BE1014970A6 - Beam or slab, has cavity with given length and depth located next to rib in end region - Google Patents

Beam or slab, has cavity with given length and depth located next to rib in end region Download PDF

Info

Publication number
BE1014970A6
BE1014970A6 BE2002/0171A BE200200171A BE1014970A6 BE 1014970 A6 BE1014970 A6 BE 1014970A6 BE 2002/0171 A BE2002/0171 A BE 2002/0171A BE 200200171 A BE200200171 A BE 200200171A BE 1014970 A6 BE1014970 A6 BE 1014970A6
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
rib
recess
recesses
length
beam according
Prior art date
Application number
BE2002/0171A
Other languages
Dutch (nl)
Original Assignee
Thuyne Ide Bvba Van
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Thuyne Ide Bvba Van filed Critical Thuyne Ide Bvba Van
Priority to BE2002/0171A priority Critical patent/BE1014970A6/en
Application granted granted Critical
Publication of BE1014970A6 publication Critical patent/BE1014970A6/en

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04CSTRUCTURAL ELEMENTS; BUILDING MATERIALS
    • E04C3/00Structural elongated elements designed for load-supporting
    • E04C3/02Joists; Girders, trusses, or trusslike structures, e.g. prefabricated; Lintels; Transoms; Braces
    • E04C3/20Joists; Girders, trusses, or trusslike structures, e.g. prefabricated; Lintels; Transoms; Braces of concrete or other stone-like material, e.g. with reinforcements or tensioning members
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04BGENERAL BUILDING CONSTRUCTIONS; WALLS, e.g. PARTITIONS; ROOFS; FLOORS; CEILINGS; INSULATION OR OTHER PROTECTION OF BUILDINGS
    • E04B5/00Floors; Floor construction with regard to insulation; Connections specially adapted therefor
    • E04B5/02Load-carrying floor structures formed substantially of prefabricated units
    • E04B5/04Load-carrying floor structures formed substantially of prefabricated units with beams or slabs of concrete or other stone-like material, e.g. asbestos cement
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04BGENERAL BUILDING CONSTRUCTIONS; WALLS, e.g. PARTITIONS; ROOFS; FLOORS; CEILINGS; INSULATION OR OTHER PROTECTION OF BUILDINGS
    • E04B5/00Floors; Floor construction with regard to insulation; Connections specially adapted therefor
    • E04B5/02Load-carrying floor structures formed substantially of prefabricated units
    • E04B5/04Load-carrying floor structures formed substantially of prefabricated units with beams or slabs of concrete or other stone-like material, e.g. asbestos cement
    • E04B5/043Load-carrying floor structures formed substantially of prefabricated units with beams or slabs of concrete or other stone-like material, e.g. asbestos cement having elongated hollow cores
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04BGENERAL BUILDING CONSTRUCTIONS; WALLS, e.g. PARTITIONS; ROOFS; FLOORS; CEILINGS; INSULATION OR OTHER PROTECTION OF BUILDINGS
    • E04B5/00Floors; Floor construction with regard to insulation; Connections specially adapted therefor
    • E04B5/02Load-carrying floor structures formed substantially of prefabricated units
    • E04B5/04Load-carrying floor structures formed substantially of prefabricated units with beams or slabs of concrete or other stone-like material, e.g. asbestos cement
    • E04B5/06Load-carrying floor structures formed substantially of prefabricated units with beams or slabs of concrete or other stone-like material, e.g. asbestos cement with beams placed against one another optionally with pointing-mortar

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Architecture (AREA)
  • Civil Engineering (AREA)
  • Structural Engineering (AREA)
  • Physics & Mathematics (AREA)
  • Electromagnetism (AREA)
  • Bridges Or Land Bridges (AREA)
  • Forms Removed On Construction Sites Or Auxiliary Members Thereof (AREA)

Abstract

The beam (1) has an adjustable thickness in at least one end region (19, 20) where it is supported on e.g. a wall. A cavity (2) is located next to a rib (3) in this region and the length of the cavity along this rib is less than the total length of the rib. Cavity depth is at least 5 cm and cavity height is approximately equal to the height difference between the opposing support regions.

Description

       

   <Desc/Clms Page number 1> 
 



   LIGGER MET AANPASBARE DIKTE IN ZIJN OPLEGZONES De uitvinding betreft een ligger, bv. een betongewelf, met aanpasbare dikte in zijn oplegzones, in het bijzonder aan zijn uiteinden of randen. 



  Balk- of plaatvormige liggers zoals bv. betongewelven of betonplaten dienen meestal om een vloer te vormen als overbrugging tussen opstaande muren. De onderkant van die vloer vormt dan meestal een later perfect horizontaal af te werken plafond. Die afwerking omvat vaak een pleisterlaag die bij voorkeur natuurlijk over haar gehele oppervlakte even dik is. Dit heeft dan voor gevolg dat de onderkant van die overbruggende liggers zelf horizontaal moeten verlopen. 



  In de praktijk gebeurt het echter vaak dat de oplegvlakken voor de uiteinden van alle te plaatsen liggers niet exact hetzelfde niveau hebben. Een ligger kan bv. met zijn ene uiteinde op een muur liggen als steun- of oplegvlak. Als aan zijn ander uiteinde geen ondersteunende muur staat (zoals getoond in figuur 2) moet de ligger daar bv. opgelegd worden op een onderflens met dikte H van een stalen dwarsbalk met bv. een I- profiel. Het gebeurt immers meer en meer dat op de verdiepingen in gebouwen muren geplaatst worden die niet meer steunen op een onderstaande muur maar op een stalen balk. Dit geeft immers veel meer vrijheid aan de architect om de indeling in kamers op de verdiepingen naar wens te laten afwijken van de indeling in een onderliggend verdiep.

   Die profielbalk is dan op haar beurt opgelegd op twee andere muren of steunpijlers en overbrugt daarbij de open ruimte tussen die twee steunen. Hierdoor ontstaat echter een niveauverschil tussen de twee uiteinden van de opgelegde ligger dat gelijk is aan die dikte H. Op heden moet dus ter plaatse van de oplegging van het uiteinde van de ligger op die onderflens een gepaste dwarse uitsparing weggezaagd worden met een dikte H. Dit moet gebeuren aan de onderkant van de ligger, vaak over de hele breedte van dat uiteinde. De hoogte H van die uitsparing is dan vanzelfsprekend nagenoeg gelijk aan de dikte van die onderflens. De diepte D ervan is tenminste gelijk aan de breedte van de onderflens als contactzone met het opliggende uiteinde van de ligger. Deze toestand van de stand van de techniek wordt hierna toegelicht aan de hand van figuur 2.

   In streeplijn is aldaar de licht hellende positie van de ligger gesuggereerd wanneer deze geen uitsparing bezit ter hoogte van de onderflens. 

 <Desc/Clms Page number 2> 

 



  Het gepast uitzagen van die relatief omvangrijke uitsparingen uit de betongewelven of liggers op de bouwwerf is een hele karwei en moet dus vermeden worden. Anderzijds kan men overwegen deze uitsparingen meteen standaard over de hele breedte van de ligger te voorzien bij het vormen zelf(gieten) van de liggers in een moule. Hiertoe kan men gepaste dwarse inlegelementen aanbrengen in de onderste hoekranden van de moule die complementair zijn aan de gewenste dwarsuitsparingen over de totale liggerbreedte. Maar ook dit is een probleem. Immers, slechts een deel van de gefabriceerde liggers ofgewelven moet voor het opleggen op die manier aangepast worden. Men moet dus tot op heden bij deze uitvoering op de werf altijd een gepast aantal liggers hebben met en andere zonder uitsparingen. Dit zijn complicaties die men op de bouwwerf het best vermijdt. 



  De vinding beoogt nu deze nadelen van bestaande liggers, in het bijzonder betongewelven, te vermijden door slechts één type ligger ofgewelfte voorzien met een bepaalde standaardvorm van uitsparingen in tenminste één maar eventueel ook in twee tegenover elkaar liggende randen of ribben van de ligger. Deze liggers kunnen dan zowel gebruikt worden in oplegsituaties die geen uitsparing vereisen in hun uiteinde, bv. voor oplegging op muren zoals voor de gebruikelijke gewelven. Ze kunnen evenwel tegelijk ook dienen in situaties waar de uitsparing wel vereist is, bv. bij oplegging op het iets hoger gelegen bovenvlak van bv. een onderflens van een stalen I-profiel als ondersteuning zoals hiervoor beschreven. 



  De uitvinding betreft dus in het algemeen een balk- of plaatvormige ligger met aanpasbare dikte in tenminste een van zijn oplegzones waarbij hij in deze zone voorzien is van een begrensde uitsparing nabij een rib van de ligger en waarbij de lengte L van de uitsparing langs deze rib korter is dan de totale lengte van de rib, de diepte D ervan minimum gelijk aan 5 cm Dit is de geldende norm voor de diepte (D) van de overeenkomstige oplegzone. De hoogte H ervan is nagenoeg gelijk aan het niveauverschil van de tegenover elkaar liggende oplegzones van de ligger. Elke uitsparing is dus bij het opleggen steeds begrensd door een of twee zich naar onder toe uitstrekkende steunblokjes. 



  De uitsparing kan eendelig of meerdelig uitgevoerd zijn. Bij een meerdelige uitvoering bestaat de uitsparing dus uit een aantal deeluitsparingen. De uitsparing zal bij voorkeur centraal gelegen zijn tussen de uiteinden van de rib. Bij een eendelige uitvoering betekent dit dat ze dan aan weerszijden begrensd is door steunblokjes die nagenoeg symmetrisch t.o.v. de centrale overbruggingsas aanwezig zijn, bv. in de aangrenzende hoeken van de ligger. Bij een 

 <Desc/Clms Page number 3> 

 meerdelige uitvoering betekent dit dat de deeluitsparingen en bijhorende steunblokjes nagenoeg symmetrisch geplaatst zijn over de riblengte t.o.v. die centrale overbruggingsas. 



  Deze steunblokjes onderaan in de oplegranden van de ligger zullen bij een centraal gelegen eendelige uitsparing bij voorkeur voldoen aan bepaalde dimensie-verhoudingen. In de ligger moet bij deze uitvoering met steunblokjes in de hoeken van de ligger bij voorkeur de afstand A van het uiteinde van de rib tot de grens van de uitsparing langs die rib tenminste 5 % bedragen van de lengte van die rib. Als die afstand A kleiner gekozen wordt dan riskeert men immers een te hoge drukbelasting voor het steunblokje aan het opgelegde einde van de ligger. 



  Als voorzorg voor overbelasting van het opgelegde liggereinde is het aanbevolen bij het plaatsen van de ligger de uitsparingsruimte tussen de steunblokjes en het oplegvlak op te vullen met bv. een uit te harden mortelspecie. 



  Met een meerdelige uitsparing is de som van de n deellengten Lx van de deeluitsparingen langs deze rib bij voorkeur kleiner dan 85 % van de riblengte. De ligger is bij voorkeur voorzien van een uitsparing aan tenminste twee tegenover elkaar gelegen ribben ervan. In principe kunnen uitsparingen aangebracht worden op elk van de 12 ribben van de balk- of plaatvormige ligger. Meestal zullen ze echter maar een of twee ribben aangebracht worden. 



  De uitvinding zal thans uitgelegd worden aan de hand van een aantal uitvoeringsvormen getoond in bijgaande tekeningen. Bijkomende details en voordelen zullen daarbij duidelijk worden. 



  Figuur 1 is een perspectiefschets van een ligger met centraal gelegen eendelige uitsparingen. 



  Figuur 2 toont schematisch in doorsnede een oplegsituatie met en zonder uitsparing. 



  Figuur 3 betreft een uitvoering met centraal gelegen deeluitsparingen. 



  Figuren 4 en 5 tonen in doorsnede voorbeelden van niet centraal gelegen uitsparingen. 



  De ligger 1 in figuur 1, bv. een balkvormig betongewelf, bezit aan elk van de tegenoverliggende onderkanten of ribben 7 en 8 een centrale uitsparing 2. In principe kunnen dergelijke uitsparingen aangebacht worden op elk van de twaalfribben 3 van de ligger. Aan weerszijden van de uitsparing 2 bevinden zich de steunblokjes 9 die hier symmetrisch geplaatst zijn t.o.v. de centrale overbruggingsas 10 van de ligger. De hoogte H van die blokjes 

 <Desc/Clms Page number 4> 

 is nagenoeg gelijk aan de dikte van de onderflens 16 en hun breedte A bedraagt tenminste 5 % van de lengte van de rib 7, respectievelijk 8. 



  De oplegsituatie, geillustreerd in doorsnede in figuur 2 toont opstaande muren 11 en 12 die bovenaan overbrugd moeten worden door een vloer opgebouwd uit een reeks tegen elkaar aangeschoven liggers 1. Een aantal liggers 1 liggen met hun uiteinde 14 op de muur 11 en met hun uiteinde 15 op de onderflens 16 van de stalen I-profielbalk 13. Deze laatste balk 13 overbrugt dan twee steunpijlers ofmuren 12 waarop ze rust en overbrugt daarbij de vrije opening tussen deze twee pijlers 12. Op de tekening is natuurlijk enkel de achterste van de twee pijlers ofmuren 12 zichtbaar. 



  Figuur 3 geeft in doorsnede schematisch de opeenvolgende deeluitsparingen 6 weer van een (globaal beschouwd) centraal geplaatste uitsparing 2 nabij het eindvlak van een balkvormige ligger 1 en met de tussenliggende steunblokjes 9. De som van n deellengten Lx van L1 t/m Ln langs de rib moet daarbij kleiner zijn dan 85 % van de totale riblengte. 



  De liggers, platen ofgewelven kunnen gevormd worden door het materiaal ervan, meestal een mortel of betonmengsel te gieten in een geschikte holle vorm en het er te laten opstijven na een verdichtingsbewerking door trillen. De gietvorm is meestal een bakvormige bekisting. Ter plaatse van de aan te brengen uitsparingen 2 nabij de ribben 3 worden vanzelfsprekend - bv. in de gewenste hoekranden van de bekisting - de geschikte complementaire inlegelementen bevestigd. Deze plaatvormige elementen hebben dan dus de gewenste afinetingen L, D en H. 



  Ze zijn in een voorkeursuitvoering zoals getoond in figuur 1 met hun lengte L centraal geplaatst over de riblengte met de afstanden A tussen de ribuiteinden 5 en hun uiteinden 4 aan beide dwarsranden van de te vormen uitsparing 2. Bij de voorziening van een centrale uitsparing 2 in de vorm van een reeks deeluitsparingen zoals in figuur 3 worden op analoge wijze een reeks deelplaatjes bevestigd met lengten Lx, dikten H en diepten D. Na het opstijven van de betonmengsels of mortels worden de gevormde liggers uit de bekisting verwijderd. 



  Liggers, in het bijzonder betongewelven of betonplaten zijn doorgaans versterkt met gelaste draadroosters 17 of andere versterkingsmatten. De term versterkingsrooster betekent hier elke vorm en constructie van versterkingsmateriaal dat geschikt is voor wapening ofversterking zoals een reeks evenwijdige staven, vlechtwerken, weefsels, gelaste draadmatten, 

 <Desc/Clms Page number 5> 

 draadsnippers met al dan niet gehaakte uiteinden, driedimensionale roosters of netten etc. 



  Deze versterkingsroosters 17 voor het opstijvend materiaal strekken zich bij voorkeur uit in het lichaam van de ligger buiten de zone van de uitsparingen 6 en steunblokjes 9, bv. overwegend centraal in de liggers. Alhoewel de uitvinding bijzonder geschikt is voor betongewelven en platen kan het opstijvend materiaal ook kunststof omvatten ofeen mengsel van kunststof met vulstoffen ofrecyclage-materiaal. Deze kunststof-houdende liggers kunnen vanzelfsprekend ook versterkt zijn met glasvezelstructuren of synthetische vezel- of draadstructuren. De bewapening kan voorgespannen zijn. De uitvinding kan zowel toegepast worden op volle als op zgn. holle liggers ofgewelven. 



  Bij de normale plaatsing van de liggers 1 met hun beide uiteinden 14 en 15 op de oplegvlakken 19 en 20 van twee tegenover elkaar geplaatste steunmuren 11, 12 steunen de liggers dus op de muren met de zone van hun ondervlak omheen de centrale uitsparing 2. De ondervlakken van de steunblokjes 9 maken dus deel uit van die steunvlakken. 



  Wanneer evenwel, zoals geschetst in figuur 2, een van de liggeruiteinden 15 op de onderflens 16 van een dwarsbalk moet liggen zullen meestal de twee steunblokjes 9 - althans steeds teminste één - aldaar moeten weggezaagd,   weggefreesd   of afgehakt worden. Dit verwijderen moet correct vlak en over de juiste diepte kunnen gebeuren. Na het wegnemen van de steunblokjes 9 moet immers het ondervlak over de hele breedte van de aldus verruimde uitsparing in hetzelfde vlak liggen van de bovenzijde van de uitsparing 2. Om dit te vergemakkelijken worden bij voorkeur merkgroeven 18 aangebracht op de buitenwanden van de ligger in de buurt van de uitsparing 2 die de grenzen aanduiden van de te verwijderen steunblokjes 9. Per steunblokje aan een hoek van een ligger kan men een viertal groeven 18 voorzien zoals getoond in figuur 1.

   Deze groeven kunnen gevormd worden tijdens het gieten in de moule ofbekisting. Ter plaatse van de merkgroeven 18 brengt men dan aangepaste korte ribben aan op de binnenwand van de bekisting die complementair zijn aan de vorm en afmetingen van deze groeven. Wanneer de groeven voldoende diep zijn kunnen ze tegelijk bijdragen om vlakke breekvlakken te initiëren in het verlengde van de grensvlakken van de uitsparing 2 voor het correct verwijderen van de steunblokjes 9. Het is precies deze maatregel die een grote vooruitgang vormt t.o.v. de vroegere situatie waar grote uitsparingen over de ganse ribbreedte moesten   weggefreesd   worden. Nu moeten immers slechts een beperkt aantal kleine steunblokjes verwijderd worden. 

 <Desc/Clms Page number 6> 

 



  In plaats van de uitsparingen 2 te realiseren door in de hoekranden van de gietvormen de ervoor gepaste complementaire inlegplaatjes te voorzien kan men deze plaatjes ook weglaten en dus liggers gieten zonder uitsparingen. De uitsparingen worden dan bv. achteraf aangebracht door ze in serie met de gepaste afmetingen L, D en H uit te frezen. 



  Tenslotte illustreren figuren 4, resp. 5 variante uitvoeringen van een meerdelige niet centraal gelegen uitsparing 2 met deeluitsparingen 6 voor een hol, resp. voor een vol gewelf. In het gewelfvolgens figuur 4 zijn cylindrische holten 21 getoond die zich uitstrekken over de lengte van de ligger. De bewapening 17 kan omheen geschikte buizen in de moule geplooid worden vooraleer deze met mortelspecie wordt opgevuld. 



  VOORBEELD Een balkvormig hol betongewelf met een dikte van 170 mm en een breedte van 600 mm werd gevormd in een bekisting en daarbij centraal nabij zijn beide langseinden in zijn   onderribben   7 en 8 voorzien van centrale uitsparingen 2. Het grondvlak van de uitsparing was een rechthoek met een diepte D van 50 mm, een lengte L van 520 mm en een hoogte H van 20 mm



   <Desc / Clms Page number 1>
 



   SITTING WITH ADJUSTABLE THICKNESS IN ITS SUPPORT ZONES The invention relates to a beam, e.g. a concrete vault, with adjustable thickness in its support zones, in particular at its ends or edges.



  Beam or slab-shaped beams such as eg concrete vaults or concrete slabs usually serve to form a floor as a bridge between upright walls. The underside of that floor then usually forms a laterally perfectly horizontal ceiling. This finish often comprises a plaster layer that is preferably naturally the same thickness over its entire surface. The consequence of this is that the underside of the bridging beams must itself run horizontally.



  In practice, however, it often happens that the bearing surfaces for the ends of all beams to be placed do not have exactly the same level. A girder can, for example, lie with its one end on a wall as a support or support surface. If there is no supporting wall at its other end (as shown in Figure 2), the beam must there, for example, be laid on a lower flange with thickness H of a steel cross-beam with, for example, an I-profile. After all, it happens more and more that walls are placed on the floors in buildings that no longer rest on a wall below but on a steel beam. After all, this gives the architect much more freedom to let the layout of rooms on the floors differ as desired from the layout in an underlying floor.

   That profile beam is then in turn imposed on two other walls or supporting pillars and thereby bridges the open space between those two supports. However, this results in a difference in level between the two ends of the imposed beam that is equal to that thickness H. At present, therefore, an appropriate transverse recess with a thickness H must be sawn away at the location of the end of the beam on that lower flange. This must be done at the bottom of the beam, often over the entire width of that end. The height H of that recess is then of course almost equal to the thickness of that lower flange. Its depth D is at least equal to the width of the lower flange as a contact zone with the upright end of the beam. This state of the art is explained below with reference to Figure 2.

   The slightly inclined position of the girder is suggested there in dotted line when it has no recess at the level of the lower flange.

 <Desc / Clms Page number 2>

 



  Properly sawing out those relatively large recesses from the concrete vaults or beams on the construction site is quite a chore and must therefore be avoided. On the other hand, one can consider providing these recesses as standard over the entire width of the beam when forming the beams themselves (casting) into a mold. For this purpose, suitable transverse inserts can be provided in the lower corner edges of the moule which are complementary to the desired transverse recesses over the total beam width. But this is also a problem. After all, only a part of the manufactured beams or vaults must be adjusted in this way for laying. So far, with this construction on the site, one must always have an appropriate number of beams with and without recesses. These are complications that are best avoided at the construction site.



  The invention now has for its object to avoid these drawbacks of existing beams, in particular concrete vaults, by providing only one type of beam or arch with a certain standard form of recesses in at least one but optionally also in two opposite edges or ribs of the beam. These beams can then be used both in support situations that do not require a recess in their end, for example for support on walls such as for the usual vaults. However, they can also serve at the same time in situations where the recess is required, for example when being placed on the slightly higher upper surface of, for example, a lower flange of a steel I-profile as support as described above.



  The invention therefore relates generally to a beam or plate-shaped beam with adjustable thickness in at least one of its support zones, wherein in this zone it is provided with a limited recess near a rib of the beam and wherein the length L of the recess along this rib is shorter than the total length of the rib, its depth D at least equal to 5 cm This is the applicable standard for the depth (D) of the corresponding support zone. Its height H is substantially equal to the difference in level of the opposite bearing zones of the beam. Thus, each recess is always limited by one or two downwardly extending supporting blocks when it is being placed.



  The recess can be made in one or more parts. In a multi-part embodiment, the recess therefore consists of a number of partial recesses. The recess will preferably be centrally located between the ends of the rib. In a one-part embodiment, this means that it is then bounded on either side by supporting blocks which are present substantially symmetrically with respect to the central bridging axis, e.g. in the adjacent corners of the beam. At a

 <Desc / Clms Page number 3>

 This means that the part recesses and associated supporting blocks are placed almost symmetrically over the rib length relative to that central bridging axis.



  In the case of a centrally located one-part recess, these support blocks at the bottom in the bearing edges of the beam will preferably satisfy certain dimension ratios. In the beam in this embodiment with supporting blocks in the corners of the beam, the distance A from the end of the rib to the border of the recess along that rib should preferably be at least 5% of the length of that rib. If that distance A is chosen to be smaller, then one risks an excessive pressure load for the supporting block at the imposed end of the beam.



  As a precaution against overloading the beam end, it is recommended to fill the space between the supporting blocks and the bearing surface when placing the beam with, for example, a mortar to be hardened.



  With a multi-part recess, the sum of the n part lengths Lx of the partial recesses along this rib is preferably less than 85% of the rib length. The beam is preferably provided with a recess on at least two opposite ribs thereof. In principle, recesses can be made on each of the 12 ribs of the beam or plate-shaped beam. However, they will usually only be fitted with one or two ribs.



  The invention will now be explained with reference to a number of embodiments shown in the accompanying drawings. Additional details and benefits will become clear.



  Figure 1 is a perspective sketch of a beam with centrally located one-part recesses.



  Figure 2 shows a schematic cross-section of a mounting situation with and without recess.



  Figure 3 relates to an embodiment with centrally located partial recesses.



  Figures 4 and 5 show examples in section of recesses that are not centrally located.



  The beam 1 in Figure 1, for example a beam-shaped concrete vault, has a central recess 2 on each of the opposite lower sides or ribs 7 and 8. In principle, such recesses can be held on each of the twelve ribs 3 of the beam. The support blocks 9 are located on either side of the recess 2 and are symmetrically arranged here relative to the central bridge axis 10 of the beam. The height H of those blocks

 <Desc / Clms Page number 4>

 is substantially equal to the thickness of the lower flange 16 and their width A is at least 5% of the length of the rib 7 and 8 respectively.



  The laying situation, illustrated in cross-section in Figure 2, shows upright walls 11 and 12 that must be bridged at the top by a floor made up of a series of beams pushed against each other 1. A number of beams 1 lie with their end 14 on the wall 11 and with their end 15 on the lower flange 16 of the steel I-profile beam 13. This last beam 13 then bridges two supporting pillars or walls 12 on which it rests and thereby bridges the free gap between these two pillars 12. In the drawing, of course, only the rear of the two pillars or walls 12 visible.



  Figure 3 is a diagrammatic sectional view of the successive sub-recesses 6 of a (globally considered) centrally located recess 2 near the end face of a beam-shaped beam 1 and with the intermediate support blocks 9. The sum of n sub-lengths Lx from L1 to Ln along the rib must be less than 85% of the total rib length.



  The beams, plates or vaults can be formed by pouring their material, usually a mortar or concrete mixture, into a suitable hollow shape and allowing it to solidify after a compacting operation by vibrating. The mold is usually a box-shaped form. At the location of the recesses 2 to be provided near the ribs 3, the suitable complementary insert elements are of course fixed - for example in the desired corner edges of the formwork. These plate-shaped elements then have the desired dimensions L, D and H.



  In a preferred embodiment as shown in Fig. 1, their length L is placed centrally over the rib length with the distances A between the rib ends 5 and their ends 4 at both transverse edges of the recess 2 to be formed. In the provision of a central recess 2 in in the form of a series of sub-recesses as in figure 3, a series of sub-plates with lengths Lx, thickness H and depths D. are fixed in an analogous manner. After the concrete mixtures or mortars are stiffened, the beams formed are removed from the formwork.



  Beams, in particular concrete vaults or concrete slabs, are generally reinforced with welded wire gratings 17 or other reinforcement mats. The term reinforcement grid here means any shape and construction of reinforcement material suitable for reinforcement or reinforcement such as a series of parallel bars, braiding, fabrics, welded wire mats,

 <Desc / Clms Page number 5>

 wire cuttings with crocheted or non-crooked ends, three-dimensional gratings or nets etc.



  These reinforcing gratings 17 for the ascending material preferably extend into the body of the beam outside the zone of the recesses 6 and support blocks 9, e.g. predominantly centrally in the beams. Although the invention is particularly suitable for concrete vaults and slabs, the ascending material may also comprise plastic or a mixture of plastic with fillers or recycling material. These plastic-containing beams can of course also be reinforced with fiberglass structures or synthetic fiber or wire structures. The reinforcement can be pre-stressed. The invention can be applied to both full and so-called hollow beams or vaults.



  In the normal placement of the beams 1 with their two ends 14 and 15 on the bearing surfaces 19 and 20 of two opposing supporting walls 11, 12, the beams therefore rest on the walls with the area of their lower surface around the central recess 2. The lower surfaces of the supporting blocks 9 thus form part of those supporting surfaces.



  However, if, as outlined in Figure 2, one of the girder ends 15 is to lie on the lower flange 16 of a transverse beam, usually the two support blocks 9 - at least always at least one - will have to be sawn away, milled or chopped off there. This removal must be able to be done correctly flat and over the right depth. After removal of the supporting blocks 9, the bottom surface over the entire width of the recess thus widened must lie in the same plane of the top of the recess 2. To facilitate this, mark grooves 18 are preferably provided on the outer walls of the beam in the near the recess 2 which indicate the boundaries of the support blocks 9 to be removed. Four support grooves 18 can be provided per support block at a corner of a beam, as shown in figure 1.

   These grooves can be formed during casting in the mold or formwork. At the location of the mark grooves 18 adapted short ribs are then applied to the inner wall of the formwork which are complementary to the shape and dimensions of these grooves. When the grooves are sufficiently deep, they can at the same time contribute to initiating flat crushing surfaces in line with the boundaries of the recess 2 for the correct removal of the supporting blocks 9. It is precisely this measure that represents a great advance over the former situation where large recesses over the entire rib width had to be milled away. After all, now only a limited number of small supporting blocks have to be removed.

 <Desc / Clms Page number 6>

 



  Instead of realizing the recesses 2 by providing the appropriate complementary insert plates in the corner edges of the molds, these plates can also be omitted and thus cast beams without recesses. The recesses are then, for example, made afterwards by milling them out in series with the appropriate dimensions L, D and H.



  Finally, figures 4, resp. 5 variant embodiments of a multi-part, not centrally located, recess 2 with partial recesses 6 for a hollow, resp. for a full vault. In the vault according to figure 4, cylindrical cavities 21 are shown which extend the length of the beam. The reinforcement 17 can be folded around suitable tubes in the mold before it is filled with mortar.



  EXAMPLE A beam-shaped hollow concrete arch with a thickness of 170 mm and a width of 600 mm was formed in a formwork and provided with central recesses centrally near its two longitudinal ends in its lower ribs 7 and 8. The base of the recess was a rectangle with a depth D of 50 mm, a length L of 520 mm and a height H of 20 mm


    

Claims (11)

CONCLUSIES 1. Een balk- of plaatvormige ligger ( 1) met aanpasbare dikte in tenminste een van zijn oplegzones (19, 20) waarbij hij in deze zone voorzien is van een begrensde uitsparing (2) nabij een rib (3) waarbij de lengte L van de uitsparing langs deze rib korter is dan de totale lengte van de rib, de diepte D ervan minimum gelijk aan 5 cm en de hoogte H ervan nagenoeg gelijk aan het niveauverschil van de tegenover elkaar liggende oplegzones van de ligger.  CONCLUSIONS 1. A beam or plate-like beam (1) with adjustable thickness in at least one of its support zones (19, 20), in which it is provided with a limited recess (2) near a rib (3) in which the length L of the recess along this rib is shorter than the total length of the rib, its depth D at least equal to 5 cm and its height H substantially equal to the difference in level of the opposite bearing zones of the beam. 2. Ligger volgens conclusie 1 waarbij de uitsparing (2) eendelig is met lengte L. Beam according to claim 1, wherein the recess (2) is one-piece with length L. 3. Ligger volgens conclusie 1 waarbij de uitsparing (2) langs tenminste één rib meerdelig is en bestaat uit een aantal deeluitsparingen met lengten Lx . A beam according to claim 1, wherein the recess (2) is at least one rib along at least one rib and consists of a number of partial recesses with lengths Lx. 4. Ligger volgens conclusie 3 waarbij de uitsparing meerdelig is en de som van de n deellengten Lx van deze deeluitsparingen (6) langs deze rib kleiner is dan 85 % van de riblengte. Beam according to claim 3, wherein the recess is multi-part and the sum of the n part lengths Lx of these partial recesses (6) along this rib is less than 85% of the rib length. 5. Ligger volgens conclusie 1, 2, 3 of 4 waarbij de uitsparing 2 centraal gelegen is tussen de uiteinden van genoemde rib (3). Beam according to claim 1, 2, 3 or 4, wherein the recess 2 is centrally located between the ends of said rib (3). 6. Ligger volgens conclusie 5 waarbij de centrale uitsparing (2) eendelig is en de afstand A van het uiteinde (5) van de rib tot de grens (4) van de uitsparing (2) langs die rib tenminste 5 % bedraagt van de lengte van die rib. Beam according to claim 5, wherein the central recess (2) is one-piece and the distance A from the end (5) of the rib to the border (4) of the recess (2) along that rib is at least 5% of the length of that rib. 7. Ligger volgens een van voorgaande conclusies waarbij een uitsparing (2) voorzien is aan tenminste twee tegenover elkaar gelegen ribben (7,8) ervan. Beam according to one of the preceding claims, wherein a recess (2) is provided on at least two opposite ribs (7, 8) thereof. 8. Ligger volgens een van voorgaande conclusies omvattende een in een geschikte holle vorm gegoten en opstijvend materiaal, welke vorm in de hoekranden geschikte inlegelementen bezit ter vorming van de uitsparingen (2). Beam as claimed in any of the foregoing claims, comprising a material cast and ascending material in a suitable hollow form, which form has suitable insert elements in the corner edges for forming the recesses (2). 9. Ligger volgens conclusie 8 in de vorm van een betongewelf ofbetonplaat waarbij het opstijvend materiaal een betonmengsel is. <Desc/Clms Page number 8> Beam according to claim 8 in the form of a concrete arch or concrete slab wherein the ascending material is a concrete mixture.  <Desc / Clms Page number 8>   10. Ligger volgens conclusie 8 omvattende een versterkingsrooster (17) voor het opstijvend materiaal welk rooster zich uitstrekt in het lichaam van de ligger buiten de zone van de uitsparingen (2). 10. Girder as claimed in claim 8, comprising a reinforcing grid (17) for the ascending material, which grid extends into the body of the beam outside the zone of the recesses (2). 11. Ligger volgens conclusie 1 waarbij op zijn zijflanken in de buurt van de uitsparing (2) merkgroeven (18) aanwezig in het verlengde van de grensvlakken van de uitsparing. The beam of claim 1 wherein on its side flanks in the vicinity of the recess (2) mark grooves (18) are present in line with the boundaries of the recess.
BE2002/0171A 2002-03-12 2002-03-12 Beam or slab, has cavity with given length and depth located next to rib in end region BE1014970A6 (en)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2002/0171A BE1014970A6 (en) 2002-03-12 2002-03-12 Beam or slab, has cavity with given length and depth located next to rib in end region

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2002/0171A BE1014970A6 (en) 2002-03-12 2002-03-12 Beam or slab, has cavity with given length and depth located next to rib in end region

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1014970A6 true BE1014970A6 (en) 2004-07-06

Family

ID=33034775

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2002/0171A BE1014970A6 (en) 2002-03-12 2002-03-12 Beam or slab, has cavity with given length and depth located next to rib in end region

Country Status (1)

Country Link
BE (1) BE1014970A6 (en)

Similar Documents

Publication Publication Date Title
EP0551276A1 (en) Modular panel of expanded synthetic material provided with staggered longitudinal &#34;t&#34;-shaped channels, receiving &#34;t&#34;-shaped wooden posts useful for erecting walls
KR101916744B1 (en) Upper structure of bridge with improved stiffness, and Bridge construction method using it
JPH10231578A (en) Building structure
CN104583506B (en) Modular element in sintered expanded-polystyrene for building reinforced-concrete floors
NL1003858C2 (en) Wing floor element made of concrete.
NL8101210A (en) FLOORING SYSTEM.
BE1014970A6 (en) Beam or slab, has cavity with given length and depth located next to rib in end region
US4707955A (en) Screed rails
BE1006516A3 (en) Concrete floor and method for manufacturing of the floor.
KR200442878Y1 (en) Recyclable Formwork
KR200477823Y1 (en) Filler form for concrete building and connecting structure using the same
NL2014305B1 (en) Formwork edge element and method for forming a foundation for a building.
WO1981002600A1 (en) Arrangement for laying concrete floors
ITPD980220A1 (en) DISPOSABLE FORMWORK FOR FLOORS
KR20160108779A (en) Celling brick and celling constructure of building using the same and constructing method thereof
BE1012476A3 (en) Shell construction, a procedure for making it and a building block suitablefor use in the construction
JP3836443B2 (en) Road widening retaining wall construction method and concrete building block used for it
US1222349A (en) Form for concrete construction.
NL1013055C2 (en) Industrial prefabricated, modular floor slab element for buildings, especially for homes.
JP2805613B2 (en) Construction method of reinforced concrete floor
RU2241809C1 (en) Hollow-core floor slab
KR101962709B1 (en) Composite deck slab construction method with trench
WO2009067723A2 (en) A building mould
NL1006527C2 (en) Foundation-forming system for building
EP0273492B1 (en) Method of manufacturing system floors

Legal Events

Date Code Title Description
RE Patent lapsed

Effective date: 20050331

RE Patent lapsed

Effective date: 20050331