<Desc/Clms Page number 1>
Titel: Geluiddempende ventilatie-inrichting met een langgerekt, doosvormig huis en een sleuf vormig ventilatiekanaal
De uitvinding heeft betrekking op een geluiddempende ventilatie-inrichting voorzien van een in breedterichting in hoofdzaak langgerekt, doosvormig huis met een sleufvormig ventilatiekanaal, dat aan zijn beide uiteinden eindigt in een, een huiswand doorbrekende mond, welk ventilatiekanaal voorzien is van sleufwanden die ten dele worden gevormd door geluiddempend materiaal en althans in de omgeving van de ene mond door waterbestendig materiaal, en welk ventilatiekanaal uitgaande van die ene mond in de richting van de andere,
door een kleporgaan afsluitbare mond wordt gevormd door een zich hellend opwaarts uitstrekkend deel met in hoofdzaak constante dwarsdoorsnede en overgaat in een minder hellend deel met in hoofdzaak dezelfde constante dwarsdoorsnede als het hellende deel.
Geluiddempende ventilatie-inrichtingen worden doorgaans opgenomen in raampartijen, waarbij het in verband met de veelal beperkte beschikbare inbouwlengte, in het bijzonder boven draairamen, van belang is geluiddempende ventilatie-inrichtingen te ontwerpen die een zo groot mogelijke nominale ventilatiecapaciteit hebben, zodat de overall afmetingen zo klein mogelijk blijven, hetgeen ook prijstechnisch voordelen biedt. De meest effectieve methode om te komen tot een grotere ventilatiecapaciteit is het verlagen van de inwendige luchtweerstand en wel onder handhaving van de evenzeer gewenste geluiddempende eigenschappen.
Vrij algemeen bekend zijn geluiddempende ventilatie- inrichtingen met een ventilatiekanaal dat in het huis een bocht van 90 maakt, zoals bekend uit NL-A-8702464. Die bocht heeft een relatief grote inwendige luchtweerstand tot gevolg resulterend in een volumestroom qv van 9,58 dm3/s bij
<Desc/Clms Page number 2>
een kanaalhoogte van 11 mm en een drukverschil van 1 Pa.
Wordt gekozen voor een geluiddempende ventilatie-inrichting van het type zoals bedoeld in de eerste alinea en bekend uit NL-A-9201998, derhalve een schuin oplopend kanaal overgaand in een minder hellend deel dan wordt de volumestroom qv 12,47 dm3/s bij een kanaalhoogte van 11 mm en een druk verschil van 1 Pa, oftewel een verbetering met ca. 30% ten opzichte van een zelfde uitvoering met 90 bocht.
Met de uitvinding wordt beoogd de volumestroom nog verder te vergroten en zodoende de ventilatiecapaciteit nog verder te verbeteren.
Dit wordt overeenkomstig de uitvinding bij een geluiddempende ventilatie-inrichting van de in de aanhef omschreven soort bereikt, als in de richting van de andere mond gezien het laatste gedeelte van het minder hellende deel een groter wordende dwarsdoorsnede heeft. Door deze maatregel wordt een verdere verlaging van de inwendige luchtweerstand bereikt, die het gevolg lijkt te zijn van het door de lucht gemakkelijker loslaten van de divergerende wanden van het ventilatiekanaal, welk effect is te optimaliseren als het laatste gedeelte van het minder hellende deel een gelijkmatig groter wordende dwarsdoorsnede heeft.
Uit vervaardigingstechnisch oogpunt verdient het 'daarbij overeenkomstig een verdere uitvoeringsvorm van de uitvinding de voorkeur, dat de groter wordende dwarsdoorsnede wordt verkregen door een divergerende opstelling van een der wanden van het laatste gedeelte van het minder hellende deel ten opzichte van de andere wand van dat gedeelte, waarbij voor een optimaal effect de divergentie ten minste 7 dient te bedragen. Met een dergelijke constructie is uit proefnemingen gebleken, dat de volumestroom qv bij een kanaalhoogte van 11 mm en een drukverschil van 1 Pa wordt vergroot tot 13,85 dm3/s oftewel een verbetering met ca. 45% ten opzichte van een zelfde uitvoering met 90 bocht en een verbetering met ca. 11% ten opzichte van een zelfde uitvoering met een schuin oplopend
<Desc/Clms Page number 3>
kanaal overgaand in een minder hellend deel zonder divergerend kanaaluiteinde.
Een dergelijke, vergrote volumestroom komt dicht in de buurt van het theoretische maximum zijnde 14,2 dm3/s, dat te berekenen is met de formule:
EMI3.1
volumestroom qv = h. 1,2 waarbij h de kanaalspleethoogte in mm, Ap het drukverschil (1 Pa) en 1,2 het soortelijk gewicht van lucht in kg/m3 is.
Een bijzonder voordeelbiedende uitvoeringsvorm wordt verkregen als althans een deel van de divergerend opgestelde onderwand wordt gevormd door een klepvlak van een draaikleporgaan voor het afsluiten van de andere mond van het ventilatiekanaal, als dit kleporgaan zich in de open stand bevindt. Vervaardigingstechnisch betekent dit niet alleen een vereenvoudiging voor een specifieke uitvoering van de ventilatie-inrichting, doch ook voor het geval een range ventilatie-inrichtingen met verschillende kanaalspleethoogten moet worden geleverd, bij voorbeeld voor het kunnen aanbieden van verschillende combinaties geluidwering/ventilatiecapaciteit.
Alsdan kan steeds worden volstaan met een zelfde klep bij diverse kanaalspleethoogten zij het dat het divergerende wanddeel dan bij verschillende kanaalspleethoogten telkens een andere helling zal hebben, welke groter wordt naarmate de kanaalspleethoogte afneemt.
Om daarbij de klep betrouwbaar in-een bepaalde stand te kunnen zetten en houden, kan er overeenkomstig een verdere uitvoeringsvorm van de uitvinding in zijn voorzien, dat de draaiklep in verschillende standen veerkrachtig is te borgen door middel van een flexibele arreteerstrip, die kan samenwerken met op een cilindrisch deel van het kleporgaan aangebrachte ribbels. Op soortgelijke wijze is het betrouwbaar gesloten houden van de klep te bewerkstelligen, meer in het bijzonder als de draaiklep in de sluitstand veerkrachtig is te borgen door middel van een flexibele arreteerstrip, die in die stand achter een ribbe kan
<Desc/Clms Page number 4>
grijpen. Dit is op eenvoudige wijze te verwezenlijken door de flexibele arreteerstrip op te nemen in afdichtmiddelen.
Onder verwijzing naar in de tekening schematisch weergegeven uitvoeringsvoorbeelden zal de ventilatie- inrichting volgens de uitvinding thans bij wijze van voorbeeld nader worden toegelicht. Daarbij toont:
Fig. 1 een ventilatie-inrichting volgens de uitvinding in dwarsdoorsnede ; Fig. 2 op vergrote schaal een gewijzigde uitvoeringsvorm van een in.de ventilatie-inrichting volgens Fig. 1 toe te passen klep.
In Fig. 1 is een ventilatie-inrichting weergegeven, waarvan het huis is samengesteld uit een aantal langgerekte profielen 1-4. Hierbij wordt opgemerkt, dat bedoelde profielen elk kunnen zijn samengesteld uit een aantal afzonderlijke delen en dat de profielen op schematische en elementaire wijze zijn weergegeven. Even schematisch is een thermisch-isolerende verbinding 5 tussen de profielen 1 en 3 en een thermisch-isolerende verbinding 6 tussen de profielen 2 en 4 aangeduid. Aan de langsuiteinden zijn de profielen 1-4 afgesloten door middel van kopschotten, waarvan er een met verwijzingscijfer 7 is aangeduid.
Tussen de profielen 1 en 2 is een ventilatiekanaal 8 met een mond 9 gevormd, waartoe profiel 2 is voorzien van een profieldeel 2a, dat een hoek in de orde van grootte van 40 insluit met een horizontaal op te stellen profieldeel 2b en overgaat in een profieldeel 2c, dat zich in hoofdzaak evenwijdig aan het profieldeel 2b uitstrekt, terwijl het profiel 1 is voorzien van een profieldeel la en een daarop aansluitend profieldeel lb, die zich evenwijdig uitstrekken aan profieldeel 2a respectievelijk 2c, waarbij de loodrechte afstand tussen de profieldelen la en 2a gelijk is aan die tussen de profieldelen lb en 2c. Het profieldeel la is aan het uiteinde gelegen tegenover dat waarop het profieldeel 1b aansluit voorzien van een uitstekend profieldeel 1c dat voor een regenafscherming voor de mond 9 zorgt.
<Desc/Clms Page number 5>
Het profiel 3 is voorzien van langsribben 3a en 3b.
De langsribbe 3a dient voor het bevestigen van een profiel 10, dat daartoe is voorzien van een langsrand 10a die overgaat in een het huis in gebogen deel lOb en eindigt in een zich in hoofdzaak horizontaal uitstrekkend deel 10c,dat in het zelfde vlak is gelegen als het profieldeel lb. Tussen de delen 10b en 10c is het profiel 10 voorzien van opneemmiddelen lOd voor het onderbrengen van afdichtorganen 11 en 12. De langsribbe 3b is bedoeld voor het bevestigen van een bovengelegen langsrand van een afsluitplaat 13 die voorzien is van ventilatie-openingen en verder kan zijn uitgevoerd met middelen voor het aanbrengen van een insectengaas.
De ondergelegen langsrand van de afsluitplaat 13 is verbonden met een langsribbe 4b van het profiel 4, dat verder voorzien is van een langsribbe 4a waaraan een profiel 14 is bevestigd. Het profiel 14 is voorzien van een hellend het huis in reikend profieldeel 14a dat eindigt in een klepas 14b. Ongeveer halverwege tussen de langsribbe 4a en de klepas 14b sluit op het profieldeel 14a het ene uiteinde van een in dwarsdoorsnede ongeveer kwart-cirkelvormig gebogen profieldeel 14c aan. Het andere uiteinde van het profieldeel 14c draagt opneemmiddelen 14d voor het onderbrengen van een afdichtorgaan 15. Op de opneemmiddelen 14d sluit een in dwarsdoorsnede L-vormig profieldeel 14e aan, waarvan de op de opneemmiddelen aansluitende poot licht opwaarts hellend is gericht.
Op de andere poot van het L-vormige profieldeel 14e sluit een zich in hoofdzaak horizontaal uitstrekkend profieldeel 14f aan, dat in het zelfde vlak is gelegen als het profieldeel 2c.
Op de klepas 14b is een draaikleporgaan 16 roteerbaar gemonteerd. Het draaikleporgaan 16 is voorzien van een klepvlak 16a, dat zich in de, in Fig. 1 weergegeven open stand van het draaikleporgaan 16 vanaf de klepas 14b licht opwaarts hellend, dat wil zeggen bij voorkeur onder een hoek van althans 7 met de horizontaal, uitstrekt naar het profieldeel 14f om aldus een, zij het licht geknikt,
<Desc/Clms Page number 6>
vervolgvlak van het profieldeel 14f te vormen. Daarbij is het klepvlak 16a aan zijn vrije uiteinde voorzien van een omgebogen randdeel 16b, dat zich evenwijdig uitstrekt aan de aangrenzende poot van het profieldeel 14e, terwijl het andere uiteinde eindigt in een lagerdeel 16c, dat draaibaar kan samenwerken met de klepas 14b.
Het lagerdeel 16c is voorzien van een zich radiaal uitstrekkend profieldeel 16d aan het uiteinde waarvan een in dwarsdoorsnede ongeveer kwart-cirkelvormig gebogen profieldeel 16e is bevestigd, dat concentrisch ten opzichte van het profieldeel 14c is opgesteld en een iets kleinere straal heeft dan dat deel 14c, een en ander zodanig, dat bij het roteren van het draaikleporgaan 16 om de klepas 14b het omtreksvlak van het profieldeel 16e afdichtend samenwerkt met het afdichtorgaan 15.
De opstelling van het draaikleporgaan 16 en de opneemmiddelen 10d met afdichtorganen 11 en 12 is verder zodanig, dat het klepvlak 16a afdichtend gaat samenwerken met de afdichtorganen 11 en 12 na een zekere verdraaiing van het draaikleporgaan 16, waarmee de gesloten stand van de ventilatie-inrichting is verkregen, welke stand in Fig. 1 nader is verduidelijkt door het met een dunne lijn weergeven van klepvlak 16a' in die gesloten stand.
Door de profielen 1, 3 en 10 wordt een ruimte 17 bepaald, die althans deels kan zijn opgevuld met een geluiddempend materiaal, dat tussen de vrije uiteinden van de profieldelen lb en 10c de wand van het ventilatiekanaal 8 vormt. De profielen 2,4 en 14 bepalen een ruimte 18, die eveneens althans deels met geluiddempend materiaal kan zijn opgevuld, dat wederom tussen de vrije uiteinden van de profieldelen 2c en 14f de wand van het ventilatiekanaal 8 vormt. De ruimten 17 en 18 fungeren tevens als resonatorkamers, waarbij de wandgedeelten van het ventilatiekanaal 8 bestaande uit geluiddempend materiaal de toegangsopeningen voor die resonatorkamers vormen.
Bij de in Fig. 1 weergegeven uitvoeringsvorm wordt het overeenkomstig de uitvinding voorgestelde verwijdende
<Desc/Clms Page number 7>
uiteinde van het minder hellende, hier in hoofdzaak horizontale deel van het ventilatiekanaal 8 gevormd door het vanuit het ventilatiekanaal 8 gezien licht neerwaarts hellende klepvlak 16a. Evenzeer is het mogelijk het profieldeel 14f, of althans een deel daarvan een zelfde helling te geven. Verder is het ook mogelijk het profiel 10 een zodanige configuratie te geven dat ook dit een bij het uiteinde verwijdend ventilatiekanaal 8 (mede) vorm geeft.
Zoals reeds eerder vermeld, is het gebruikelijk van een bepaald soort geluiddempende ventilatie-inrichting meerdere typen met verschillende geluiddempende waarden en karakteristieken op de markt te brengen. Dit is onder meer te verwezenlijken door het wijzigen van de hoogte van het ventilatiekanaal. Dit is in het onderhavige uitvoeringsvoorbeeld op eenvoudige wijze mogelijk zonder wijziging van de draaiklepconstructie. Zoals met een dunne lijn is aangegeven, is het draaikleporgaan 16' na een kleine draaiing en een dienovereenkomstige aanpassing van het profieldeel 14f' in staat ook op de gewenste wijze te fungeren bij een kleinere hoogte van het ventilatiekanaal.
In een dergelijk geval dient uiteraard ook het van de mond 9 uitgaande hellende deel van het ventilatiekanaal 8 te worden aangepast, hetgeen is te realiseren middels een met een dunne lijn aangegeven profieldeel 2a'.
Bij de in Fig. 2 weergegeven gewijzigde uitvoering van de draaiklep is een met het profiel 14 in Fig. 1 vergelijkbaar profiel 24 aanwezig, dat vast in het huis van de ventilatie-inrichting is te monteren. Het profiel 24 is voorzien van een hellend in het huis te monteren profieldeel 24a dat eindigt in een klepas 24b. Op het profieldeel 24a sluit het ene uiteinde van een in dwarsdoorsnede ongeveer kwart-cirkelvormig gebogen profieldeel 24c aan. Het andere uiteinde van het profieldeel 24c draagt opneemmiddelen 24d voor het onderbrengen van een afdichtorgaan 25. Op de opneemmiddelen 24d sluit een in dwarsdoorsnede L-vormig profieldeel 24e aan, waarvan de op de opneemmiddelen aansluitende poot in hoofdzaak horizontaal is gericht.
Op de
<Desc/Clms Page number 8>
andere poot van het L-vormige profieldeel 24e sluit een zich in hoofdzaak horizontaal uitstrekkend profieldeel 24f aan.
Op de klepas 24b is een draaikleporgaan 26 roteerbaar gemonteerd. Het draaikleporgaan 26 is voorzien van een klepvlak, dat is samengesteld uit een klepvlakdeel 26a', dat zich in de, in Fig. 2 weergegeven open stand van het draaikleporgaan 26 vanaf de klepas 24b licht opwaarts hellend uitstrekt, dat wil zeggen bij voorkeur onder een hoek van althans 7 met de horizontaal, en uit een op het hellende klepvlakdeel 26a' aansluitend, zich in hoofdzaak horizontaal in het zelfde vlak als het profieldeel 24f uitstrekkend klepvlakdeel 26a". Aldus wordt het overeenkomstig de uitvinding wijder wordende binnenuiteinde van het ventilatiekanaal gevormd door een deel van het klepvlak van het draaikleporgaan 26.
Het horizontale klepvlakdeel 26a" is aan zijn vrije uiteinde voorzien van een omgebogen randdeel 26b, dat zich evenwijdig uitstrekt aan de aangrenzende verticale poot van het profieldeel 24e. Het hellende klepvlakdeel 26a' eindigt in een lagerdeel 26c, dat draaibaar kan samenwerken met de klepas 24b. Het lagerdeel 26c is voorzien van een zich radiaal uitstrekkend profieldeel 26d aan het uiteinde waarvan een in dwarsdoorsnede ongeveer kwart-cirkelvormig gebogen profieldeel 26e is bevestigd, dat concentrisch ten opzichte van het profieldeel 24c is opgesteld en voorzien is van een van langsribbels 26e' voorzien buitenvlak, dat afdichtend kan samenwerken met het afdichtorgaan 25. Dit laatste is daartoe voorzien van soepele borstelharen.
Tussen deze borstelharen 25a is een veerkrachtige strip 25b vervaardigd van kunststof, bij voorbeeld PVC, opgenomen, welke strip een dusdanige lengte en stijfheid heeft dat deze ratelend kan samenwerken met de langsribbels 26e'. Op deze wijze is voorzien in een arreteermogelijkheid van het draaikleporgaan 26 in een groot aantal standen.
Het omgebogen randdeel 26b is nabij de overgang naar het horizontale klepvlakdeel 26a" voorzien van een langsribbe 26b'. Door het in Fig. 1 getoonde afdichtorgaan
<Desc/Clms Page number 9>
12 op de wijze van het afdichtorgaan 25 zodanig uit te voeren met een veerkrachtige strip-dat deze in de sluitstand van de klep achter de langsribbe 26b' grijpt, is op eenvoudige wijze te voorzien in een arretering van het draaikleporgaan 26 in de gesloten stand. Bovendien wordt door deze arretering de winddichtheid in de gesloten stand van de klep aanzienlijk verbeterd.
Het spreekt voor zich, dat er binnen het kader van de uitvinding als neergelegd in de bijgaande conclusies nog vele wijzigingen en varianten mogelijk zijn. Zo zijn reeds wijzigingen bij het draaikleporgaan 16 en het profiel 10 genoemd en besproken. Ook is een mogelijkheid aangegeven om het zelfde draaikleporgaan 16 te kunnen gebruiken bij een kleinere hoogte van het ventilatiekanaal. Het zal duidelijk zijn, dat op deze wijze een hele range van kanaalhoogten is te cre ren, waarbij telkens gebruik wordt gemaakt van het zelfde draaikleporgaan, waarbij de helling van het klepvlak groter wordt naarmate de hoogte van het ventilatiekanaal kleiner wordt.
Hoewel in Fig. 1 slechts n ventilatiekanaal is weergegeven, kunnen in een huis ook twee of meer boven elkaar geplaatste ventilatiekanalen worden aangebracht die alle in de zelfde ruimte voor de afsluitplaat 13 uitmonden, waarbij bij voorbeeld de divergerende benedenwand van een bovengelegen ventilatiekanaal samenkomt met de bovenwand van een eronder gelegen ventilatiekanaal.