BE1012356A3

BE1012356A3 - Inrichting voor het verend en op instelbare hoogte ten opzichte van een bedomranding monteren van de latten van een lattenbodem.

Info

Publication number: BE1012356A3
Application number: BE9800911A
Authority: BE
Original assignee: Ls Bedding
Priority date: 1998-12-18
Filing date: 1998-12-18
Publication date: 2000-10-03
Also published as: US6237170B1; DE69909949D1; ES2204097T3; DE69909949T2; ATE245925T1; EP1013200B1; EP1013200A1

Abstract

De uitvinding betreft een inrichting voor het verend en op instelbare hoogte ten opzichte van een bedomranding monteren van de buiglatten van een lattenbodem, met het kenmerk dat zij bestaat uit de volgende onderdelen : a) een flexibele boogvormige langs de binnenzijde van de bedomrandig te bevestigen arm (1) waarin telkens het uiteinde van minstens één lat van de lattenbodem past; b) een in de hoogte instelbare en op de bedomrandig te bevestigen behuizing voor het opvangen van hogerbedoelde flexibele arm (1) en een bovenste (2) en een onderste uiteinde (3) vertoont waarvan het bovenste (2) zich voldoende ver uitstrekt om één of andere latten ter hoogte van de bedomranding op te vangen.

Description

"Inrichting voor het verend en op instelbare hoogte ten opzichte van een bedomranding monteren van de latten van een lattenbodem"
Deze uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het verend en op instelbare hoogte ten opzichte van een bedomranding monteren van de latten van een lattenbodem.

Doel van de uitvinding is een inrichting voor te schrijven die het niet alleen mogelijk maakt de verende eigenschappen, en de hoogte-instelbaarheid van de lattenbodem te optimaliseren maar die, bij het naast elkaar monteren van twee lattenbodems, het comfort hiervan verbetert door de onderbreking tussen de twee lattenbodem tot een strikt minimum te herleiden.

Bij het naast elkaar monteren van met lattenbodems uitgeruste bedframes ontstaat een ongewenste niet te onderschatten onderbreking. Om aan de nadelen die hieruit kunnen voortvloeien te verhelpen en toch een grote flexibiliteit en instelbaarheid in de hoogte te bieden, bestaat de inrichting volgens de uitvinding uit a) een flexibele boogvormige, langs de binnenzijde van de bedomranding te bevestigen arm waarin telkens het uiteinde van
EMI1.1
minstens één lat van de lattenbodem past, b) een in de hoogte instelbare en op de bedomranding te bevestigen behuizing voor het opvangen van hogerbedoelde flexibele arm,

dewelke zieh in de gebruiksstand hoofdzakelijk horizontaal uitstrekt en een bovenste en een onderste uiteinde vertoont waarvan het bovenste zieh voldoende ver uitstrekt om één of meerdere latten ter hoogte van de bedomranding op te vangen en zijn de bovenste en onderste uiteinden van hogerbedoelde flexibele boogvormige arm onder elkaar verbonden door een verend tussenstuk.

Andere details en voordelen van de uitvinding zullen blijken uit de hiernavolgende beschrijving van een inrichting voor

het verend en op instelbare hoogte t. o. v. een bedomranding monteren van de latten van een lattenbodem. Deze beschrijving wordt uitsluitend als voorbeeld gegeven en beperkt de uitvinding niet. De verwijzingscijfers hebben betrekking op de hieraan toegevoegde figuren.

Figuur 1 is een perspectivische voorstelling van de boogvormige arm uit de inrichting volgens de uitvinding en van de daarmede te verbinden lathouder.

Figuur 2 is eenzelfde perspectivische voorstelling van dezelfde inrichting, langs de andere zijde gezien.

Figuur 3 is een perspectivische voorstelling van het rubber blokje voor het opvangen van de boogvormige arm, langs één zijde gezien.

Figuur 4 is een perspectivische voorstelling van het rubber blokje voor het opvangen van de boogvormige arm, langs de andere zijde gezien.

Figuur 5 is een perspectivische voorstelling van de aan de bedomranding te bevestigen behuizing voor het opvangen van het rubber blokje, langs een zijde gezien.

Figuur 6 is een perspectivische voorstelling van de aan de bedomranding te bevestigen behuizing voor het opvangen van het rubber blokje, langs de andere zijde gezien.

Figuur 7 is een perspectivische voorstelling van een in de inrichting te gebruiken blokkeerblokje.

De inrichting door deze figuren voorgesteld, bestaat uit een flexibele boogvormige arm (hierna genoemd "flexibele arm 1") met een bovenste uiteinde 2 en een onderste uiteinde 3. Beide uiteinden van deze flexibele arm 1 zijn verbonden door een verend tussenstuk 4. Het bovenste xteinde 2 reikt zo ver dat de einden van de niet in de figuren voorgestelde buiglatten, die in draaghouders 5' worden opgevangen, zich juist boven de bedomranding waarop de inrichting is bevestigd, positioneren. Voor elk uiteinde van een flexibele
EMI2.1
arm 1 komt een draagrubber 5 met één of meer lathouders 5'voor. De draagrubber 5 kan klikken op het bovenste uiteinde van een flexibele arm 1 worden bevestigd.

Zij zijn van een gebruikelijk type en behoren

niet tot het wezen van de uitvinding.

Het regelbaar in de hoogte monteren van een flexibele arm 1 op de bedomranding geschiedt onder gebruikmaking van een op deze bedomranding te bevestigen behuizing 6 met zijn rubber blokje 8.

Een dergelijke behuizing 6 bestaat bij voorkeur uit een open parallellepipedum. Deze behuizing wordt op gebruikelijke wijze op de binnenwand van de bedomranding bevestigd. Anderzijds komen op de flexibele arm 1 een reeks centreerpinnen 7 voor (Fig. 2).

De centreerpinnen werden bevestigd op een, in de gebruiksstand, verticaal onderdeel 3'van het onderste uiteinde 3 van de flexibele arm 1. Deze centreerpinnen zijn bedoeld om, bij het monteren van de flexibele arm 1, samen te werken met een rubber blokje 8 dat nauw passend in de behuizing 6 wordt geschoven. De centreerpinnen 7 worden hierbij in de doorgangen 9 van het rubber blokje 8 geschoven.

Op deze wijze ontstaat een geruisloze verbinding tussen de vaste en de bewegende onderdelen van de inrichting.

In een bij voorkeur toegepaste uitvoeringsvorm zijn de doorgangen 9 en de centreerpinnen 7 onder een hoek van nagenoeg 100 naar omlaag gericht (de term "omlaag" slaat op de hoek waaronder deze onderdelen in de gebruikstoestand voorkomen.

Daarenboven kunnen de centreerpinnen 7 vinnen 10 vertonen die, bij het indrukken van de centreerpinnen in het rubber blokje 8, passend schuiven in de sleuven 11 die zich zijdelings en aansluitend bij de doorgangen 9 uitstrekken.

Door deze voorzieningen ontstaat een betrouwbare verbinding tussen de onderdelen die rechtstreeks met de bedomranding zijn verbonden.

In het rubberblokje 8 zijn vier paar doorgangen 9 voorzien. Op het verticaal onderdeel 3', op het onderste uiteinde 3 van de flexibele arm 1 bevestigd, komen twee paar centreerpinnen 7 voor.

Hierdoor kan de flexibele arm 1 in vier verschillende hoogteposities ten opzichte van het rubber blokje 8 worden gepositioneerd. ledere buiglat is dus in de hoogte instelbaar ten opzichte van de bedomranding. Dit betekent dat, toegepast op de volledige lengte van de lattenbodem,

het slaapoppervlak aan de vorm van het lichaam van de gebruiker kan worden aangepast.

Bovendien is onderaan het rubber blokje 8 een stootpin 12 voorzien die past in een sleuf 13 onderaan in de zijde 6' van de behuizing 6. Dit laat een beperkte overlangse verplaatsing toe van het rubber blokje 8 in de behuizing 6. Verder vertoont de behuizing 6, langs de zijde die naar de centreerpinnen is gericht, twee overlangse vertande randen 14. Op te merken valt dat het in het rubber blokje 8 drukken van de centreerpinnen 7, of het hieruit verwijderen van de centreerpinnen 7 slechts kan plaatsvinden voor een stand van het rubber blokje 8 ten opzichte van de behuizing 6 waarin de vinnen 10 tussen de tanden 14'van de vertande randen 14 van de behuizing 6 kunnen schuiven.

Deze constructie leidt ertoe dat bij positionering van het rubber blokje 8 in de normale gebruikspositie onderaan in de behuizing 6, de vinnen 10 van de centreerpinnen 7, hierdoor dus de flexibele arm 1, geblokkeerd worden achter de vertande randen 14 van de behuizing 6.

Wil men de verende eigenschappen van een flexibele arm 1 neutraliseren, dan kan gebruik worden gemaakt van een blokkeerblokje 1 5 (figuur 7) dat dient geplaatst te worden tussen het bovenste uiteinde 2 en het onderste uiteinde 3 van een flexibele
EMI4.1
arm 1.

Uit de zopas gegeven beschrijving van de inrichting, volgens de uitvinding, blijkt dat hier twee voorname problemen die zich bij het gebruiken van een lattenbodem stellen, namelijk het in de hoogte Instellen van de buiglatten en het verend overbruggen van de onderbreking die normaal ontstaat tussen twee naast elkaar gemonteerde Tattenbodems.

Claims

CONCLUSIES 1. Inrichting voor het verend en op instelbare hoogte ten opzichte van een bedomranding monteren van de buiglatten van een lattenbodem, met het kenmerk dat zij bestaat uit de volgende onderdelen : a) een flexibele boogvormige langs de binnenzijde van de bedomranding te bevestigen arm (1) waarin telkens het uiteinde van minstens één lat van de lattenbodem past, b) een in de hoogte instelbare en op de bedomranding te bevestigen behuizing (6) voor het opvangen van hogerbedoelde flexibele arm (1), dewelke zich in de gebruiksstand hoofdzakelijk horizontaal uitstrekt en een bovenste (2) en een onderste uiteinde (3) vertoont waarvan het bovenste (2)

zich voldoende ver uitstrekt om één of meerdere latten ter hoogte van de bedomranding op te vangen en zijn de bovenste en onderste uiteinden van hogerbedoelde flexibele boogvormige arm onder elkaar verbonden door een verend tussenstuk (4).

2. Inrichting volgens conclusies 1, met het kenmerk dat hogerbedoelde in de hoogte instelbare behuizing (6) de vorm vertoont van een open parallellepipedum waarvan één zijde aan de binnenzijde van hogerbedoelde bedomranding aangedrukt wordt gehouden, in welke behuizing een rubber blokje (8) is voorzien voor het op verschillende hoogtes geblokkeerd houden van hogerbedoelde flexibele arm (1).

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk dat in hogerbedoeld rubber blokje (8) een reeks doorgangen (9) zijn voorzien voor het opvangen van een reeks centreerpinnen (7) behorende tot hogerbedoelde flexibele boogvormige arm (1).

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk dat hogerbedoelde doorgangen (9) en de daarin op te vangen centreerpinnen (7) onder een hoek van nagenoeg 10 neerwaarts zijn gericht.

5. Inrichting volgens één van de conclusies 3 en 4, met het kenmerk dat hogerbedoelde centreerpinnen (7) van minstens een zijdelings uitstekende vin (10) en hogerbedoelde <Desc/Clms Page number 6> doorgangen (9) minstens een zijdelings voorkomende sleuf (11) vertonen voor het opvangen van bedoelde vinnen.

6. Inrichting volgens één van de conclusies 2 - 5, met het kenmerk dat hogerbedoeld rubber blokje (8) in hogerbedoelde behuizing (6) over een beperkte afstand in de langsrichting hiervan verplaatsbaar is gemonteerd waartoe uitwendig op het rubber blokje (8) een stootpin (12) is voorzien die in een in de behuizing (6) voorziene sleuf (1 3) paste 7.

Inrichting volgens één van de conclusies 5 en 6, met het kenmerk dat hogerbedoelde behuizing (6) langs de zijde die, in de gebruikstand, naar de centreerpinnen (7) is gericht, twee overlangse vertande randen (14) vertoont, en de afstand tussen twee tanden (14') en de hoogte van de onderste vertanding derwijze zijn gekozen dat bij een volledig ingedrukt rubber blokje (8) de vinnen (10) van de centreerpinnen (7) achter de vertande randen (14) zijn komen te staan.

8. Inrichting volgens één van de conclusies 1 - 7, met het kenmerk dat de bovenste en onderste uiteinden van hogerbedoelde flexibele boogvormige arm (1) onder elkaar zijn verbonden door een verend tussenstuk (4).

9. Inrichting volgens één van de conclusies 1 - 8, met het kenmerk dat de einden van hogerbedoelde buiglatten onder tussenkomst van een draagrubber (5) op het, in de gebruiksstand als bovenste einde (2), te beschouwen uiteinde van hogerbedoelde flexibele boogvormige arm (1) zijn bevestigd.

10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk dat hogerbedoelde draagrubber (5) ontworpen werd om de einden van één of meer buiglatten op te vangen.

11. Inrichting volgens één van de conclusies 1 - 10, met het kenmerk dat zij van een blokkeerblokje (15) is voorzien voor het naar wens blokkeren van het bovenste uiteinde (2) van hogerbedoelde flexibele boogvormige arm, ten opzichte van het onderste uiteinde (3) ervan.