BE1018663A3 - Werkwijze en inrichting voor het aanbrengen van een uit verhard schuim gevormd beschermingselement. - Google Patents

Abstract

Werkwijze voor het aanbrengen van een uit verhard schuim gevormd beschermingselement aan ten minste één hoek van een voorwerp, waarbij een hoeveelheid aan schuimvormende componenten in een zak wordt geïnjecteerd, welke zak vervolgens tegen het voorwerp wordt aangebracht om aldaar uit te harden en het beschermingselement te vormen.

Description

Werkwijze en inrichting voor het aanbrengen van een uit verhard schuim gevormd bescherminqselement.

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het aanbrengen van een uit verhard schuim gevormd beschermingselement aan ten minste één hoek van een voorwerp, waarbij een hoeveelheid aan schuimvormende componenten in een zak wordt geïnjecteerd, welke zak vervolgens tegen het voorwerp wordt aangebracht om aldaar uit te harden en het beschermingselement te vormen.

De uitvinding heeft eveneens betrekking op een inrichting voor het aanbrengen van een uit verhard schuim gevormd beschermingselement.

Een dergelijke werkwijze en inrichting is algemeen bekend. Hiertoe worden in een zak, die meestal uit kunststof is vervaardigd, schuimvormende componenten geïnjecteerd. Na injectie van de schuimvormende componenten wordt, alvorens het schuim uitgehard is, de zak tegen het voorwerp aangebracht zodat tijdens het uitharden het schuim zich rond een deel van het voorwerp gaat vormen en zodoende een beschermingselement voor dat voorwerp vormt. In het algemeen worden dergelijke beschermingselementen gebruikt om het voorwerp in een verpakkingsdoos te blokkeren zodat tijdens het transport van het verpakte voorwerp dat laatste niet in de doos kan bewegen en zodoende de kans op schade aanzienlijk beperkt wordt.

Een nadeel van de bekende werkwijze is dat de schuimvorming rond het voorwerp tamelijk willekeurig geschiedt en in hoge mate bepaald wordt door diegene die de zak met de schuimende componenten rond het voorwerp aanbrengt. Dit heeft tot gevolg dat bij onjuiste plaatsing van de zak met de schuimende componenten, de beschermingsfunctie niet meer gegarandeerd is en dus tijdens het verder transport schade aan het te beschermen voorwerp kan ontstaan.

De uitvinding heeft tot doel een werkwijze en een inrichting te realiseren waarbij het vormen van een beschermingselement op een gecontroleerde wijze geschiedt.

Een werkwijze voor het aanbrengen van een uit verhard schuim gevormd beschermingselement volgens de uitvinding heeft het kenmerk dat de zak in een bodem van een hoekstukvormende matrijs wordt gelegd, en waarbij, voor het tegen het voorwerp aanbrengen van de zak met de schuimvormende componenten, de matrijs naar genoemde hoek wordt bewogen totdat een deel van de zak met de schuimvormende componenten zich onder een hoekdeel van het voorwerp bevindt en een ander deel van de zak zich rond genoemde hoek bevindt, en waarbij vervolgens, voor dat de schuimvormende componenten uitharden, een sluitingsschuif van de matrijs in de richting van een bovenoppervlak van het voorwerp wordt bewogen en zodoende de zak met de schuimvormende componenten tegen het voorwerp aanduwt. Door het gebruik van de hoekstukvormende matrijs wordt er zorg voor gedragen dat niet alleen het beschermingselement zich rond een hoekstuk van het voorwerp gaat vormen, maar ook dat het beschermingselement zich op een gestructureerde en gecontroleerde wijze gaat vormen. Het aldus verkregen beschermingselement heeft aldus een gecontroleerde vormgeving die optimaal zijn beschermende functie zal kunnen uitoefenen.

Een eerste voorkeursuitvoeringsvorm van een werkwijze volgens de uitvinding heeft het kenmerk dat de sluitingsschuif van twee zijflappen is voorzien en waarbij de sluitingsschuif in de richting van het bovenoppervlak van het voorwerp wordt bewogen totdat een onderkant van de zijflappen het voorwerp raakt. Hierdoor wordt er zorg voor gedragen dat ook aan de bovenkant het beschermingselement een zekere dikte heeft waardoor een degelijke bescherming van het voorwerp gerealiseerd is.

Een tweede voorkeursuitvoeringsvorm van een werkwijze volgens de uitvinding heeft het kenmerk dat de hoeveelheid aan schuimvormende componenten vooraf wordt gedoseerd in functie van de dimensie van het voorwerp. Hierdoor wordt er zuinig met het schuim omgegaan zonder afbreuk te doen aan de betrouwbaarheid van het te vormen beschermingselement en zijn functie.

Een derde voorkeursuitvoeringsvorm van een werkwijze volgens de uitvinding heeft het kenmerk dat de matrijs diagonaal in de richting van genoemde hoek wordt bewogen. Zodoende wordt op betrouwbare wijze een hoekstuk gevormd.

Een vierde voorkeursuitvoeringsvorm van een werkwijze volgens de uitvinding heeft het kenmerk dat aan ten minste één langszijde van het voorwerp een verder beschermingselement wordt aangebracht door middel van een klauwvormige matrijs waarin een verdere zak met schuimvormende componenten is aangebracht, welke klauwvormige matrijs naar de langszijde toe wordt bewogen totdat genoemde verdere zak in contact is met het voorwerp. Vooral bij voorwerpen met een wat grotere dimensie worden zodoende niet alleen de hoekstukken beschermd maar ook delen van de langszijden teneinde zodoende het voorwerp gedegen in een verpakking te blokkeren.

De uitvinding zal nu nader worden beschreven aan de hand van het in de tekening weergegeven uitvoeringsvoorbeeld.

In de tekening laat : fig. 1 een bovenaanzicht zien van een uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding; fig. 2 een voorbeeld van een hoekstukvormende matrijs in open toestand van de sluitingsschuif zien; figuren 3 en 4 dezelfde hoekstukvormende matrijs als in figuur 2 maar in gesloten toestand van de sluitingsschuif zien; fig. 5 de beschermingselementen, verkregen door toepassing van de werkwijze volgens de uitvinding zien; fig. 6 het voorwerp beschermd door de beschermingselementen zien; en fig. 7 het voorwerp met de beschermingselementen in een verpakkingsdoos geschoven zien.

In de tekening is aan eenzelfde of analoog element eenzelfde referentiecijfer toegekend.

Figuur 1 laat een bovenaanzicht zien van een uitvoeringsvorm van een inrichting 1 voor het aanbrengen van een uit verhard schuim gevormd beschermingselement aan ten minste één hoek van een voorwerp. De inrichting bevat een tafelblad 2 waarop een (niet weergegeven) voorwerp neer te leggen is. Het tafelblad is desgewenst uit meerdere delen samengesteld die op een balk 13 verschuifbaar ten opzichte van elkaar zijn gemonteerd, teneinde de dimensie van de tafel aan te passen aan de dimensie van het voorwerp.

Aan elke hoek van het tafelblad is een hoekstukvormende matrijs 3, 4, 5 en 6 aangebracht. De matrijzen zijn telkens op een spoor 7, 8, 9 en 10 aangebracht waardoor ze verplaatsbaar zijn. Het spoor staat diagonaal ten opzichte van het hoekpunt van het tafelblad, hierdoor kan de matrijs een heen- en weergaande beweging uitvoeren ten opzichte van het hoekpunt van het tafelblad aan hetwelk het is opgesteld.

Het zal duidelijk zijn dat de aanwezigheid van vier hoekstukvormende matrijzen geen noodzaak, doch slechts een voorkeursuitvoeringsvorm zijn, waardoor de vier hoekpunten van het voorwerp tegelijk kunnen worden behandeld. In een elementaire uitvoeringsvorm volstaat het dat er slechts één hoekstukvormende matrijs is waarbij dan elke hoek van het voorwerp telkens apart behandeld wordt, hetzij door het voorwerp te verdraaien, hetzij door de matrijs te verdraaien, hetzij door beiden ten opzichte van elkaar te bewegen.

De inrichting 1 bevat bij voorkeur verder aan ten minste één langszijde van het voorwerp een klauwvormige matrijs 11, 12 die naar en van de langszijde beweegbaar gemonteerd is. Hierdoor is het mogelijk vooral bij grotere voorwerpen om niet alleen aan de hoekpunten een bevestigingselement te vormen, maar ook aan één of meer langszijden van het voorwerp en zodoende een nog betere bescherming aan het voorwerp te bieden.

De figuren 2 en 3 laten een uitvoeringsvoorbeeld zien van een hoekstukvormende matrijs als onderdeel van een inrichting volgens de uitvinding. De matrijs bevat een bodem 14 vanuit dewelke er zich vier opstaande wanden 15, 16, 17 en 18 in de hoogte uitstrekken. De wanden 15 en 16 strekken zich bij voorkeur uit over de gehele lengte van de langszijde waar ze zich bevinden, terwijl de wanden 17 en 18 zich slechts over een korte afstand van bijvoorbeeld 10 tot 35 % en bij voorkeur 25 % van de lengte van de langszijde waar ze zich bevinden uitstrekken. De wanden 15 en 16 hebben een gemeenschappelijk hoekpunt en vormen bij voorkeur een rechte hoek met elkaar.

Doordat de opstaande wanden 17 en 18 zich over slechts een deel van de lengte van hun respectievelijke langszijde uitstrekken, bevat de matrijs een toegangsopening. De opening gevormd door de wanddelen 17 en 18 biedt toegang tot het inwendige van de matrijs. De opstaande wanden hebben een hoogte van bijvoorbeeld 50 cm, maar het zal duidelijk zijn dat andere dimensies ook mogelijk zijn en dat de dimensie van de matrijs natuurlijk moet passen bij diegene van het te beschermen voorwerp.

De bovenzijde van de matrijs is afsluitbaar door een sluitingsschuif 19 welke bij voorkeur verdraaibaar gemonteerd is. Hiertoe is de sluitingsschuif 19 aan een plaat 25 bevestigd die op haar beurt met een eerste uiteinde van een as 21 is verbonden. Een tweede uiteinde van de as 21 is verbonden met een verbindingsarm 22 waaraan een zuigerstang 20 is verbonden. De zuigerstang 20 is draaibaar door een motor 26 aangedreven. Hierdoor kan de verbindingsarm 22 draaien, waardoor ook de daarmee verbonden sluitingsschuif kan draaien. Deze laatste is draaibaar tussen een eerste positie, zoals weergegeven in figuur 2, waarbij de sluitingsschuif zich buiten de matrijsholte bevindt en een tweede positie, zoals weergegeven in figuur 3, waarbij de sluitingsschuif zich binnen de matrijsholte bevindt. De zuigerstang 20 is verder op en neer beweegbaar door middel van de motor 26 zodat de sluitingsschuif op- en neer beweegbaar is in de matrijsholte.

De sluitingsschuif is bij voorkeur voorzien van twee zich neerwaarts uitstrekkende zijflappen 23 en 24 welke aan de respectievelijke wanden 17 en 18 aansluiten wanneer de sluitingsschuif zich in de matrijsholte bevindt. Zowel de bodem 14 als de sluitingsschuif 19 zijn bij voorkeur van een afgeknotte hoek 27, 28 voorzien om de toegang naar de matrijsholte te vergemakkelijken.

De werking van de inrichting en tevens de werkwijze volgens de uitvinding zullen nu eenvoudigheidshalve worden beschreven aan de hand van de werking van één hoekstukvormende matrijs. Het zal duidelijk zijn dat indien de inrichting meerdere hoekstukvormende matrijzen bevat, deze op dezelfde wijze werken.

Zoals weergegeven in figuur 4, wordt een zak 29 in de matrijsholte geplaatst. Deze zak is hetzij van tevoren gevuld met een hoeveelheid schuimvormende componenten, hetzij wordt hij gevuld met deze schuimvormende componenten wanneer hij reeds in de matrijsholte is aangebracht. De hoeveelheid in de zak te injecteren schuimvormende componenten wordt bij voorkeur vooraf gedoseerd in functie van de dimensies van het te beschermen voorwerp 30. Hierbij is het mogelijk om bijvoorbeeld met een set voorafbepaalde doseringen te werken en hieruit de geschikte dosering al dan niet automatisch te kiezen. Het is ook mogelijk om bijvoorbeeld door middel van een meting vooraf de dimensie van het voorwerp te bepalen en de dosering te berekenen in functie van die gemeten dimensie.

De zak 29 wordt in de matrijsholte aangebracht wanneer deze zich in de positie A (zie figuur 1) verwijderd van het voorwerp bevindt. Hierdoor kan de zak in de schuimende componenten, bij voorkeur gevormd door urethaan, ongehinderd door het voorwerp in de matrijsholte worden ingebracht. Na het inbrengen wordt de matrijs over haar spoor (7, 8, 9, 10) richting het voorwerp verplaatst teneinde een positie B te bereiken. Hierdoor komt de zak waarin het schuimproces plaats vindt tegen een hoek van het voorwerp gebracht zodat een deel van de zak onder een hoekdeel van het voorwerp komt te liggen en andere delen langs en boven het hoekdeel worden geduwd. Tijdens de verplaatsing over het spoor, wordt ook de sluitingsschuif 19 neerwaarts verplaatst in de richting van het bovenoppervlak van het voorwerp 30. Zodoende drukt de matrijs rondom het hoekpunt van het voorwerp op de zak met de schuimende componenten. Doordat het schuimproces nog steeds plaats vindt terwijl door de matrijs een druk op de zak wordt uitgeoefend, zal het schuim op een gecontroleerde wijze rond het hoekpunt van het voorwerp uitharden en dit in zijn geheel zowel boven, onder als langs aansluiten, waardoor een gepast beschermingselement 31 zoals weergegeven in figuur 5 wordt gevormd.

Bij voorkeur oefent de sluitingsschuif een voorafbepaalde druk uit op de zak wanneer zij daarmee in aanraking is om er voor te zorgen dat het schuim niet volledig plat gedrukt wordt.

De aanwezigheid van de zijflappen 23 en 24 zorgt er voor dat aan de bovenkant van het voorwerp het schuim de juiste dikte krijgt en niet uit de matrijsholte kan expanderen.

Na het uitharden van het schuim, wordt de sluitingsschuif opwaarts bewogen en uit de matrijsholte gedraaid en wordt ook de matrijs terug naar haar vertrekpunt A gebracht waardoor het voorwerp voorzien van zijn beschermingselementen vrijkomt. Figuur 6 laat zo’n voorwerp 30 zien voorzien van een beschermingselement 31 aan ieder hoekpunt. Figuur 7 laat zien hoe zodoende het voorwerp stevig geklemd zit in de verpakking 32 waardoor het hierin niet meer kan bewegen en zodoende veilig te transporteren is.

Indien ook aan de langszijden van het voorwerp een beschermingselement moet worden aangebracht, dan wordt in de klauwvormige matrijs 11 ook een zak met schuimvormende componenten aangebracht en geschiedt een operatie die correspondeert met diegene die zojuist beschreven werd voor de hoekstukvormende matrijs, met dien verstande dat de klauwvormige matrijs niet diagonaal doch rechtlijnig wordt verplaatst.

Claims (10)

1. Werkwijze voor het aanbrengen van een uit verhard schuim gevormd beschermingselement aan ten minste één hoek van een voorwerp, waarbij een hoeveelheid aan schuimvormende componenten in een zak wordt geïnjecteerd, welke zak vervolgens tegen het voorwerp wordt aangebracht om aldaar uit te harden en het beschermingselement te vormen, daardoor gekenmerkt dat de zak in een bodem van een hoekstukvormende matrijs wordt gelegd, en waarbij, voor het tegen het voorwerp aanbrengen van de zak met de schuimvormende componenten, de matrijs naar genoemde hoek wordt bewogen totdat een deel van de zak met de schuimvormende componenten zich onder een hoekdeel van het voorwerp bevindt en een ander deel van de zak zich rond genoemde hoek bevindt, en waarbij vervolgens, voor dat de schuimvormende componenten uitharden, een sluitingsschuif van de matrijs in de richting van een bovenoppervlak van het voorwerp wordt bewogen en zodoende de zak met de schuimvormende componenten tegen het voorwerp aanduwt.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de sluitingsschuif van twee zijflappen is voorzien en waarbij de sluitingsschuif in de richting van het bovenoppervlak van het voorwerp wordt bewogen totdat een onderkant van de zijflappen het voorwerp raakt.

3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat de hoeveelheid aan schuimvormende componenten vooraf wordt gedoseerd in functie van de dimensie van het voorwerp.

4. Werkwijze volgens één der conclusies 1 tot 3, daardoor gekenmerkt dat de matrijs diagonaal in de richting van genoemde hoek wordt bewogen.

5. Werkwijze volgens één der conclusies 1 tot en met 4, daardoor gekenmerkt dat de sluitingsschuif een voorafbepaalde druk op de zak uitoefent wanneer zij daarmee in aanraking is.

6. Werkwijze volgens één der conclusies 1 tot en met 5, daardoor gekenmerkt dat aan ten minste één langszijde van het voorwerp een verder beschermingselement wordt aangebracht door middel van een klauwvormige matrijs waarin een verdere zak met schuimvormende componenten is aangebracht, welke klauwvormige matrijs naar de langszijde toe wordt bewogen totdat genoemde verdere zak in contact is met het voorwerp.

7. Inrichting voor het aanbrengen van een uit verhard schuim gevormd beschermingselement aan ten minste één hoek van een voorwerp, daardoor gekenmerkt dat zij een hoekstukvormende matrijs bevat voorzien van een bodem voor het daarop laten rusten van een zak gevuld met schuimvormende componenten, welke matrijs verplaatsbaar gemonteerd is teneinde een beweging van eni naar de hoek van het voorwerp te realiseren en zodoende de zak gevuld met de schuimende·" componenten tegen de hoek aan te brengen, welke matrijs verder een sluitingsschuif bevat die op en neer beweegbaar gemonteerd is om zodoende tezamen met de verdere contouren van de matrijs voor de schuimvormende componenten een ruimte af te bakenen binnen dewelke ze kunnen uitharden.

8. Inrichting volgens conclusie 7, daardoor gekenmerkt dat de sluitingsschuif van twee zijflappen is voorzien.

9. Inrichting volgens conclusie 7 of 8, daardoor gekenmerkt dat de sluitingsschuif op een draaibare arm gemonteerd is om ze in en uit een geleidingskanaal van de matrijs te laten draaien.

10. Inrichting volgens één der conclusies 7, 8 of 9, daardoor gekenmerkt dat zij een doseerorgaan bevat voor het doseren van de schuimende componenten