<Desc/Clms Page number 1>
Werkwijze voor de plaatsing en bevestiging van kisten op de tunnel van een boeg- of achterstevenschroef van een schip.
Deze uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor de onder water plaatsing en bevestiging van kisten op de twee uiteinden van de tunnel van een boeg- of achterstevenschroef van een schip, waarbij minstens één van de kisten van een toegang, bij voorkeur met een erop aangesloten toegangskoker, voorzien is en waarbij de kisten aan een zijde open zijn en met deze open zijde, bij voorkeur onder tussenkomst van een afdichting, tegen de scheepswand rond de uiteinden van de tunnel aangebracht worden.
Om het aanmeren te vergemakkelijken, bezitten zeeschepen, in het bijzonder containerschepen, veelal aan hun boeg en achtersteven onder water een tunnel die zich dwars op de lengterichting van het schip doorheen dit schip uitstrekt en waarin een boeg- of achterstevenschroef, "thruster" genoemd, opgesteld is die een zijwaartse kracht kan uitoefenen.
Wanneer aan deze boeg- of achterstevenschroef in een tunnel gewerkt moet worden of deze vervangen moet worden, kan het schip in een droogdok worden geplaatst, maar dit is tijdrovend en duur.
Daarom is het bekend, terwijl het schip in het water is, kisten op de uiteinden van de tunnel aan te brengen, waarna het water uit de kisten, die naar de tunnel open zijn, en
<Desc/Clms Page number 2>
de tunnel zelf wordt weggepompt. Via een, tot boven het waterniveau reikende, koker en een toegang in één van de kisten, kunnen werklui de kisten en de tunnel binnentreden om de nodige werkzaamheden uit te voeren.
Deze kisten worden op voorhand vervaardigd met een vorm die aangepast is aan de vorm van de boeg of de achtersteven rond de tunnel. Om waterlekken te vermijden, moeten deze kisten nauwkeurig worden geplaatst en daarom, onder tussenkomst van een afdichting, met kracht tegen de scheepswand aansluiten.
Volgens een bekende werkwijze worden aan beide uiteinden van de tunnel, aan weerszijden van de opening van de tunnel, haken op de scheepswand gelast, terwijl de kisten langs hun open zijde van een flens worden voorzien. Met deze flens worden de kisten onder de haken gebracht en vervolgens wordt deze flens door klembouten, die door de haken geschroefd worden, tegen de scheepswand aangedrukt.
Doordat een groot aantal haken vereist is, vergt deze werkwijze veel laswerk wat tijdrovend en duur is.
Daarenboven is het aanspannen van de kisten eveneens tijdrovend.
Deze uitvinding heeft een werkwijze voor de plaatsing en bevestiging van kisten op de tunnel van een boeg- of achterstevenschroef van een schip als doel die voornoemde nadelen niet bezit en relatief eenvoudig en snel is, met een minimum aan laswerk.
<Desc/Clms Page number 3>
Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt doordat boven elk uiteinde van de tunnel minstens twee takelbevestigingen op de scheepswand vastgemaakt worden indien ze er nog niet eerder aangebracht werden, doordat elk van de kisten in het water neergelaten wordt tot aan een uiteinde van de tunnel, doordat deze kist onder tussenkomst van takels opgehangen wordt aan voornoemde takelbevestigingen en ze door de takels op de gewenste hoogte gebracht wordt, doordat na het aanbrengen van een kist op beide uiteinden van de tunnel deze kisten, zowel bovenaan, als onderaan de tunnel door middel van minstens twee soepele verbindingselementen, elk met een spanmechanisme, met elkaar verbonden en naar elkaar getrokken worden,
doordat de twee kisten met elkaar verbonden worden door middel van minstens één over de kiel heen aangebracht soepel verbindingselement met een spanmechanisme waarmee dit verbindingselement gespannen wordt.
Bij voorkeur worden één kist gebruikt die bovenaan voorzien werd van minstens één, buiten haar open zijde uitstekende, voeler, en wordt deze kist aan de takelbevestigingen opgehangen, zodat haar voeler in de tunnel gelegen is, en wordt ze bij voorkeur opgetakeld tot deze voeler tegen de bovenkant van de tunnel komt te liggen.
De andere kist kan dan onderaan een voeler bezitten en deze kist wordt bij voorkeur neergelaten en door de takels neergelaten tot de onderste voeler op de onderkant van de tunnel rust.
<Desc/Clms Page number 4>
Deze voelers laten een vluggere juiste positionering van de twee kisten mogelijk en de voeler bovenaan helpt de opwaartse drijfkracht van de overeenstemmende kist op te vangen, wanneer het water eruit wordt gepompt.
De takelbevestigingen kunnen eenvoudige hijsogen zijn die bijvoorbeeld aan de wand van het schip worden gelast.
Bij voorkeur worden de twee kisten onderaan door middel van minstens twee over de kiel heen aangebrachte soepele verbindingselementen, elk met een spanmechanisme, met elkaar verbonden.
De verbindingselementen waarmee de kisten verbonden worden, kunnen kabels, kettingen of dergelijke zijn, maar zijn bij voorkeur kabels.
Tijdens of na het wegpompen van het water kunnen de spanmechanismen worden bijgeregeld.
Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, is hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, een voorkeurdragende uitvoeringsvorm beschreven van een werkwijze voor de plaatsing en bevestiging van kisten op de tunnel van een boeg- of achterstevenschroef van een schip volgens de uitvinding met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin:
Figuur 1 schematisch een verticale doorsnede weergeeft van het onderste gedeelte van de boeg van een schip, ter plaatse van de tunnel met de boegschroef, tijdens
<Desc/Clms Page number 5>
een eerste fase tijdens de aanbrenging van kisten volgens de uitvinding; figuur 2 op grotere schaal het gedeelte weergeeft uit figuur 1, maar tijdens een volgende fase van het toepassen van de werkwijze;
figuur 3 een doorsnede weergeeft analoog aan deze van figuur 3, maar na het toepassen van de werkwijze en dus na de plaatsing en bevestiging van de kisten; figuur 4 een doorsnede weergeeft volgens lijn IV-IV in figuur 3.
In figuur 1 is een schip 1 weergegeven dat op het water 2 drijft en op de boeg onder het waterniveau voorzien is van een dwars op de lengterichting van het schip 1 gerichte tunnel 3, waarin een boegschroef 4 is opgesteld.
Om deze boegschroef 4 gemakkelijk te herstellen of te vervangen, worden op beide uiteinden van de tunnel 3 kisten 5 en 6 aangebracht en tegen de scheepswand 7 van het schip 1 bevestigd, waarna het water uit de kisten 5 en 6 en de tunnel 3 weggepompt wordt.
Deze kisten 5 en 6 zijn aan de zijde van de tunnel 3 open en op hun randen op dit open uiteinde voorzien van een niet weergegeven elastische afdichting.
Elk van de kisten 5 en 6 bestaat uit een standaard gedeelte 5A of 6A, een aanpasgedeelte 5B of 6B waarvan de vorm overeenkomt met de scheepswand 7 van het schip 1 rond de tunnel 3.
<Desc/Clms Page number 6>
Op het standaardgedeelte 5A dat groter is dan het standaardgedeelte 6A, is bovenaan een toegang aangebracht waarop een toegangskoker 8 aansluit.
De grootste kist 5 bezit bovenaan een voeler 9 in de vorm van armen die buiten het open uiteinde uitsteekt. De andere kist 6 bezit onderaan een dergelijke voeler 9A.
De aanbrenging en bevestiging van deze kisten 5 en 6 geschieden volgens de uitvinding als volgt.
Boven beide uiteinden van de tunnel 3 worden op de scheepswand 7 twee hijsogen 10 gelast, tenzij dergelijke hijsogen 10 reeds aanwezig zijn, bijvoorbeeld bij gelegenheid van een vorige herstelling of vervanging van de boegschroef 4 werden aangebracht.
Met behulp van een vaste of drijvende kraan 11, wordt de kist 5 in het water neergelaten en tegenover een uiteinde van de tunnel 3 gebracht, zodat de voeler 9 bovenaan in de tunnel 3 binnendringt.
De kist 5 wordt vervolgens door middel van twee takels 12, waarvan de kettingen vastgemaakt zijn aan ogen 13 op de bovenkant van de kist 5, opgehangen aan de twee hijsogen 10 boven voornoemd uiteinde van de tunnel 3.
De kist 5 wordt met de takels 12 opgetakeld tot de voeler 9 tegen de bovenkant van de tunnel 3 gelegen is.
<Desc/Clms Page number 7>
De toegangskoker 8 bezit een zodanige lengte dat hij tot boven het water 2 reikt.
Terzelfder tijd wordt met een andere kraan of nadien met behulp van dezelfde kraan 11 de andere kist 6 op gelijkaardige manier tegenover het andere uiteinde van de tunnel 3 gebracht en door middel van twee takels 12 opgehangen aan de hijsogen 10 boven dit andere uiteinde en met de takels 12 gezakt tot de voeler 9A tegen de onderkant van dit uiteinde gelegen is.
Door één of meer duikers die via de toegangskoker 8 in de kist 5 binnendringen, worden nu de twee kisten 5 en 6 door vier kabels 14 met spanmechanismen 15 met elkaar verbonden.
Deze vier kabels 14, waarvan twee bovenaan en twee onderaan de tunnel 3 gelegen zijn, worden vastgemaakt aan ogen 16 die op de kisten 5 en 6 gelast zijn. Met behulp van de spanmechanismen 15, die bijvoorbeeld ratelmechanismen zijn, worden de vier kabels 14 gespannen en dus de twee kisten 5 en 6 naar elkaar getrokken waardoor ze onder tussenkomst van een afdichting tegen de scheepswand 7 van het schip 1 worden aangedrukt.
Door duikers worden ook twee kabels 17, elk met een spanmechanisme 18, vastgemaakt aan twee ogen 19 die onderaan op een kist 5 aangebracht zijn, omheen de kiel 20 geleid en bevestigd aan ogen 19 die onderaan op de andere kist 6 vastgemaakt zijn. Deze kabels 17 worden met behulp van de spanmechanismen 18 gespannen.
<Desc/Clms Page number 8>
Na deze plaatsing en bevestiging van de kisten 5 en 6 kan, bijvoorbeeld via de toegangskoker 8, het water uit de kisten 5 en 6 en de tunnel 3 worden weggepompt.
Door dit wegpompen, willen de kisten 5 en 6 gaan drijven en de grote opwaartse krachten die daarbij ontstaan, worden onder meer opgevangen door de voelers 9 en vooral door de kabels 17.
Tijdens of na dit pompen, kunnen de kabels 14 en 17 met spanmechanismen 15 en 18, indien nodig, worden bijgespannen.
Nadat het water weggepompt is, kunnen werklieden via de toegangskoker 8 en de kist 5, de tunnel 3 bereiken en daar in het droge de nodige werkzaamheden verrichten.
Nadien worden de kisten 5 en 6 verwijderd.
Hiertoe worden de kabels 14 en 17 eerst ontspannen en verwijderd en water wordt gepompt in de kisten 5 en 6 en de tunnel 3. De kist 5 wordt opgehangen aan de kraan 11 en de takels 12, waaraan deze kist 5 nog hangt, worden ontspannen en losgemaakt, waarna de kist 5 door de kraan 11 buiten het water 2 getrokken wordt. De kist 6 wordt op analoge manier verwijderd.
De eventueel bij de werken verwijderde boegschroef 4 kon in één van de kisten 5 en 6 worden geplaatst en samen met deze kist worden verwijderd. Het is mogelijk dat alleen de schroefbladen van de boegschroef 4 op deze manier
<Desc/Clms Page number 9>
verwijderd worden en het lichaam tijdelijk in de tunnel 3 geplaatst worden, om na het verwijderen van de kisten 5 en 6 naar het oppervlak gebracht te worden.
Indien het schip 1 ook een achterstevenschroef in een tunnel 3 bezit, kunnen kisten 5 en 6 op de hiervoor beschreven manier ook op deze tunnel 3 worden geplaatst en bevestigd.
De hiervoor beschreven plaatsing en bevestiging en nadien verwijdering van de kisten 5 en 6 kan zeer snel gebeuren, bijvoorbeeld tijdens het lossen van het schip 1. Deze werkwijze is dus relatief goedkoop.
De uitvinding is geenszins beperkt tot de hiervoor beschreven en in de bijgaande figuren weergegeven uitvoeringsvorm, doch dergelijke werkwijze voor de plaatsing en bevestiging van kisten op de tunnel van een boeg- of achterstevenschroef van een schip kan in verschillende varianten worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.