<Desc/Clms Page number 1>
Aansluiting voor een kolk
De uitvinding heeft betrekking op een aansluiting voor een kolk, zoals een straatkolk of trottoirkolk. Een dergelijke aansluiting is doorgaans vervaardigd van gietijzer en op verankerende wijze opgenomen in een van de stortbetonnen omtrekswanden van de kolk. De aansluiting bezit een verticaal symmetrievlak en omvat een huis met een afvoerbuisstomp voor aansluiting op een-bijvoorbeeld PVC- afvoerbuis naar een rioolstelsel en een voorkamer, die de waterstroomverbinding vormt tussen de afvoerbuisstomp en het inwendige van de straatkolk, en omvat voorts een stankafsluitklep, die reikt tot een niveau beneden de afvoerbuisstomp.
Dergelijke aansluitingen zijn opgenomen in kolken die geleverd worden door aanvraagster. De stankafsluitklep vormt met het in de kolk staande water een stankslot en zorgt er voor dat rioollucht die zich in de afvoerbuis bevindt niet via de afsluiter naar boven, via de kolk en het rooster daarvan, naar de omgeving kan ontwijken.
De stankafsluitklep wordt toegepast in verschillende uitvoeringen. In een bekende uitvoering bezit de klep een bij de bovenwand van de voorkamer passende, boogvormige bovenrand en is in het midden daarvan voorzien van een haak, waarmee de klep ingehangen is in de bovenwand van de voorkamer. Door zijn gewicht rust de klep in
<Desc/Clms Page number 2>
een verticale stand tegen aanslagranden in de kolkzijde van de aansluiting. Wanneer de afvoerbuis bereikbaar moet zijn voor inspectie-of ontstoppingswerkzaamheden kan de klep tijdelijk door een werkman worden verwijderd.
Een nadeel van deze bekende aansluiting is echter dat de klep gemakkelijk scheef kan komen te staan en dan geen voldoende afsluiting biedt. Voorts is nadelig dat de klep pas geplaatst kan worden nadat de kolk gevormd is en derhalve tot die tijd een apart onderdeel vormt. Deze kolken worden namelijk gewoonlijk in omgekeerde vorm uit stortbeton vervaardigd, waarbij de aansluiting omgekeerd in de vorm gesteld is. Zou de klep dan al geplaatst zijn, dan zou deze uit de aansluiting vallen. Ook komt de klep tijdens opslag en transport gemakkelijk los van de kolk, hetgeen leidt tot verlies en/of extra oplettendheid en inspanning van het personeel vereist om dat te voorkomen en te verhelpen.
Tenslotte komt het nogal eens voor dat de klep in de gebruikstoestand scheef komt te hangen, bijvoorbeeld als gevolg van aanraking door een zuigslang waarmee men de zandvang van de betreffende kolk heeft leeggezogen, tijdens het omhooghalen van die zuigslang.
Een andere bekende aansluiting is voorzien van een rechthoekige klep, die in het bovenste gedeelte van de zijranden voorzien is van naar weerszijden uitstekende oplegpennen, waarmee de klep op kantelbare en verwijderbare wijze gelegerd is in via invoersleuven toegankelijke opneemruimtes in het binnenoppervlak van de voorkamer. Het binnenoppervlak van de voorkamer is daarbij voorzien van uitstekende aanslagnokken voor het benedengedeelte van de klep, om te voorkomen dat deze door de verticaal heen beweegt en deze alleen in een kantelrichting te stabiliseren. De klep is aan zijn ondereind verzwaard, zodat de klep door de zwaartekracht naar een afsluitende stand gedwongen wordt.
Deze klep is weliswaar minder vatbaar voor losraken dan de eerder hierboven besproken klep, maar ook hierbij komt het nog vaak voor dat de klep niet goed
<Desc/Clms Page number 3>
aansluit op de aanslagriggels en/of losraakt of scheef komt te staan tijdens transport en opslag en in die toestand in het werk geplaatst wordt. Ook kan de klep scheef komen te staan als gevolg van het terughalen van een zuigbuis. Scheeftstand of uitvallen treedt daarenboven ook op bij het voornoemde, omgekeerd vormen van de kolk.
De uitvinding heeft tot doel een aansluiting te verschaffen, die althans in enige van de hiervoor genoemde punten verbetering brengt. Hiertoe wordt er volgens de uitvinding in voorzien, dat het binnenoppervlak van de bovenwand van de voorkamer en de boven de oplegpennen gelegen randgedeelten van de klep respectievelijk concaaf en convex gevormd zijn en met hun naar elkaar gekeerde oppervlakken een in de gebruikstoestand door de verzwaringsmiddelen bevorderde passing met elkaar vormen.
In de afsluiting volgens de uitvinding zorgen de met elkaar samenwerkende oppervlakken van het binnenoppervlak van de voorkamer en van de kleprand voor centrering van de klep naar een afsluitende stand, waarin de afdichting, zonder extra middelen zoals een aanslagrand of-nok of pakking, in hoge mate gewaarborgd is. In omgekeerde toestand van het huis zal de klep bovendien tegen de bovenwand aangedrukt worden, waardoor de stabiliteit in dat geval verbeterd is.
Bij voorkeur is de verticale afstand tussen de oplegpennen en de bovenrand groter dan de verticale afstand tussen de oplegpennen en het binnenoppervlak van de bovenwand van de voorkamer. Verder heeft het de voorkeur dat het binnenoppervlak van de bovenwand gebogen is volgens een cirkelboog. In dat geval kan de klempassing op eenvoudige wijze gerealiseerd worden. In een verder ontwikkeling hierin is de kantelas door de oplegpennen ten hoogste gelijk aan het middelpunt van de cirkelboog gelegen. Hierdoor kan de stankafsluiting boven dat middelpunt zonder veel moeite gerealiseerd worden.
De bovenrand van de klep is daarbij op voordelige wijze ellipsvormig, volgens een lijn die overeenkomt
<Desc/Clms Page number 4>
met die van de snijlijn van een van de verticaal afwijkend, loodrecht op het symmetrievlak staand vlak van doorsnede, dat de kantelas bevat, met de bovenwand van de voorkamer.
De concave vorm van het binnenoppervlak van de bovenwand van de voorkamer kan verder benut worden, doordat daarbij eenvoudig gerealiseerd kan worden, dat het buitenoppervlak van de bovenwand van de voorkamer convex is, bij voorkeur met eenzelfde kromtepunt als het binnenoppervlak daarvan. Deze gemakkelijk te vormen bovenwand brengt met zich mee, dat het beton, wanneer dat in de vorm voor de kolk gestort wordt, in zijn weg naar beneden langs het buitenoppervlak van het huis geen scherp teruggelegen oppervlakken tegenkomt en langs en tot tegen alle in de vorm neerwaarts gekeerde oppervlakken van de (nu neerwaarts gerichte) bovenwand van de voorkamer kan vloeien.
Hierdoor wordt een volmaakt contact/hechting beton aansluiting verkregen, die een ongewenste lekstroom daartussendoor in hoge mate voorkomt.
Deze afdichting tussen betonnen lichaam en doorgaans gietijzeren aansluiting wordt nog verder verbeterd wanneer de voorkamer aan het buitenoppervlak is voorzien van aangevormde, buitenwaarts reikende flenzen, die bij voorkeur een rondom de voorkamer lopende omtreksflens vormen, die voorzien is van gaten. Door de flens of flenzen wordt niet alleen een eventuele lekweg voor water langs het scheidingvlak beton-aansluiting, maar ook het hechtoppervlak beton-aansluiting vergroot. De flens en de daarin aangebrachte gaten vormen een verbeterd verankeringsmiddel voor de aansluiting in het beton.
Het risico van het uitvallen van de klep in de omgekeerde vorm-toestand van de kolk en de kans op oplichting door de zuigbuis wordt op verdergaande wijze verkleind wanneer de opneemruimtes voorzien zijn van beneden de invoersleuven gelegen steunvlakken voor de oplegpennen, en de binnenwand van de voorkamer tevens is voorzien van opvangruimtes voor de oplegpennen, welke opvangruimtes in
<Desc/Clms Page number 5>
verbinding staan met de opneemruimtes en boven de invoersleuven gelegen zijn.
De uitvinding zal hieronder worden toegelicht aan de hand van een in de bijgevoegde tekeningen weergegeven voorbeelduitvoering.
Getoond wordt in :
Figuur 1 een schematische weergave van een kolk met daarin opgenomen een aansluiting volgens de uitvinding ;
Figuur 2 een perspectivisch aanzicht vanuit de kolk op de aansluiting van fig. 1 ;
Figuur 3 een perspectivisch aanzicht van buiten af op de aansluiting van fig. 1 ;
Figuur 4 een verticale doorsnede volgens lijn IV-IV in fig. 2 en 3 ; en
Figuur 5 een aanzicht vanuit de kolk op de aansluiting van fig. 1, tijdens het uit beton vormen van de kolk.
In figuur 1 is in schematisch zij-aanzicht een trottoirkolk 1 weergegeven, met een betonnen lichaam 2, dat in feite een bak vormt die begrensd is door een bodem 4 en in horizontale richting begrensd is door voorwand 3a, zijwanden 3b en achterwand 3c, en naar boven toe afgedekt is door een gietijzeren samenstel 5, omvattend een deksel 6 en een (niet nader weergegeven) rooster 7. Via het rooster 7 stroomt water in de richting A van de straat in de kolk 1.
In de achterwand 3c is opgenomen een gietijzeren aansluiting 8, die vast verankerd is in het beton van de achterwand 3c en in het achtergedeelte voorzien is van een buisstomp 10 waarin middels een rubber afdichtingsring 11 een in het riool uitmondend afvoerpijp 50 bevestigd kan worden (zie figuur 4).
De aansluiting 8 omvat voorts een voorkamer 9, die als een geheel huis met de buisstomp 10 is gevormd en aan de buitenzijde voorzien is van een betonverankeringsflens 12 en binnenin voorzien is van een nog nader te
<Desc/Clms Page number 6>
bespreken afsluitklep. Deze afsluitklep reikt tot beneden het waterspiegeloppervlak W wanneer er geen aanvoer van water is. Dit niveau W ligt ongeveer gelijk met de bodem van de afvoerpijp in de buisstomp 10. Wanneer water instroomt vanuit de richting A zal het niveau in de kolk 1 stijgen en afvoer van water plaatsvinden in de richting B, onder de afsluitklep door, via de doorgangen 40,41 (zie figuur 4), naar de afvoerpijp. De bedoeling van de afsluitklep in de afsluiter 8 is om transport van rioollucht in de richting D te voorkomen.
De aansluiting 8 is in detail weergegeven in de figuren 2-5. De aansluiting 8 is in hoofdzaak uit drie delen opgebouwd, namelijk de buisstomp 10 en de voorkamer 9, die samen het huis vormen, en de klep 15.
De voorkamer 9 bezit een in hoofdzaak cilindervormige omtrekswand 26. Deze omtrekswand 26 is beneden aan voorzien van een cirkelvormige onderwand 26a en bovenaan van een cirkelvormige bovenwand 26b. Daartussen strekken zieh verticale tussenwanden 26c uit. De bovenwand 26b is verdikt ten opzichte van de wanden 26a en 26c.
De buisstomp 10 is in hoofdzaak cirkel-cilindervormig, waarbij het binnenoppervlak een flauwe coniciteit in binnenwaartse richting bezit. De hartlijn H van de cirkelvormige kromming van de wand van de buisstomp 10 valt althans nagenoeg samen met die van de cirkelvormige kromming van de bovenwand 26 van de voorkamer 9. Nabij de overgang van de buisstomp 10 naar de voorkamer 9 zijn drie op regelmatige afstand in omtreksrichting aangebrachte aanslagnokken 25 voorzien die een te ver binnenschuiven van de gestreept weergegeven PVC-afvoerpijp 50 (figuur 4) tegengaan. Hierdoor wordt voorkomen dat de afvoerpijp 50 de in figuur 4 met 40,41 weergegeven afvoeropening verkleinen zou en bovendien voorkomen wordt dat de nog nader te bespreken afsluitklep 15 niet meer verwijderd kan worden voor inspectie-of ontstoppingswerkzaamheden.
De klep 15 omvat een vrijwel rechtopstaand bovengedeelte 16, een schuin naar de binnenzijde van de
<Desc/Clms Page number 7>
kolk en neerwaarts lopend tussengedeelte 17 en een verzwaard benedengedeelte 18. Aan de zijranden, aan de naar de kolk gekeerde zijde is het tussengedeelte 17 voorzien van nokken 19, waarvanuit in zijwaartse, buitenwaartse richting ronde oplegpennen 20 uitsteken.
In het binnenoppervlak van de omtrekswand 26 zijn ter hoogte van de hartlijn H invoergleuven 24 voorzien, die openen naar de kolkzijde toe en eindigen in een neerwaarts reikende draagkom 22 en een daarboven gelegen opwaarts reikende opvangruimte of draagkom 23. Bij het invoeren van de klep 15 in de voorkamer 9, voorafgaande aan het plaatsen van de aansluiting in de vorm voor het vormen van de kolk 1, wordt de klep in een op de tekening van figuur 4 gezien enigszins linksom gekantelde kant naar links ingevoerd totdat de oplegpennen 20 in de draagkommen 22 kunnen rusten. Dan zorgt het aan de kolkzijde van de oplegpennen gelegen benedengedeelte 18 ervoor, dat de klep in de richting C kantelt., naar de stand die overdreven weergegeven is in figuur 4.
De afstand Sl tussen het binnenoppervlak 26 van de bovenwand 26b tot de kantelas V (zie de figuren 4 en 5) is echter net iets kleiner dan de afstand S2 tussen de kantelas V en de bovenrand 21 van de klep 15. Hierdoor zal de verticale stand van het bovengedeelte 16 van de klep 15, zoals weergegeven in figuur 4 net niet bereikt kunnen worden, omdat de rand 21 vast komt te lopen tegen het binnenoppervlak 27. Het benedengedeelte 18 zorgt er hierbij voor dat hierbij enige kracht wordt uitgeoefend, zodat de klep 15 niet makkelijk terug kan bewegen en eventueel enigszins geklemd raakt. De bovenrand 21 van het klepgedeelte 16 kan hierbij gevormd zijn volgens een ellipsvormige kromme, die een verloop heeft dat overeenkomt met de snijlijn tussen het slechts enigszins van de verticaal Q afwijkende doorsnedevlak T (zie figuur 4) met het binnenoppervlak van de bovenwand 26.
De kantelas V ligt bij voorkeur zo dicht mogelijk, maar niet boven de hartlijn H. Om invoering van de klep 15 in de voorkamer 9 te vergemakkelijken ligt de
<Desc/Clms Page number 8>
kantelas V echter enigszins beneden de hartlijn H, hier over een afstand van S3.
De draagkommen 23 zorgt voor het opvangen en tegenhouden van de oplegpennen 20, wanneer de aansluiting 8 omgekeerd gekanteld is, bijvoorbeeld tijdens opslag of transport, of tijdens het vormen van de kolk 1. De draagkommen 23 zorgen ook voor het tegenhouden van de oplegpennen 20, wanneer een zuigbuis in de gebruikstoestand van de kolk 1 omhoog teruggehaald wordt uit de kolk en dan door aangrijping van het benedengedeelte 18 de klep 15 enigs- zins mee omhoog neemt.
De onderwand 26a en de bovenwand 26b zijn aan hun buitenoppervlak gelijk gekromd aan hun binnenoppervlak. Hierdoor wordt bereikt dat tijdens het vervaardigen van de kolk 1, hetgeen om vormtechnische redenen omgekeerd gebeurt, het beton dat neerwaarts vloeit in de richting F (zie figuur 5) het buitenoppervlak van de voorkamer 9 goed kan volgen en neerwaarts stroomt volgens de richting G en daardoor een goede hechting tussen beton en buitenoppervlak van de voorkamer 9 bewerkstelligd wordt. Dit houdt tevens in dat het beton ook in hechte aanraking komt met het tijdens het vormen beneden gelegen gedeelte van de omtreksflens 12 en in kan. grijpen in de daarin voorziene gaten 14.
De omtreksflens 12 vergroot niet alleen de weg die lekwater heeft te volgen wanneer dat onverhoopt indringt in het scheidingsgebied tussen beton en het buitenoppervlak van de omtrekswand 26 van de voorkamer 9, maar zorgt ook voor een hechtere verankering van de aansluiting 8 in dat beton. De verdikte omtreksrand 13 van de flens 12 zorgt voor een verdere vergroting van het verankeringsoppervlak en van de lekweg, maar biedt ook een middel dat het aangrijpen met de hand van de aansluiting 8 verbetert. Verdere verbetering van de verankering en van de aangrijping met de vingers wordt verschaft door de gaten 14.