<Desc/Clms Page number 1>
Inrichting voor het transfereren van bloempotten tussen twee transportbanden.
Deze uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het transfereren van bloempotten tussen twee transportbanden, meer speciaal tussen een eerste transportband en een dwars hierop gerichte tweede transportband.
Zulke inrichtingen worden onder meer gebruikt voor het verplaatsen van bloempotten van één zone, bijvoorbeeld een opslagzone, naar een andere zone, bijvoorbeeld een laadzone, waarbij de bloempotten uit de eerste zone in opeenvolgende rijen naast elkaar op een eerste transportband worden geladen, en waarbij de bloempotten die zich doorgaans kris kras door elkaar op deze eerste transportband bevinden, op een geordende manier, rij per rij, naar de tweede transportband worden getransfereerd voor afvoer van de bloempotten naar de tweede zone.
Men kent reeds zulke inrichtingen voor het transfereren van. bloempotten tussen twee transportbanden, waarbij, op het einde van de eerste transportband, schuin opwaarts gerichte T-vormige sleutels naast elkaar zijn aangebracht die verdraaibaar zijn tussen een stand waarbij het dwars gedeelte van de sleutels opwaarts is gericht en een stand waarbij dit dwars gedeelte in een horizontale stand haaks op de transportrichting is gericht en waarbij, boven deze sleutels een horizontale balk is voorzien die door een slingerbeweging rond een horizontale as een veegbeweging boven de transportband kan uitvoeren.
<Desc/Clms Page number 2>
De bloempotten worden in zulke bekende inrichting op de eerste transportband geladen, waarna deze in beweging wordt gebracht tot wanneer een eerste rij bloempotten is verplaatst tot voorbij de sleutels die zich op dat ogenblik in een verticale stand bevinden, waarna de sleutels tot in hun dwarse horizontale positie worden verdraaid en vervolgens de transportband achteruit wordt bewogen, zodat de potten op één lijn achter de sleutels blijven haken.
Vervolgens wordt. de voornoemde horizontale balk bediend, zodat hij in zijn beweging de bloempotten meeneemt en wegduwt tot op de tweede transportband.
Op deze manier worden de bloempotten rij per rij van de ene transportband naar de andere getransfereerd door opeenvolgende gesynchroniseerde bewegingen van beide transportbanden, van de sleutels en van de balk.
Het is duidelijk dat de doorvoercapaciteit van zulke bekende inrichtingen beperkt is, aangezien veel opeenvolgende tijdrovende bewegingen nodig zijn voor het transfereren van de bloempotten van de ene transportband naar de andere.
Bovendien vertonen zulke bekende inrichtingen het nadeel dat zij veel bewegende onderdelen bevatten die onderhevig zijn aan slijtage en die veel onderhoud vergen, waardoor de exploitatiekosten van zulke inrichtingen relatief hoog kunnen oplopen.
<Desc/Clms Page number 3>
Een ander nadeel is dat zulke bekende inrichtingen relatief complex en duur zijn.
Nog een belangrijk nadeel is dat zulke bekende inrichtingen veel haperingen vertonen door het feit dat de sleutels relatief hoog boven het vlak van de transportbanden uitsteken, op een hoogte waar de afstand tussen de bloempotten relatief klein is gezien de conische vorm van de bloempotten, waardoor, bij het verdraaien van de sleutels, de bloempotten gemakkelijk worden omgeduwd of uit lijn worden gebracht, waardoor de inrichting telkens stilgelegd moet worden en er manueel ingegrepen moet worden om de bloempotten recht te zetten of op elkaar uit te lijnen.
De huidige uitvinding heeft tot doel aan de voornoemde en andere nadelen een oplossing te bieden, doordat zij voorziet in een inrichting met slechts weinig bewegende delen, die eenvoudig en goedkoop is en die bovendien bedrijfszeker is en een grote doorvoercapaciteit toelaat.
Hiertoe betreft de uitvinding een inrichting voor het transfereren van bloempotten tussen twee transportbanden, respectievelijk een eerste transportband en een dwars daarop gerichte tweede transportband, welke inrichting van een tafel is voorzien die tussen de beide transportbanden is opgesteld, waarbij, op een hoogte boven het blad van deze tafel, grijpers zijn voorzien die ieder gevormd worden door twee meeneemlatten die zich hoofdzakelijk uitstrekken volgens de transportrichting van de eerste transportband en die, op de naar elkaar gekeerde zijden, zijn voorzien van
<Desc/Clms Page number 4>
minstens één uitsteeksel,
waarbij deze grijpers in hun lengterichting verplaatsbaar zijn en de meeneemlatten van elke grijper heen en weer naar elkaar toe beweegbaar zijn tussen een open stand waarbij de afstand tussen de voornoemde uitsteeksels groter is dan de diameter van de bloempotten op de hoogte van deze meeneemlatten, en een gesloten stand waarbij deze afstand kleiner is dan de voornoemde diameter.
Zulke inrichting is zeer eenvoudig met slechts weinig bewegende delen.
Bovendien kunnen de grijpers relatief dicht bij het blad van de tafel worden voorzien, zodat de bloempotten relatief laag worden gegrepen op een hoogte waar er relatief veel plaats is tussen twee aangrenzende bloempotten, zodat haperingen wegens omduwen of verduwen van de bloempotten zo goed als uitgesloten zijn.
Zulke inrichting laat toe aan hoge snelheden te werken, waardoor hoge doorvoercapaciteiten bereikt kunnen worden.
Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, is hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, een voorkeurdragende uitvoeringsvorm beschreven van een inrichting volgens de uitvinding voor het transfereren van bloempotten tussen twee transportbanden, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin:
Figuur 1 schematisch en in perspectief een inrichting volgens de uitvinding weergeeft die is opgesteld
<Desc/Clms Page number 5>
tussen twee transportbanden voor het aanvoeren en afvoeren van bloempotten; figuur 2 op grotere schaal het gedeelte weergeeft dat in figuur 1 door F2 is aangeduid, met gedeeltelijke weglating van bepaalde delen; figuur 3 op nog grotere schaal een bovenaanzicht weergeeft van het gedeelte dat in figuur 2 door F3 zijn aangeduid; figuur 4 op kleinere schaal een doorsnede weergeeft volgens lijn III-III in figuur 2;
figuur 5 een doorsnede weergeeft zoals in figuur 4, doch voor een andere stand; figuur 6 een zicht weergeeft volgens pijl F6 in figuur
4; figuren 7 tot 12 zichten weergeven zoals in figuur 6, doch voor opeenvolgende standen van de inrichting volgens de uitvinding.
In figuur 1 is een inrichting 1 volgens de uitvinding weergegeven die is opgesteld aansluitend tussen twee transportbanden, respectievelijk een brede eerste transportband 2 met een transportrichting T en een smallere tweede transportband 3 met een transportrichting S, die haaks op elkaar zijn opgesteld.
De inrichting 1 is achter en in het verlengde van de eerste transportband 2 opgesteld en strekt zich uit over de breedte van deze transportband 2 en bevindt zich naast en tegen de tweede transportband 3.
<Desc/Clms Page number 6>
Zij bestaat in hoofdzaak uit een tafel 4 met een blad 5 waarin gleuven 6 zijn voorzien die zich uitstrekken volgens de transportrichting T van de eerste transportband 2 en die zich bij voorkeur op onderling gelijke afstanden van elkaar bevinden, waarbij de hartafstand L tussen twee naburige gleuven 6 gelijk of nagenoeg gelijk is aan de grootste diameter van de te behandelen bloempotten, of dus gelijk of nagenoeg gelijk aan de hartafstand tussen twee tegen elkaar geplaatste bloempotten.
Aan weerszijden en in het midden van de tafel 4 zijn onder het blad 5 geleidingen 7 voorzien waarop sleden 8 rusten, waarbij deze geleidingen 7 op de tafel 4 zijn bevestigd en evenwijdig zijn aan de voornoemde gleuven 6 van het blad 5 en waarbij de sleden 8 verschuifbaar zijn in de lengterichting van deze geleidingen 7.
De middelste slede 8 is in het weergegeven voorbeeld voorzien van een aandrijving in de vorm van een motor 9 waarvan de uitgaande as een draadstang 10 is die samenwerkt met een schroefdraadgat 11 doorheen de betreffende slede 8.
Op elke slede 8 is een geleiding 12 voorzien in de vorm van een goot met opstaande randen 13 waartussen twee schuiflatten, respectievelijk 14 en 15, verschuifbaar zijn aangebracht volgens een richting dwars op de transportrichting T van de eerste transportband 2.
Elke schuiflat 14-15 is door middel van een koppelplaat 16, respectievelijk 17, gekoppeld aan een aandrijving in de
<Desc/Clms Page number 7>
vorm van een hydraulische of pneumatische cilinder, respectievelijk 18 en 19 of dergelijke.
De inrichting 1 'is voorzien van een aantal grijpers 20 die ieder gevormd worden door twee evenwijdige of nagenoeg evenwijdige geprofileerde meeneemlatten 21 en 22 die elk door middel van een opwaartse voet, respectievelijk 23 of 24, op een verschillende schuiflat 14-15 zijn aangebracht, één en ander zodanig dat de voornoemde voeten 23-24 van een betreffende grijper 20 doorheen twee aangrenzende gleuven 6 van het blad 5 van de tafel 4 steken en de betreffende meeneemlatten 21-22 op een relatief kleine hoogte H boven het blad 5 uitsteken.
De meeneemlatten 21-22 strekken zich in hun lengterichting hoofdzakelijk uit volgens de transportrichting T van de eerste transportband 2, waarbij twee aangrenzende meeneemlatten 21 en 22 van twee naast elkaar gesitueerde grijpers 20 bij voorkeur met hun betreffende voet 23-24 doorheen eenzelfde gemeenschappelijke gleuf 6 zijn aangebracht.
Elke meeneemlat 21-22 bezit, zoals meer in detail is weergegeven in figuur 3, één rechte zijrand 25 aan de buitenzijde van een betreffende grijper 20 en een geprofileerde zijrand 26 waarmee de meeneemlatten 21-22 van eenzelfde grijper 20 binnenwaarts naar elkaar toe zijn gekeerd.
De voornoemde geprofileerde zijrand 26 is aan ieder van de uiteinden 27 en 28 van de betreffende meeneemlat 21-22.
<Desc/Clms Page number 8>
voorzien van een zijdelings naar binnen gericht uitsteeksel, respectievelijk een voorste uitsteeksel 29 aan het naar de eerste transportband 2 gericht voorste uiteinde 27, en een achterste uitsteeksel 30 aan de naar de tweede transportband 3 gerichte achterste uiteinde 28.
Beide uitsteeksels worden aan de voorzijde begrensd door een schuin naar achter en naar binnen toelopend randgedeelte, respectievelijk 31 en 32, en aan de achterzijde door een boogvormig inspringend randgedeelte, respectievelijk 33 en 34, waarvan de kromtestraal bij voorkeur gelijk of nagenoeg gelijk is aan de buitenstraal van de te behandelen bloempotten op de hoogte H van de grijpers 20 en waarvan het randgedeelte 33 rakend aansluit op een centraal randgedeelte 35 dat evenwijdig is met de voornoemde buitenste zijrand 25 en dat aansluit op het schuin randgedeelte 32 van het achterste uitsteeksel 30.
Bij voorkeur bezitten de voornoemde uitsteeksels 29 en 30 dezelfde breedte, respectievelijk A en B, gemeten in de dwarsrichting van de meeneemlatten 21-22.
Het voorste uiteinde 27 van de meeneemlatten 21-22 is puntig uitgevoerd en wordt bijvoorbeeld begrensd door de buitenste zijrand 25 en door het schuin randgedeelte 31 van het voorste uitsteeksel 29.
Ook het achterste uiteinde van elke meeneemlat 20-21 wordt bij voorkeur taps afgewerkt met een afgeschuind randgedeelte 36.
<Desc/Clms Page number 9>
De inrichting 1 is verder bijvoorbeeld voorzien van eindeloopschakelaars die niet in de figuren zijn weergegeven en die bijvoorbeeld aan beide uiteinden van de schuiflatten 14-15 zijn opgesteld om via een sturing van de cilinders 18-19 de onderlinge heen en weergaande zijdelingse beweging van de meeneemlatten 21-22 van de grijpers 20 te beperken tussen een open stand waarbij de kleinste afstand E tussen de meeneemlatten 21-22, met andere woorden de afstand tussen tegenover elkaar gesitueerde uitsteeksels 29 of uitsteeksels 30, groter is dan de diameter D van de te behandelen bloempotten 37 op de hoogte H van deze meeneemlatten 21-22, en een gesloten stand waarbij deze kleinste afstand E kleiner is dan de voornoemde diameter D.
Aan weerszijden van de middelste slede 8 zijn eveneens eindeloopschakelaars voorzien die niet in de figuren zijn weergegeven en die gekoppeld zijn aan een sturing van de motor 9 om de langsbeweging van de grijpers 20 in de transportrichting T te beperken tussen een voorste positie waarbij de meeneemlatten 21-22 met hun voorste uitsteeksel 29 over de eerste transportband 2 steken en een achterste positie waarbij de meeneemlatten 21-22 met hun achterste uitsteeksel 30 over de tweede transportband 3 steken.
De werking en het gebruik van de inrichting is 'zeer eenvoudig en als volgt.
De bloempotten 37 die verplaatst moeten worden ; bijvoorbeeld door middel van een vorkheftruck met meerdere
<Desc/Clms Page number 10>
vorken op de eerste transportband 2 geladen, waarbij de bloempotten 37 daarbij meestal kris kras door elkaar staan.
De transportband 2 wordt vervolgens in werking gesteld tot de achterste rij bloempotten 37 het einde van de eerste transportband 2 heeft bereikt, waarna deze transportband 2 wordt stilgelegd, bijvoorbeeld door middel van een niet weergegeven sensor die de aanwezigheid van bloempotten 37 op het einde van de transportband 2 detecteert.
Vervolgens worden de grijpers 20 opengezet en, door aandrijving van de motor 9, synchroon in de richting van de eerste transportband 2 verplaatst tot in hun voorste positie, waarbij, zoals weergegeven in figuur 6, de meeneemlatten 21-22 met hun voorste uiteinden 27 tussen de bloempotten 37 zijn gebracht en de voorste uitsteeksels 29 zich voorbij de achterste rij bloempotten 37 bevinden.
Bij de voorwaartse beweging van de meeneemlatten 20-21 zullen de bloempotten 37, dankzij het spits toelopen van de voorste uiteinden 27, geleidelijk tussen de meeneemlatten 20-21 van de grijpers 20 geleid worden.
Daarna worden, zoals weergegeven in figuur 7, de grijpers 20 door middel van de cilinders 18-19 gesloten tot in een positie waarbij de bloempotten 37 net gegrepen worden tussen de meeneemlatten 20-21 en worden vervolgens de grijpers 20 opnieuw over een kleine afstand geopend, zodat de bloempotten 37 met enige speling tussen de meeneemlatten 20-21 gevat zitten.
<Desc/Clms Page number 11>
In dit stadium worden de grijpers 20, zoals weergegeven in figuur 8, naar achter verplaatst tot in hun achterste positie, waarbij de bloempotten 37 achter de voorste uitsteeksels 29 blijven haken en meegenomen worden in de richting van de tweede transportband 3.
Nadien worden, zoals weergegeven in figuur 9, de grijpers 20 geopend en naar voren verplaatst tot in hun voorste positie, waardoor, enerzijds, de eerste rij bloempotten 37 op het blad 5 van de tafel 4 in een centrale uitgelijnde positie worden achtergelaten en, anderzijds, een volgende rij bloempotten 37 die inmiddels door aandrijving van de eerste transportband 2 naar het einde van deze transportband 2 zijn verplaatst, tussen de meenemers 21-22 worden gegrepen.
Wanneer, uitgaande van figuur 9, de grijpers 20, zoals weergegeven in figuur 10, opnieuw worden gesloten en naar achter worden verplaatst, wordt de tweede rij bloempotten 37 mee naar achter verplaatst en wordt de eerste rij bloempotten 37 tussen de gebogen randgedeelten 34 van de meeneemlatten 21-22 gegrepen en, bij een verdere beweging van de grijpers 20, tot op de stilstaande tweede transportband 3 geduwd, zoals weergegeven in figuur 11, waarbij de bloempotten 37 in de lengterichting van de tarnsportband 3 op elkaar zijn uitgelijnd.
Tenslotte worden, zoals weergegeven in figuur 12, de grijpers 20 opnieuw opengezet en naar voren verplaatst om een volgende rij bloempotten 37 te gaan ophalen terwijl,
<Desc/Clms Page number 12>
door aandrijving van de tweede transportband 3, de eerste rij bloempotten 37 wordt afgevoerd.
Op deze manier worden de bloempotten 37 rij per rij van de eerste transportband 2 naar de tweede transportband 3 getransfereerd en op een geordende manier door de tweede transportband getransporteerd voor verdere behandeling op het einde van de tweede transportband 3.
Het is duidelijk dat de inrichting 1 gemakkelijk geautomatiseerd kan worden door middel van een sturing in de vorm van PLC's of dergelijke.
Alhoewel in het weergegeven voorbeeld de meeneemlatten 21- 22 zijn voorzien van een uitsteeksel 29-30 op ieder uiteinde, is het niet uitgesloten dat elke meeneemlat 20-21 slechts voorzien is van één enkel uitsteeksel 29, waarbij in dit geval de grijpers 20, bij iedere beweging naar de tweede transportband 3 toe, verder naar achter verplaatst moeten worden om de bloempotten 37 in één beweging op de transportband 3 te duwen.
Het is duidelijk dat de uitsteeksels 29-30 niet noodzakelijk in de vorm van een profilering van de meeneemlatten 21-22 gerealiseerd moeten zijn, maar dat zij ook als afzonderlijk onderdeel uit bijvoorbeeld een ander materiaal en met een andere vorm, op de meeneemlatten kunnen zijn aangebracht.
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven
<Desc/Clms Page number 13>
uitvoeringsvorm,- doch een inrichting volgens de uitvinding kan in allerlei vormen en afmetingen worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.