling means
US8443563B2 (en) Building block having the appearance of wood shake
BE1019164A3 (nl) Bouwsteen en werkwijze voor het vermetselen van deze bouwsteen.
MXPA06014208A (es) Sistema de construccion para construir estructuras planas.
NL1033697C2 (nl) Baksteen met opstaande rand, alsmede werkwijze en daarmee tot stand gebracht metselwerk.
US9290933B2 (en) Interlocking masonry unit
BE1021731B1 (nl) Hulpmiddel en werkwijze voor het metselen van een muur of dergelijke
NL1038423C2 (nl) Baksteen, muur vervaardigd uit deze baksteen en werkwijzen voor het vervaardigen van zulke baksteen en muur.
NL1028622C2 (nl) Stelwig.
CN208518120U (zh) 砌筑结构
TW521114B (en) Brick unit with framed-able spans
NL1018993C2 (nl) Baksteen voorzien van geprofileerde randen, alsmede werkwijze en gebruik van een dergelijke baksteen voor het tot stand brengen van bijvoorbeeld een bakstenen wand.
BE1020829A5 (nl) Bouwsteen voor metselwerk, hiermee opgebouwd metselwerk en werkwijze voor metselen met deze bouwsteen.
CN209703947U (zh) 一种瓷砖找平器
GB2149828A (en) Wall block
JP4244698B2 (ja) 組積造用接合目地材型枠
GB2417964A (en) Brick effect lintel cover
EP2138645A2 (en) Building brick
KR200419662Y1 (ko) 조립식 바닥재
CN106836617A (zh) 一种构筑导墙用的砌块及该砌块构筑导墙的施工方法
CN213358190U (zh) 一种耐用拼接式栈道板
CN215054820U (zh) 一种瓷砖
CZ20041006A3 (cs) Sada zdicích prvků sestávající z v podstatě prizmatických zdicích prvků z betonové hmoty a způsob výroby těchto zdicích prvků
TWI660102B (zh) 磁磚調整裝置及使用所述磁磚調整裝置之方法
CN1973101A (zh) 用于建造平面结构的建筑系统

Legal Events

Date Code Title Description
RE Patent lapsed

Effective date: 20130131