<Desc/Clms Page number 1>
"Vierstanden-opengaap-jacquardmachine".
Deze uitvinding betreft een gaapvormingsmechanisme voor een jacquardmachine, omvattende twee haken die elk in in een onderste en een bovenste stand kunnen gehouden worden en door op en neer beweegbare hefmiddelen vanuit elke stand naar de andere stand kunnen meegenomen worden, een selecteerinrichting voorzien om elke stand van elke haak naar keuze te behouden of door de hefmiddelen te laten wijzigen, en een met de haken samenwerkende takelinrichting voorzien om kettingdraden op vier verschillende hoogtes te brengen, waarbij de hoogte van de kettingdraden door een wijziging van de stand van elke respectievelijke haak gewijzigd wordt in evenredigheid met de verandering van hoogte van de haak.
Het weven met een weefmachine gebeurt hoofdzakelijk door herhaaldelijk tussen
EMI1.1
kettingdraden een gaap te vormen en in deze gaap één of meerdere volgens een dwarsrichting lopende inslagdraden in te brengen. De opeenvolgende gapen worden gevormd door, telkens v66r elk schot (d. het terzelfdertijd inbrengen van een of meerdere inslagdraden) en in overeenstemming met de eigenschappen van het te vervaardigen weefsel, verschillende kettingdraden op verschillende hoogtes te brengen. Om de kettingdraden automatisch op de gewenste opeenvolgende hoogtes te brengen bestaan er jacquardmachines voorzien van gaapvormingsmechanismen.
Afhankelijk van de eigenschappen van het te vervaardigen weefsel moet het gebruikte gaapvormingsmechanisme in staat zijn om de kettingdraden op twee, drie, vier of meerdere verschillende hoogtes te brengen.
Deze uitvinding betreft in het bijzonder een gaapvormingsmechanisme voor een jacquardmachine die voorzien is om de kettingdraden op vier verschillende hoogtes te brengen. Een dergelijke jacquardmachine wordt een vierstanden-jacquardmachine genoemd.
<Desc/Clms Page number 2>
Deze uitvinding betreft meer bepaald een gaapvormingsmechanisme voor een vierstanden-opengaap-jacquardmachine. Bij een vierstanden-jacquardmachine die voorzien is om volgens het opengaap-principe te werken zijn de vier standen van de kettingdraden bij elk schot bereikbaar. Dit betekent dat een kettingdraad telkens v6ór elk schot en ongeacht de hoogte waarop deze kettingdraad zich bevindt naar keuze op dezelfde hoogte kan gehouden worden of naar de eerste, de tweede, of de derde van de drie andere hoogtes kan gebracht worden.
Er bestaan vierstanden-jaquardmachines met de in de eerste paragraaf van deze beschrijving genoemde kenmerken. Het Belgisch verbeteringsoctrooi nr. 529 019 beschrijft (verwijzend naar figuur 1) een dergelijk gaapvormingsmechanisme met een eerste en een tweede haak die in een onderste en een bovenste stand kunnen gehouden worden, een eerste takelelement met twee rollen dat aan de tweede haak opgehangen is, een tweede takelelement dat verbonden is met een vast onderdeel van het mechanisme, en een takelkoord dat met het ene uiteinde aan de eerste haak bevestigd is, achtereenvolgens over een rol van het tweede takelelement en een rol van het eerste takelelement omgeslagen is, en met het andere uiteinde via een hamaskoord met kettingdraden verbonden is.
Dit mechanisme kan volgens het opengaap-principe werken als elke jacquardhaak volgens dit principe werkt, m. a. w. als elke stand van elke haak v6ór elk schot naar keuze kan behouden worden of kan gewijzigd worden. Als de eerste haak van de onderste naar de bovenste stand gebracht wordt en daarbij over een welbepaalde hoogte (H) omhooggebracht wordt, dan wordt het harnaskoord over dezelfde hoogte (H) geheven. Eenzelfde heffing (H) van de tweede haak zal een heffing (2 x H) van het hamaskoord over het dubbel van de genoemde hoogte als gevolg hebben. Worden beide haken samen geheven over deze hoogte (H) dan wordt het hamaskoord geheven over een hoogte (3 x H) die driemaal zo groot is.
Deze inrichting is dus in staat om de kettingdraden op vier verschillende hoogtes (0, H, 2 x H, 3 x H) te brengen, respectievelijk door beide haken in hun onderste
<Desc/Clms Page number 3>
stand, enkel de eerste haak in zijn bovenste stand, enkel de tweede haak in zijn bovenste stand, en beide haken in hun bovenste stand te plaatsen.
Bij dit mechanisme loopt het takelkoord over twee rollen wat vrij veel slijtage met zich meebrengt en breuk van het takelkoord veroorzaakt. Bovendien omvat een dergelijk mechanisme vrij veel onderdelen waardoor het omvangrijk en duur is.
In BE-529 019 wordt ook (verwijzend naar fig. 2) een mechanisme beschreven met twee stellen van twee complementaire haken. De haken van elk stel zijn met elkaar verbonden door een respectievelijk koord dat omgeslagen is onder de bovenste rol van respectievelijk een eerste en tweede takelelement met twee rollen. Een derde takelelement is met een vast onderdeel verbonden. Een takelkoord is met het ene uiteinde aan het eerste takelelement bevestigd, achtereenvolgens over een rol van het derde takelelement en een rol van het tweede takelelement omgeslagen en met het andere uiteinde via een hamaskoord verbonden met kettingdraden. Hier kunnen eveneens vier standen volgens het opengaap-principe bekomen worden.
Ook dit mechanisme omvat veel onderdelen - vier haken en drie takel elementen - en is dus zeer omvangrijk en duur. Ook hier loopt het takelkoord over twee rollen met grote slijtage en breuk van het takelkoord als gevolg.
EMI3.1
In EP-0 665 312 wordt een gaapvormingsmechanisme beschreven met twee stellen van twee complementaire haken, twee elektromagnetische selectie-elementen, twee takelelementen en twee omkeerrollen om een vierstanden-opengaap-jacquardmachine te realiseren. Een heffing (H) van een van de haken van het linker stel veroorzaakt een heffing (2 x H) van het hamaskoord (fig. 1) die tweemaal zo groot is. Eenzelde heffing (H) van een van de haken van het rechter stel veroorzaakt een heffing (H) van het hamaskoord over dezelfde hoogte. Eenzelfde heffing (H) van beide haken veroorzaakt een heffing (3 x H) van het hamaskoord die driemaal zo groot is. Deze inrichting kan dus vier standen genereren.
<Desc/Clms Page number 4>
Dit mechanisme heeft echter een groot aantal onderdelen en is dus vrij duur.
De onderste takelkoord wordt over een groot aantal rollen omgeslagen waardoor deze aan grote slijtage onderhevig is. Bovendien zijn er twee stellen van twee complementaire haken voorzien, waardoor de jacquardmachine vrij groot in afmetingen wordt. Dit is een groot nadeel, in het bijzonder voor het weven van tapijt met drie inslaginbrengmiddelen (bv. grijpers). Hiervoor moet immers een groot aantal-tot 12 0000 - bruikbare harnaskoorden op vier verschillende hoogtes kunnen gebracht worden.
Het doel van deze uitvinding is te voorzien in een gaapvormingsmechanisme voor een vierstanden-jacquardmachine zonder de hierboven aangeduide nadelen van de gekende mechanismen.
Dit doel wordt bereikt door te voorzien in een gaapvormingsmechanisme met de in de eerste paragraaf van deze beschrijving genoemde kenmerken, waarbij het hoogteverschil tussen de bovenste en de onderste stand bij de ene haak groter is dan bij de andere haak.
Doordat het hoogteverschil tussen beide standen verschillend is bij de twee haken, en aangezien het wijzigen van de hoogte van een haak een evenredige wijziging van de hoogte van de kettingdraden als gevolg heeft, kan men een vierstandenmechanisme bekomen door de hoogtewijzigingen van zowel de ene als de andere haak op eenzelfde koord over te brengen. Dit kan bijvoorbeeld met behulp van een takelelement.
Als beide haken in hun onderste stand staan bevindt een met het mechanisme samenwerkende kettingdraad zich in een eerste stand. Door enkel de haak met het kleinste hoogteverschil tussen beide standen in de bovenste stand te brengen komt de genoemde kettingdraad op een tweede hoogte. Door enkel de haak met het grootste hoogteverschil tussen beide standen in de bovenste stand te brengen komt
<Desc/Clms Page number 5>
die kettingdraad op een derde hoogte. Door beide haken in hun bovenste stand te brengen komt de kettingdraad op een vierde hoogte, aangezien de hoogtewijziging van de kettingdraad die het gevolg is van de heffing van de ene haak en de hoogtewijziging van de kettingdraad die het gevolg is van de heffing van de andere haak samengevoegd worden.
Men kan dit mechanisme dus uitvoeren met minder onderdelen dan de gekende mechanismen. Een mechanisme volgens deze uitvinding kan bijgevolg tegen een lagere kostprijs vervaardigd worden dan de bestaande mechanismen. Verder kan een jacquardmachine met gaapvormingsmechanismen volgens deze uitvinding ook veel compacter gebouwd worden dan de gekende mechanismen. Doordat elk mechanisme ook minder plaats inneemt kunnen in eenzelfde jacquardmachine zonder enig probleem grote aantallen gaapvormings-mechanismen naast elkaar voorzien worden.
Bovendien kan het mechanisme zo uitgevoerd worden dat het takelkoord slechts over één rol moet omgeslagen worden, zodat de slijtage van het takelkoord gevoelig kan beperkt worden.
Men bekomt volgens deze uitvinding een zeer voordelig gaapvormingsmechanisme als men het zo uitvoert dat het hoogteverschil tussen de bovenste en de onderste stand bij de ene haak nagenoeg dubbel zo groot is als bij de andere haak.
Hierdoor bekomt men tussen de eerste en de tweede hoogte van de kettingdraden, tussen de tweede en de derde hoogte, en tussen de derde en de vierde hoogte van de kettingdraden telkens eenzelfde hoogteverschil.
Het gaapvormingsmechanisme volgens deze uitvinding wordt bij voorkeur zo uitgevoerd dat elke haak door elk van twee in tegenfase op en neer beweegbare messen kan meegenomen worden zodat de stand van elke haak gedurende elke halve bewegingscyclus van de messen kan gewijzigd worden.
<Desc/Clms Page number 6>
Hierdoor kan men, volgens het opengaap-principe werkend, per volledige bewegingscyclus van de messen twee keer één of meerdere inslagdraden inbrengen.
Het mechanisme volgens deze uitvinding heeft een voorkeurdragende uitvoeringsvorm met een selecteerinrichting die voorzien is om elke in de onderste stand gebrachte haak naar keuze hetzij op en neer te bewegen in een niet-selectiepositie in dewelke de haak niet door een hefmiddel kan meegenomen worden, hetzij op een vaste hoogte te houden zodat de haak op deze vaste hoogte een pre-selectiepositie inneemt in dewelke de haak klaar is om door een opwaarts bewegend hefmiddel meegenomen te worden naar de bovenste stand, terwijl elke zich in een nietselectiepositie bevindende haak gedurende elke cyclus van zijn op en neergaande beweging op de vaste hoogte kan tegengehouden worden om de haak in een preselectiepositie te brengen.
Een dergelijke selecteerinrichting werkt zeer efficiënt en is vrij eenvoudig.
In een bijzonder voorkeurdragende uitvoeringsvorm omvat de selecteerinrichting minstens een op en neer beweegbaar bewegingselement voorzien van minstens een vleugel met een hellend bovenoppervlak, en omvat elke haak minstens één steunelement voorzien om op het hellend bovenoppervlak van een vleugel van een bewegingselement te steunen om de genoemde op en neergaande beweging uit te voeren in een niet-selectiepositie, zodat elke haak die, zieh in een pre-selectiepositie bevindend, met een steunelement op het hellend bovenoppervlak van een vleugel terechtkomt, op dit hellend oppervlak naar een niet-selectiepositie glijdt.
Het wijzigen van de positie van elke haak, van een pre-selectiepositie naar een nietselectiepositie gebeurt hierdoor automatisch door de haak los te laten. De daarvoor voorziene middelen zijn zeer eenvoudig en goedkoop.
Verder kan het mechanisme ook zo uitgevoerd worden dat elke haak voorzien is van een uitsteeksel terwijl minstens Un bewegingselement minstens een vleugel omvat
<Desc/Clms Page number 7>
met een hellende onderzijde, zodat elke haak die, zich in een niet-selectiepositie bevindend, op de vaste hoogte wordt gehouden, gedurende een neerwaartse beweging van het bewegingselement naar een pre-selectiepositie wordt verplaatst doordat de genoemde hellende onderzijde tegen het genoemde uitsteeksel duwt.
Het wijzigen van de positie van elke haak, van een niet-selectiepositie naar een preselectiepositie, gebeurt hierdoor automatisch door de haak op de vaste hoogte te houden. De daarvoor voorziene middelen zijn eveneens zeer eenvoudig en goedkoop.
Bij voorkeur wordt elke haak voorzien om op meer dan twee verschillende hoogtes te worden vastgehouden. Dit is bijzonder voordelig als men een zogenaamde progressieve gaap wil vormen. Aangezien de haken van verschillende gaapvormingsmechanismen daarbij op verschillende bovenste en onderste standen moeten kunnen gebracht worden.
In een bijzonder efficiënte uitvoeringsvorm omvat de selecteerinrichting voor elke haak een houdmiddel dat naar keuze in een houdpositie of in een niet-houdpositie kan gebracht worden, terwijl elke haak een reeks boven elkaar voorziene tanden omvat, die op een in de houdpositie gebracht houdmiddel kunnen inhaken.
In een bijzondere uitvoeringsvorm van het gaapvormingsmechanisme volgens deze uitvinding is er voor elke haak een stel van twee onderling in tegenfase beweegbare messen, en een stel van twee onderling in tegenfase en in fase met een respectievelijk mes beweegbare bewegingselementen voorzien, terwijl deze messen en bewegingselementen zo voorzien zijn dat elke zich in zijn onderste stand bevindende haak die niet op een vaste hoogte gehouden wordt, afwisselend door het ene en het andere bewegingselement van zijn stel in een niet-selectie positie op en neer bewogen wordt met een frequentie die nagenoeg het dubbel is van de frequentie van de op en neergaande beweging van elk mes.
<Desc/Clms Page number 8>
Dit maakt het mogelijk om elke haak in een pre-selectiepositie te plaatsen v66r elke opwaartse beweging van een met deze haak samenwerkend mes.
Het mechanisme volgens deze uitvinding is in een van zijn meest voorkeurdragende uitvoeringsvormen voorzien van een takelinrichting die een takelelement met een eerste en een tweede rol omvat, terwijl de haken met elkaar verbonden zijn door een eerste koord dat over de eerste rol van het takelelement omgeslagen is, en terwijl een tweede koord over de tweede rol van het takelelement omgeslagen is, enerzijds aan een vast onderdeel van het mechanisme bevestigd is, en anderzijds voorzien is voor de verbinding met een hamaskoord aan minstens één kettingdraad.
Het tweede koord is slechts over één rol omgeslagen en is dus minder aan slijtage onderheving.
Deze uitvinding wordt verder verduidelijkt in de hiema volgende gedetailleerde beschrijving van een uitvoeringsvorm ervan. Dit betekent echter geenszins dat de uitvinding kan beschouwd worden als zijnde beperkt tot deze uitvoeringsvorm alleen.
In deze beschrijving wordt verwezen naar de hierbij gevoegde figuur, Fig. 1 waarop op schematische wijze een zijaanzicht van het beschreven mechanisme wordt voorgesteld.
Dit gaapvormingsmechanisme omvat twee identieke, smalle, langwerpige onderdelen (1), (2), haken genoemd, dewelke zich nagenoeg in vertikale richting uitstrekkend, op een bovenste en een onderste stand kunnen gehouden worden, en door middel van op en neer bewegende messen (13, 14), (15, 16) van elke stand naar de andere stand kunnen gebracht worden.
Op de naar elkaar gerichte flanken van de haken (1), (2) zijn een reeks zaagtandvormige uitsteeksels (3), (4) voorzien, dewelke zich volgens de langsrichting van de
<Desc/Clms Page number 9>
haak over een bepaalde lengte van de haak vanaf het bovenste uiteinde van de haak uitstrekken. Aan het onderste uiteinde van elke haak (1), (2) is een respectievelijk uiteinde van eenzelfde koord (21) bevestigd zodat beide haken door middel van het koord (21) met elkaar verbonden zijn. Verder omvat elke haak ook een steunelement (5), (6) dat aan weerszijden van de haak een uitstekende neus (40) vormt, waarvan de onderzijde vanaf de flank van de haak naar beneden helt.
Het gaapvormingsmechanisme omvat verder ook een takelelement (22) dat hoofdzakelijk bestaat uit twee rollen (24), (25) die draaibaar boven elkaar aan eenzelfde lichaam (23) bevestigd zijn. Het koord (21) dat beide haken (1), (2) met elkaar verbindt is onder de bovenste rol (24) van het takelelement (22) omgeslagen zodat de door het koord (21) gevormde neerhangende lus het takelelement draagt.
Een takelkoord (26) is met het ene uiteinde aan een vast onderdeel (28) van het mechanisme bevestigd, en is over de onderste rol (25) van het takelelement (22) omgeslagen. Het vanaf de rol (25) vrij neerhangend gedeelte van het takelkoord (26) is verbonden met een harnaskoord (27), dat op zijn beurt voorzien is om een of meerdere kettingdraden (niet op de figuur voorgesteld) omhoog of omlaag te brengen.
Aan weerszijden van elke haak (1), (2) is er een nagenoeg horizontaal opgesteld mes (13, 14), (15, 16) voorzien. De twee messen van elke haak kunnen langs de tegenoverliggende flanken van de haak onderling in tegenfase op en neer bewegen.
Elk mes (13), (14) van de ene haak (1) beweegt daarbij in fase met een respectievelijk mes (15), (16) van de andere haak (2). Elk mes heeft langs de zijde van de ermee samenwerkende haak (1), (2) een onderste rand (41) die in de richting van de haak naar boven helt zodat het onderste gedeelte van elk mes een haakvormig profiel heeft. De rand (41) is voorzien voor het ondersteunen van de met het mes samenwerkende haak. De onderzijde van de naar de rand gerichte neus (40) van de haak steunt dan op de rand (41), en de haak wordt door het mes meegenomen.
<Desc/Clms Page number 10>
De messen (13, 14), (15, 16) van elke haak (1), (2) zijn voorzien om onderling in tegenfase op en neer te bewegen tussen een bovenste en een onderste dode punt.
De vertikale afstand (29) tussen het bovenste en het onderste dode punt van de messen wordt "de heffing" van de messen genoemd. De messen (15, 16) van de rechter haak (2) hebben een heffing (29) die het dubbel is van de heffmg (29) van de messen (13, 14) van de linker haak (1).
EMI10.1
Elke haak (1), kan door elk van zijn twee messen (13, van zijn onderste stand naar zijn bovenste stand, of omgekeerd, meegenomen worden gedurende de opwaartse of neerwaartse verplaatsing van deze messen. Tussen de twee standen van elke haak (1), (2) is er een hoogteverschil dat nagenoeg gelijk is aan de heffing (29) van de messen die deze haak kunnen meenemen.
Bovenaan tussen de twee haken (1), (2) is er voor elke haak een selector (7), (8) voorzien. Elke selector heeft onderaan een houdmiddel (9), (10) dat naar keuze in een houdstand (het rechter houdmiddel (10) op de figuur) of in een niet-houdstand (het linker houdmiddel (9) op de figuur) kan geplaatst worden door middel van een electromagnetisch element dat kan gestuurd worden om automatisch de gewenste opeenvolgende standen in te nemen. Elk houdmiddel (9), (10) heeft een onderste haakvormig gedeelte dat voorzien is om-als het houdmiddel zieh in de houdstand bevindt - een respectievelijke haak vast te houden door in te haken onder één van zijn zaagtandvorige uitsteeksels (3), (4).
Door een houdmiddel in de niet-houdstand te plaatsen beweegt het van de haak (1), (2) weg zodat de zaagtandvormige uitsteeksels (3), (4) van de haak niet langer op het haakvormig gedeelte van het houdelement kunnen steunen.
Elke haak (1), (2) kan met elk zaagtandvormig uitsteeksel (3), (4) op een in de houdstand geplaatst houdmiddel (9), (10) steunen, zodat elke haak op een vrij groot aantal verschillende hoogtes (evenveel als het aantal zaagtandvormige uitsteeksels) kan vastgehouden worden. Hierdoor wordt het mogelijk om het mechanisme volgens
<Desc/Clms Page number 11>
deze uitvinding te gebruiken voor het vormen van een zogenaamde progressieve gaap, waarbij de haken van verschillende mechanismen, naargelang de positie van het mechanisme in de jacquardmachine, op verschillende hoogtes moeten kunnen vastgehouden worden.
Aan weerszijden van elke haak zijn er ook twee in tegenfase langs de haak op en neer beweegbare bewegingselementen ( (17, 18), (19, 20) voorzien. De bewegingselementen bewegen op en neer met een amplitude (z) die veel kleiner is dan de heffing (29) van de messen (13, 14) van de linker haak. Elk bewegingselement beweegt in fase met een respectievelijk mes en bevindt zieh gedurende zijn bewegingen op elk ogenblik onder dat mes. Het bovenste dode punt van elk bewegingselement komt nagenoeg overeen met het onderste dode punt van de messen.
Elk bewegingselement heeft twee in tegengestelde richting zijdelings uitstekende vleugels (30) die in de richting van hun vrije uiteinde een opwaarts hellend bovenoppervlak (31) en een opwaarts hellende onderzijde (32) hebben. De naar een haak gerichte vleugel (30) is voorzien voor het ondersteunen van deze haak. De onderzijde van de naar de rand gerichte neus (40) van de haak steunt dan op het genoemde bovenoppervlak (31) van deze vleugel (30), en de haak wordt door het bewegingselement meegenomen.
EMI11.1
In zijn onderste stand kan elke haak (1), (2) ofwel door zijn twee bewegingselementen (17, op en neer bewogen worden (zoals de linker haak (1) op de figuur), ofwel door het houdelement (9, 10) van zijn selector (7, 8) op een vaste hoogte gehouden worden (zoals de rechter haak (2) op de figuur).
Als de haak door zijn bewegingselementen (17, 18), (19, 20) meegenomen wordt steunt hij afwisselend met zijn neus (40) die (op de figuur) vanaf de linker flank van de haak uitsteekt op het zieh links van de haak (1), (2) bevindende bewegingselement
<Desc/Clms Page number 12>
(17), (19), en met zijn neus (40) die vanaf de rechterflank uitsteekt op het zieh rechts van de haak (1), (2) bevindend bewegingselement (18), (20). Ongeveer halverwege de neerwaartse verplaatsing van elk bewegingselement (17, 18), (19, 20) wordt een door het bewegingselement naar beneden meegenomen haak (1), (2) door het andere bewegingselement terug naar boven meegenomen.
De bewegingsfrequentie van de haak is dus het dubbel van de bewegingsfrequentie van de messen (13, 14), (15, 16) en van de bewegingselementen (17, 18), (19, 20), en hij beweegt op en neer met een amplitude die nagenoeg de helft is van de vertikale afstand (z) tussen het bovenste en onderste dode punt van de bewegingselementen (13, 11), (15, 16). Een door een bewegingselement (17, 18), (19, 20) meegenomen haak bevindt zich in een niet-selectiepositie doordat de haak met zijn neus (40) telkens zo ver mogelijk naar beneden geschoven is op het hellend bovenoppervlak (31) van de vleugel (30) van het bewegingselement, zodat de tegenoverliggende neus (40) buiten het bereik blijft van de rand (41) van het langs die zijde van de haak bewegende mes.
Om een zich in zijn onderste stand bevindende haak (1), (2) vanuit een nietselectiepositie in een pre-selectiepositie te brengen wordt de selector (7), (8) gestuurd om het houdelement (9), (10) van de haak in de houdpositie te brengen op het ogenblik dat de haak (1), (2) door een van zijn bewegingselementen (17, 18), (19, 20) ongeveer in het bovenste dode punt van zijn op en neergaande beweging gebracht is. Hierdoor zal de haak (1), (2) met een zaagtandvormig uitsteeksel (3), (4) kunnen inhaken op het haakvormig uiteinde van dit houdmiddel (9), (10), en op een vaste hoogte blijven hangen terwijl het bewegingselement dat de haak naar boven bracht terug neerwaarts beweegt.
De hellende onderzijde (32) van de vleugel (30) van dit bewegingselement (17, 18), (19, 20) duwt nu tegen een op de haak (1), (2) voorzien uitsteeksel (11), (12) waardoor de haak van het bewegingselement wordt weggeduwd. Hierdoor kan de tegenoverliggende neus (40) van de haak (1), (2) door de zieh op dat ogenblik onder deze neus (40) bevindende rand van het tegenoverliggende mes meegenomen worden naar boven.
<Desc/Clms Page number 13>
Als een mes (13, 14), (15, 16) zieh ongeveer in zijn bovenste dode punt bevindt kan een erdoor meegenomen haak (1), (2) door zijn houdelement (9), (10) vastgehouden worden termijl het mes terug neerwaarts beweegt. De haak bevindt zieh dan in zijn bovenste stand.
Als het houdelement (9), (10) in de niet-houdpositie geplaatst zal de haak (1), (2) op het mes steunen en zal het terug naar beneden worden meegenomen. Als het houdelement (9), (10) in de niet-houdpositie blijft komt de haak (1), (2) met een neus (40) op een van zijn bewegingselementen (17, 18), (19, 20) terecht en glijdt hij op het hellend bovenoppervlak (31) van de vleugel (30) naar beneden tot hij zieh in de nietselectiepositie bevindt. Als het houdelement (9), (10) daarentegen in de houdpositie geplaatst wordt blijft de haak vatgehouden, waardoor hij niet kan naar beneden schuiven op het hellend bovenoppervlak (31) van de vleugel (30), en in de preselectiepositie blijft, klaar om bij de daarop volgende opwaartse beweging van een mes naar boven meegenomen te worden.
Elke haak (1), (2) kan zieh dus na elke halve bewegingscyclus van de messen (13, 14), (15, 16) naar keuze in een onderste en een bovenste stand bevinden. Dit mechanisme kan dus werken volgens het opengaap-principe.
Als beide haken (1), (2) in hun onderste stand staan (zoals op de figuur voorgesteld), dan bevindt het harnaskoord (27) zieh op een eerste hoogte (I), waardoor de kettingdraden (niet voorgesteld op de figuur) in een eerste stand komen. Als de linker haak (1) in zijn bovenste stand staat - een vertikale afstand (h) hoger dan in zijn onderste stand-terwijl de rechter haak (2) in zijn onderste stand staat, bevindt het harnaskoord (27) zieh op een tweede hoogte (II), eenzelfde vertikale afstand (h) hoger dan de eerste hoogte (I). De kettingdraden komen dan in een tweede stand.
Als de rechter haak (2) in zijn bovenste stand-een vertikale afstand (2 x h) hoger dan in zijn onderste stand-terwijl de linker haak (1) in zijn onderste stand staat, bevindt het harnaskoord (27) zieh op een derde hoogte (111), een vertikale afstand
<Desc/Clms Page number 14>
(2 x h) hoger dan zijn onderste stand. Hierdoor komen de kettingdraden in een derde stand. Als beide haken (1), (2) in hun bovenste stand staan, bevindt het harnaskoord (27) zieh op een vierde hoogte (IV), een vertikale afstand (3 x h) hoger dan in zijn onderste stand. Daarmee komt een vierde stand van de kettingdraden overeen.
Met dit mechanisme kan men de kettingdraden dus v6ór elke inbreng van inslagdraden naar keuze in één van vier mogelijke standen plaatsen. Dit mechanisme kan dus gebruikt worden voor het realiseren van een vierstanden-opengaap jacquardmachine.
Deze vierstanden jacquardmachine kan compact gebouwd worden en heeft slechts twee haken en één takelinrichting, waarbij de takelkoorden telkens slechts over één omkeerwieltje lopen net zoals bij de gekende driestandeninrichtingen. Er zijn dus minder takelkoorden aan slijtage onderhevig en de jacquardmachine kan goedkoper gebouwd worden dan de gekende vierstanden-opengaap-mechanismen.
Het mechanisme volgens deze uitvinding kan omgevormd worden tot een driestanden-opengaap-mechanisme als de heffing (29) van minstens een van de messensystemen (13, 14), (15, 16) zo kan gewijzigd dat beide messensystemen met eenzelfde heffing (29) werken.
<Desc / Clms Page number 1>
"Four-position open-shed jacquard machine".
The present invention relates to a shed-forming mechanism for a jacquard machine, comprising two hooks each of which can be held in a lower and an upper position and which can be carried by means of up and down lifting means from each position to the other position, a selection device provided for each position of each hook optionally retained or by having the lifting means modified, and a hook-engaging hoisting device provided to bring warp threads to four different heights, changing the height of the warp threads by changing the position of each respective hook to proportional to the change in height of the hook.
Weaving with a weaving machine is mainly done by repeatedly
EMI1.1
warp threads to form a shed and to insert in this shed one or more weft threads running in a transverse direction. The successive yawns are formed by bringing different warp threads to different heights, each time before each shot (d. Inserting one or more weft threads at the same time) and in accordance with the properties of the fabric to be manufactured. In order to automatically bring the warp threads to the desired successive heights, there are jacquard machines equipped with shed-forming mechanisms.
Depending on the properties of the fabric to be manufactured, the shed-forming mechanism used should be able to bring the warp threads to two, three, four or more different heights.
In particular, this invention relates to a shedding mechanism for a jacquard machine which is provided to bring the warp threads to four different heights. Such a jacquard machine is called a four-position jacquard machine.
<Desc / Clms Page number 2>
More particularly, this invention relates to a shed-forming mechanism for a four-position open-shed jacquard machine. With a four-position jacquard machine that is equipped to work according to the open-shed principle, the four positions of the warp threads are accessible with every bulkhead. This means that a warp thread can either be held at the same height or brought to the first, second, or third of the three other heights before each shot and regardless of the height at which this warp thread is located.
There are four-position jacquard machines with the features mentioned in the first paragraph of this description. Belgian improvement patent No. 529 019 describes (referring to figure 1) such a shed-forming mechanism with a first and a second hook that can be held in a lower and an upper position, a first hoist element with two rollers suspended on the second hook, a second hoist element which is connected to a fixed part of the mechanism, and a hoist cord which is attached to the first hook with one end, has been successively folded over a roll of the second hoist element and a roll of the first hoist element the other end is connected to warp threads by a hamas cord.
This mechanism can work according to the open-shed principle if every jacquard hook works according to this principle, a. W. if any position of any hook can be retained or changed before any shot. When the first hook is brought from the bottom to the top position and is thereby raised over a specific height (H), the harness cord is lifted over the same height (H). A similar lift (H) of the second hook will result in a lift (2 x H) of the hamas cord over the double of said height. When both hooks are lifted together over this height (H), the hamas cord is lifted over a height (3 x H) that is three times as large.
This device is thus able to bring the warp threads to four different heights (0, H, 2 x H, 3 x H), respectively by placing both hooks in their lower
<Desc / Clms Page number 3>
position, only the first hook in its top position, only the second hook in its top position, and both hooks in their top position.
With this mechanism, the hoist rope runs over two rollers, which causes a lot of wear and causes breakage of the hoist rope. In addition, such a mechanism contains quite a lot of parts, making it bulky and expensive.
BE-529 019 also describes (referring to Fig. 2) a mechanism with two sets of two complementary hooks. The hooks of each set are connected to each other by a cord wrapped under the top roll of a first and second two-roll hoist element, respectively. A third hoist element is connected to a fixed part. A hoist rope is attached to the first hoist element with one end, folded successively over a roll of the third hoist element and a roll of the second hoist element and connected to the other end via warp cord by warp threads. Here, four positions can also be obtained according to the open-shed principle.
This mechanism also contains many parts - four hooks and three hoist elements - and is therefore very extensive and expensive. Here, too, the hoist rope runs over two rollers, resulting in heavy wear and breakage of the hoist rope.
EMI3.1
EP-0 665 312 describes a shed-forming mechanism with two sets of two complementary hooks, two electromagnetic selection elements, two hoist elements and two reversing rollers to realize a four-position open-shed jacquard machine. A lift (H) of one of the hooks of the left set causes a lift (2 x H) of the hamas cord (fig. 1) that is twice as large. A single lift (H) of one of the hooks of the right set causes a lift (H) of the hamas cord over the same height. The same lift (H) of both hooks causes a lift (3 x H) of the hamas cord that is three times as large. Thus, this device can generate four positions.
<Desc / Clms Page number 4>
However, this mechanism has a large number of parts and is therefore quite expensive.
The lower hoist rope is folded over a large number of rollers, which means that it is subject to great wear. In addition, two sets of two complementary hooks are provided, making the jacquard machine quite large in size. This is a major drawback, especially for carpet weaving with three weft inserters (e.g. grippers). After all, this requires that a large number of usable harness cords can be brought up to four different heights.
The object of the present invention is to provide a shed-forming mechanism for a four-position jacquard machine without the above-mentioned drawbacks of the known mechanisms.
This object is achieved by providing a shed-forming mechanism having the features mentioned in the first paragraph of this description, wherein the height difference between the top and bottom positions is greater on one hook than on the other hook.
Because the height difference between the two positions is different for the two hooks, and since changing the height of a hook results in a proportional change in the height of the warp threads, a four-position mechanism can be obtained by changing the height of both the one and the transfer another hook to the same cord. This can be done, for example, with the help of a hoist element.
When both hooks are in their lower position, a warp thread co-operating with the mechanism is in a first position. By only bringing the hook with the smallest height difference between the two positions into the upper position, the said warp thread reaches a second height. By only bringing the hook with the greatest height difference between the two positions into the upper position
<Desc / Clms Page number 5>
that warp thread at a third height. Bringing both hooks in their upper position will bring the warp thread to a fourth height, since the height change of the warp thread resulting from the lifting of one hook and the height change of the warp thread resulting from the lifting of the other hook to be joined.
This mechanism can therefore be implemented with fewer parts than the known mechanisms. A mechanism according to this invention can therefore be manufactured at a lower cost than the existing mechanisms. Furthermore, a jacquard machine with shed-forming mechanisms according to this invention can also be built much more compact than the known mechanisms. Because each mechanism also takes up less space, large numbers of shed-forming mechanisms can be provided next to each other in the same jacquard machine without any problem.
In addition, the mechanism can be designed in such a way that the hoist rope only has to be folded over one roller, so that wear of the hoist rope can be considerably reduced.
According to this invention, a very advantageous shed-forming mechanism is obtained if it is designed in such a way that the height difference between the upper and the lower position on one hook is almost twice as large as on the other hook.
This results in the same height difference between the first and second height of the warp threads, between the second and third height, and between the third and fourth height of the warp threads.
The shed-forming mechanism according to the present invention is preferably designed so that each hook can be carried by any of two counter-phase movable blades up and down so that the position of each hook can be changed during each half cycle of the blades.
<Desc / Clms Page number 6>
As a result, operating according to the open-shed principle, one or more weft threads can be introduced twice per complete movement cycle of the knives.
The mechanism of this invention has a preferred embodiment with a selector provided to optionally move each lowered hook either up and down into a non-selection position in which the hook cannot be carried by a lifting means or maintain a fixed height so that the hook occupies a pre-selection position at this fixed height in which the hook is ready to be carried by an upward moving lifting means to the upper position, while each hook in a non-select position is positioned during each cycle of its up and down movement at the fixed height can be stopped to bring the hook into a pre-selection position.
Such a selector works very efficiently and is quite simple.
In a particularly preferred embodiment, the selection device comprises at least one up and down movable movement element comprising at least one wing with a sloping top surface, and each hook comprises at least one support element provided to support on the sloping top surface of a wing of a movement element to support said and performing downward movement in a non-selection position so that any hook which, while in a pre-selection position, lands with a support element on the inclined top surface of a wing, slides on this inclined surface to a non-selection position.
This changes the position of each hook from a pre-selection position to a non-selection position automatically by releasing the hook. The means provided for this are very simple and inexpensive.
Furthermore, the mechanism can also be designed in such a way that each hook is provided with a projection, while at least Un movement element comprises at least one wing
<Desc / Clms Page number 7>
with an inclined underside, so that any hook, which is in a non-selection position, is held at the fixed height, is moved during a downward movement of the motion element to a pre-selection position by said inclined underside pushing against said protrusion.
Changing the position of each hook, from a non-selection position to a preselection position, is done automatically by keeping the hook at the fixed height. The means provided for this are also very simple and inexpensive.
Preferably, each hook is provided to be held at more than two different heights. This is particularly advantageous if one wishes to form a so-called progressive shed. Since the hooks of different shed-forming mechanisms must be able to be brought to different upper and lower positions.
In a particularly efficient embodiment, the selection device for each hook comprises a holding means which can optionally be brought into a holding position or in a non-holding position, while each hook comprises a series of teeth arranged one above the other, which can hook onto a holding means placed in the holding position. .
In a special embodiment of the shed-forming mechanism according to the invention, a set of two mutually counter-movable blades is provided for each hook, and a set of two mutually opposed and in-phase movable moving elements with a respective knife, while these knives and moving elements are foresee that each hook in its lower position which is not held at a fixed height is alternately moved up and down by one and the other moving element of its set in a non-selection position with a frequency which is almost double of the frequency of the up and down movement of each knife.
<Desc / Clms Page number 8>
This makes it possible to place each hook in a pre-selection position before any upward movement of a blade cooperating with this hook.
The mechanism of the present invention, in one of its most preferred embodiments, is provided with a hoist device comprising a hoist element having a first and a second roll, while the hooks are joined together by a first cord wrapped over the first roll of the hoist element and while a second cord is wrapped over the second roll of the hoist element, on the one hand is fixed to a fixed part of the mechanism, and on the other hand is provided for connection with a hamas cord to at least one warp thread.
The second cord is only wrapped over one roll and is therefore less subject to wear.
This invention is further illustrated in the following detailed description of an embodiment thereof. However, this in no way means that the invention can be considered to be limited to this embodiment alone.
In this description reference is made to the attached figure, FIG. 1 schematically depicting a side view of the described mechanism.
This shed-forming mechanism comprises two identical, narrow, elongated parts (1), (2), called hooks, which extend substantially vertically, can be held in an upper and a lower position, and by up and down blades ( 13, 14), (15, 16) can be moved from each position to the other position.
A series of sawtooth-like projections (3), (4) are provided on the flanks of the hooks (1), (2) facing each other, which are arranged in the longitudinal direction of the
<Desc / Clms Page number 9>
hook extend a certain length of the hook from the top end of the hook. A respective end of the same cord (21) is attached to the lower end of each hook (1), (2) so that both hooks are connected to each other by means of the cord (21). Furthermore, each hook also includes a support element (5), (6) which forms a projecting nose (40) on either side of the hook, the underside of which slopes downwards from the flank of the hook.
The shed-forming mechanism further also comprises a hoist element (22) mainly consisting of two rollers (24), (25) rotatably mounted one above the other on the same body (23). The cord (21) which connects both hooks (1), (2) is folded under the top roller (24) of the hoist element (22) so that the hanging loop formed by the cord (21) carries the hoist element.
A hoist rope (26) is attached at one end to a fixed part (28) of the mechanism and is folded over the lower roller (25) of the hoist element (22). The portion of the hoist cord (26) which hangs freely from the roller (25) is connected to a harness cord (27), which in turn is provided for raising or lowering one or more warp threads (not shown in the figure).
On either side of each hook (1), (2) there is an almost horizontally arranged knife (13, 14), (15, 16). The two blades of each hook can move up and down in opposite phase along the opposite flanks of the hook.
Each knife (13), (14) of one hook (1) moves in phase with a respective knife (15), (16) of the other hook (2). Each blade has a bottom edge (41) along the side of the associated hook (1), (2) which slopes upwardly toward the hook so that the bottom portion of each blade has a hook-shaped profile. The rim (41) is provided for supporting the blade-engaging hook. The underside of the hook's pointed nose (40) then rests on the rim (41), and the hook is carried by the knife.
<Desc / Clms Page number 10>
The blades (13, 14), (15, 16) of each hook (1), (2) are provided to move up and down in opposite phase between an upper and a lower dead center.
The vertical distance (29) between the top and bottom dead center of the blades is called "the lift" of the blades. The knives (15, 16) of the right hook (2) have a lift (29) that is double the lift (29) of the knives (13, 14) of the left hook (1).
EMI10.1
Each hook (1), can be carried by each of its two knives (13, from its lowest position to its upper position, or vice versa, during the upward or downward movement of these knives. Between the two positions of each hook (1) (2) there is a height difference that is almost equal to the lift (29) of the knives that can carry this hook.
At the top between the two hooks (1), (2) there is a selector (7), (8) for each hook. Each selector has a holding means (9), (10) at the bottom that can be placed in a holding position (the right holding means (10) on the figure) or in a non-holding position (the left holding means (9) on the figure). by means of an electromagnetic element that can be controlled to automatically assume the desired successive positions. Each retaining means (9), (10) has a lower hook-shaped portion which, when the retaining means is in the holding position, is held to hold a respective hook by hooking under one of its sawtooth protrusions (3), (4 ).
By placing a holding means in the non-holding position, it moves away from the hook (1), (2) so that the sawtooth-shaped projections (3), (4) of the hook can no longer rest on the hook-shaped part of the holding element.
Each hook (1), (2) can rest with each sawtooth-shaped protrusion (3), (4) on a holding means (9), (10) placed in the holding position, so that each hook is at a fairly large number of different heights (as much as the number of sawtooth-shaped projections) can be retained. This makes it possible to adjust the mechanism
<Desc / Clms Page number 11>
use the present invention to form a so-called progressive shed, wherein the hooks of different mechanisms, depending on the position of the mechanism in the jacquard machine, must be able to be held at different heights.
On either side of each hook, there are also two counter-movable motion elements ((17, 18), (19, 20) movable in counter phase along the hook. The motion elements move up and down with an amplitude (z) much smaller than the lift (29) of the knives (13, 14) of the left hook Each movement element moves in phase with a respective knife and is located under that knife at all times during its movements The top dead center of each movement element corresponds almost with the bottom dead center of the blades.
Each motion element has two oppositely laterally projecting wings (30) which have an upwardly inclined top surface (31) and an upwardly inclined bottom (32) in the direction of their free end. The hook directed wing (30) is provided for supporting this hook. The underside of the hook's pointed nose (40) then rests on said upper surface (31) of this wing (30), and the hook is carried by the motion element.
EMI11.1
In its lower position, each hook (1), (2) can be moved up and down either by its two movement elements (17, such as the left hook (1) in the figure) or by the holding element (9, 10) of his selector (7, 8) must be held at a fixed height (such as the right hook (2) in the figure).
When the hook is taken along by its movement elements (17, 18), (19, 20) it supports alternately with its nose (40) which (in the figure) protrudes from the left flank of the hook to the left of the hook ( 1), (2) standing movement element
<Desc / Clms Page number 12>
(17), (19), and with its nose (40) protruding from the right flank to the right of the hook (1), (2) located movement element (18), (20). About halfway downward movement of each movement element (17, 18), (19, 20), a hook (1), (2) carried down by the movement element is carried back up by the other movement element.
Thus, the movement frequency of the hook is double the movement frequency of the blades (13, 14), (15, 16) and of the movement elements (17, 18), (19, 20), and it moves up and down with a amplitude that is approximately half the vertical distance (z) between the top and bottom dead center of the motion elements (13, 11), (15, 16). A hook carried by a movement element (17, 18), (19, 20) is in a non-selection position because the hook with its nose (40) is slid down as far as possible on the inclined top surface (31) of the wing (30) of the motion element, so that the opposite nose (40) remains out of reach of the edge (41) of the blade moving along that side of the hook.
To move a hook (1), (2) in its lower position from a non-selection position to a pre-selection position, the selector (7), (8) is controlled around the holding element (9), (10) of the hook in the holding position when the hook (1), (2) has been brought approximately into the top dead center of its up and down movement by one of its movement elements (17, 18), (19, 20). This will allow the hook (1), (2) with a sawtooth-shaped projection (3), (4) to hook onto the hook-shaped end of this holding means (9), (10), and to remain at a fixed height while the movement element being the hook brought up moves back down.
The inclined underside (32) of the wing (30) of this movement element (17, 18), (19, 20) now pushes against a projection (11), (12) provided on the hook (1), (2), as a result of which the hook of the movement element is pushed away. As a result, the opposite nose (40) of the hook (1), (2) can be carried upwards by the edge of the opposite knife which is currently located under this nose (40).
<Desc / Clms Page number 13>
When a knife (13, 14), (15, 16) is approximately in its top dead center, a hook (1), (2) carried by it can be held by its holding element (9), (10) while the knife is returned moves down. The hook is then in its top position.
When the holding element (9), (10) is placed in the non-holding position, the hook (1), (2) will rest on the blade and it will be carried back down. If the holding element (9), (10) remains in the non-holding position, the hook (1), (2) with a nose (40) lands on one of its movement elements (17, 18), (19, 20) and it slides down the inclined top surface (31) of the wing (30) until it is in the zero selection position. When the holding element (9), (10), on the other hand, is placed in the holding position, the hook remains retained, preventing it from sliding down the inclined top surface (31) of the wing (30), and remaining in the preselected position, ready to to be carried upwards with the subsequent upward movement of a knife.
Each hook (1), (2) can therefore optionally be in a lower and an upper position after each half cycle of movement of the knives (13, 14), (15, 16). This mechanism can therefore work according to the open-shed principle.
When both hooks (1), (2) are in their lowest position (as shown in the figure), the harness cord (27) is at a first height (I), through which the warp threads (not shown in the figure) a first stand. When the left hook (1) is in its top position - a vertical distance (h) higher than in its bottom position - while the right hook (2) is in its bottom position, the harness cord (27) is at a second height (II), the same vertical distance (h) higher than the first height (I). The warp threads then come into a second position.
If the right hook (2) is in its top position - a vertical distance (2 xh) higher than in its bottom position - while the left hook (1) is in its bottom position, the harness cord (27) is at a third height (111), a vertical distance
<Desc / Clms Page number 14>
(2 x h) higher than its lowest position. This puts the warp threads in a third position. When both hooks (1), (2) are in their top position, the harness cord (27) is at a fourth height (IV), a vertical distance (3 x h) higher than in its bottom position. This corresponds to a fourth position of the warp threads.
With this mechanism, the warp threads can thus be placed in one of four possible positions before each insertion of weft threads. This mechanism can thus be used to realize a four-position open-shed jacquard machine.
This four-position jacquard machine can be built compactly and has only two hooks and one hoist device, with the hoist cords only running on one reversing wheel, as with the known three-position devices. So there are less hoist cords subject to wear and the jacquard machine can be built cheaper than the known four-position open-shed mechanisms.
The mechanism of this invention can be converted into a three-position open-shed mechanism if the lift (29) of at least one of the knife systems (13, 14), (15, 16) can be changed so that both knife systems have the same lift (29) to work.