<Desc/Clms Page number 1>
"Weefmachine voor Kelim- en Gobelinweefsels en dergelijke weefsels met een dergelijke weefmachine vervaardigd".
EMI1.1
-----------------
Eenmaal in een weefselstruktuur een groot aantal, verschillend werkende kettingdraden voorkomt, is men voor de machinale vervaardiging ervan, verplicht een beroep te doen op de jacquard-weeftechnieken. Daarbij bestaat immers de mogelijkheid om voor elke kettingdraad afzonderlijk, en bij elke inslag, te bepalen of hij al dan niet naar boven wordt getrokken. Daarvoor wordt bijvoorbeeld elke kettingdraad via een Arkadekoord met een haak verbonden, waarbij die haak door een op-en neerbewegend mes naar boven kan meegenomen worden.
In samenwerking met elk van die haken is dan een programmeerbare inrichting voorzien die ervoor kan zorgen dat de juiste haken op de juiste ogenblikken door de messen naar boven worden meegenomen, om de gewenste tekening in het weefsel te bekomen. Het programmeren van deze haakbewegingen gebeurt veelal door middel van geponste kartonbladen. Anderzijds werden ook computergestuurde jacquardweefgetouwen ontwikkeld, die gestuurd worden met behulp van instructies die bijvoorbeeld op discette werden gestockeerd. Deze discetten bekomt men door allereerst de gewenste tekening met een scanner af te lezen en zichtbaar te maken op een kleurenscherm. Aan de zo bekomen tekening kan men dan nog heel gemakkelijk verbeteringen en aanpassingen aanbrengen, alvorens de definitieve gegevens op de discette worden opgeslagen.
In de gekende jacquard-weeftechnieken, wordt elke inslagdraad van de ene zijde van het weefsel naar de andere zijde gebracht, zodat per inslag in het weefsel, slechts een bepaalde kleur van inslagdraad in het weefsel kan zichtbaar zijn, en de niet langs boven zichtbare inslagdraden zieh aan de onderkant van het weefsel bevinden of eventueel-bij tapijten-door bijkomende ketting- en inslagdraden ingeweven worden.
<Desc/Clms Page number 2>
De huidige uitvinding heeft betrekking tot een weefmachine voor het weven van Kelim- en Gobelinweefsels, die tot op heden uitsluitend met de hand kunnen geweven worden. Een Kelim-weefsel is een tapijt waarbij de inslagdraden heen en terug om een willekeurig aantal kettingdraden geweven worden, meteen de tekening van het tapijt vormend.
Daarbij bestaat ieder kleur uit een apart stuk, zodat tussen de kleuren spleten ontstaan, hetgeen kenmerkend is voor Kelim-tapijten. De benaming "Gobelin" wordt gegeven aan wandtapijten die voorzien zijn van patronen die bijvoorbeeld figuren, dieren, planten of landschapcomposities voorstellen. Ook bij deze tapijten dienen de kettingdraden enkel om de inslagdraden vast te houden. In het voltooide werk is van de kettingdraden bijgevolg niets meer zichtbaar. De inslagdraad, in de voor de tekening vereiste kleur wordt plaatselijk op de ketting ingeweven.
Voor het vervaardigen van Kelim-en Gobelinweefsels worden de inslagdraden met de hand, met behulp van een platte naald, door de kettingdraden gehaald, zodanig dat er bij de terugkeer steeds een lus wordt gemaakt.
Het is bijgevolg kenmerkend voor deze weefsels dat op een inslaglijn meerdere inslagdraden-van verschillende kleuren-in elkaars verlengde-met de kettingdraden verweven zijn, terwijl elke inslagdraad uit een groot aantal verschillende kleuren moet kunnen gekozen worden. Weefmachines die een dergelijke weeftechniek automatisch kunnen uitvoeren zijn tot op heden niet gekend, zodat deze weefsels, vooral door hun vervaardiging met de hand, erg duur zijn.
Het doel van de uitvinding is te voorzien in een weefmachine, die Kelim-en Gobelinweefsels, en volgens gelijkaardige weeftechnieken te weven weefsels, automatisch
<Desc/Clms Page number 3>
kan vervaardigen.
Het voorwerp van de uitvinding is een weefmachine, waarbij de kettingdraden zieh van achter naar voor naast elkaar uitstrekken, en afwisselend met een eerste rij en een tweede rij haken verbonden zijn, waarbij die hakenrijen zich evenwijdig aan elkaar, volgens de inslagrichting over de volledige breedte van de naast elkaar gelegen kettingdraden, boven deze kettingdraden uitstrekken, waarbij deze opstelling volledig identiek is aan de bestaande uitvoeringsvormen van jacquardweefgetouwen. De weefmachine volgens de uitvinding wordt echter gekenmerkt doordat tussen deze hakenrijen evenwijdig ermee lopend - een messenwagentje kan voortbewegen dat op elke plaats tussen de haken kan gepositioneerd worden. Dit messenwagentje bevat twee messen die zieh in tegenfase met elkaar opwaarts en neerwaarts bewegen tijdens het weven.
Deze messen staan elk met hun bovenste rand naast een van de hakenrijen evenwijdig eraan opgesteld en zijn korter dan de hakenrijen. Het messenwagentje staat bijvoorbeeld met wielen op twee evenwijdige rails waarover het kan verrijden, terwijl andere inrichtingen voor het in inslagrichting positioneren van de messen onder de haken eveneens mogelijk zijn.
Verder is de weefmachine, volgens de uitvinding ook nog gekenmerkt doordat boven de genoemde hakenrijen een tweede wagentje kan voortbewegen-evenwijdig met deze hakenrijen lopend - waarbij dit wagentje voorzien is van twee duwinrichtingen, elk bestaande uit een staaf die zieh horizontaal evenwijdig aan de hakenrijen uitstrekt, en die horizontaal, evenwijdig aan de oorspronkelijke stand blijvend, kan verplaatst worden. Dit wagentje is zodanig uitgevoerd, en heeft zodanige afmetingen, en is zodanig op zijn rails-of andere inrichting-opgesteld, dat de twee staven zieh elk langs de buitenzijde van een der hakenrijen
<Desc/Clms Page number 4>
bevinden, en door de bediening van de duwinrichtingen naar die haken toe bewegen en de bovenkanten van deze haken in de richting van de andere rij haken duwen.
Deze verplaatsing van het bovenste verende gedeelte van een haak heeft immers als gevolg dat het haakvormig bovenuiteinde van die haak precies loodrecht boven de bovenste rand van een der messen komt, zodat hij-als het mes opwaarts beweegt - erdoor wordt meegenomen naar boven.
De hoger beschreven inrichting met twee positioneerbare wagentjes heeft als doel een gaap te kunnen vormen in de kettingdraden op om het even welke plaats en over om het even welk aantal kettingdraden.
Door het positioneren van het messenwagentje komen een aantal haken in aanmerking om naar boven gebracht te worden, namelijk deze die zich over de lengte van de messen uitstrekken in de ernaast gelegen rijen. Het aantal van deze haken die moet naar boven gebracht worden, kan nu geselecteerd worden door het bovenste wagentje zodanig te positioneren dat de duwinrichting slechts tegen die haken alleen kan duwen, zodat alleen deze haken met hun haakvormig bovenuiteinde kunnen vasthaken op de bovenste mesrand. Deze haken, en hun overeenkomstige kettingdraden worden dan naar boven meegenomen, en vormen een gaap, waarin een inslagdraad kan gebracht worden, waarna de messen van plaats verwisselen en een tweede gaap vormen tussen dezelfde kettingdraden waarin de inslagdraad in omgekeerde richting kan ingebracht worden-de terugscheut.
De twee wagentjes worden voortbewogen door middel van elektro-motoren die door een computer gestuurd kunnen worden en bijvoorbeeld een getande staaf aandrijven via een tandwiel, of een schroefdraadas die over de ganse breedte van het weefgetouw loopt, of een gelijkaardige inrichting aandrijven. De positionering van beide wagentjes wordt bepaald door het computerprogramma in overeenstemming met de gewenste tekening in het weefsel.
<Desc/Clms Page number 5>
De weefmachine volgens de uitvinding heeft verder ook nog een lade met een riet, dat elke in de gaap gebrachte inslagdraad-zowel bij de heenscheut als bij de terugscheut-goed tegen het weefsel aandrukt. De weefmachine, volgens de uitvinding, wordt gekenmerkt doordat dit riet bestaat uit afzonderlijke riettanden die al dan niet tot op de hoogte van de ladegleuf kunnen opgetrokken worden. De riettanden die moeten opgetrokken worden, zijn diegene die corresponderen met de kettingdraden die een gaap vormen, omdat enkel daar een inslagdraad wordt ingeweven.
Deze selectie van de juiste riettanden wordt bekomen door elke riettand in verbinding te brengen met de haak die met de corresponderende kettingdraad verbonden is. Door het opheffen van de haak door een mes wordt een hefboompje bedient-via een touw of ander mechanisch verbindingsmiddel-dat op zijn beurt de riettand tot in een uitsparing in de bovenlade brengt. Aan de opperlade is een excentriek bevestigd en een samenwerkende hefboom die ervoor zorgt dat op het ogenblik dat de riettand in zijn hoogste stand gebracht is, deze hefboom onder een uitstekend gedeelte van de riettand haakt, zodat deze boven blijft.
Na twee scheuten-heenscheut en terugscheutwordt de hefboom door de excentriek in een zodanige stand gebracht, dat hij de riettand niet meer omhoog houdt, en deze wordt door een neerwaarts trekkende veer naar beneden getrokken, waar hij op een draagasje rust.
Juist voor het riet, strekt zich boven de kettingdraden, over de volledige breedte van het weefgetouw, in inslagrichting een rail, schroefdraadas of andere geleidingsinrichting uit, waarover een horizontaal kleurenrooster zieh kan voortbewegen en zich op elke plaats kan positioneren, waarbij de mogelijkheid bestaat deze positionering via de computer te sturen.
Verder is het kleurenrooster gemonteerd op een
<Desc/Clms Page number 6>
inrichting die toelaat dat het zieh in kettingrichting kan positioneren, terwijl die inrichting samen met het kleurenrooster kan meebewegen in inslagrichting. Die inrichting kan bestaan uit een rail die dwars op de in inslagrichting opgestelde rail (s), op die rails kan verrijden en het kleurenrooster draagt dat op de dwarse rail kan verrijden.
Op dit kleurenrooster bevinden zieh, gerangschikt in rijen en kolommen, de uiteinden van inslagdraden van verschillende kleuren, waaruit kan gekozen worden. Deze inslagdraden hangen met het draaduiteinde vertikaal naar beneden in kleurengevers. Elke draad strekt zieh verder uit tot op een bobijn, van waar hij kan afgewikkeld worden. Alle bobijnen bevinden zieh bij voorkeur samen opgesteld in de nabijheid van de weefmachine.
Onder dit kleurenrooster strekt zieh in inslagrichting een andere schroefdraadas of rail of andere geleidingsinrichting uit, waarop een kleurennemer of grijper en een vasthoudnaald zieh kunnen positoneren.
De kleurennemer bestaat uit een bovenste grijpergedeelte en kan omhoog gebracht worden tot hij het draaduiteinde van de inslagdraad die zieh vertikaal erboven bevindt kan vastnemen. DaarvÎÎr werd de juiste inslagdraad - het juiste kleur volgens de gewenste tekening-op de juiste plaats gepositioneerd boven de kleurennemer die zieh onmiddellijk links van de gevormde gaap heeft gepositioneerd.
Solidair met het kleurrooster verbonden bevindt zieh een inrichting die een weefhaak vooruit en achteruit in inslagrichting in de gaap kan bewegen, door aandrijving van een groot tandwiel in de ene of de andere draaizin, waardoor een getande staaf wordt aangedreven, die de weefhaak op zijn uiteinde draagt. De lengte van de getande staaf moet daarbij zodanig zijn dat hij de weefhaak vanaf de ene zijde van de gaap tot de andere zijde kan brengen
<Desc/Clms Page number 7>
met zijn uiteinde, om de inslagdraad vast te haken, die tot onder de kettingdraden werd getrokken door de kleurennemer.
De lengte van de weefhaak moet bijgevolg minstens dezelfde zijn als de lengte van de messen om zelfs bij een gaap met het maximum aantal kettingdraden in staat te zijn om zijn functie te vervullen.
Nadat de gekozen inslagdraad vastgehaakt is door de weefhaak, beweegt deze zieh terug achteruit uit de gaap, en trekt de inslagdraad-waarvan het uiteinde nog steeds door de kleurennemer wordt vastgehouden-door de gaap.
De lengte van de inslagdraad die noodzakelijk is wordt door de computer bepaald, en stuurt de weefhaak zodanig dat hij de benodige lengte uit de kleurengever trekt. Dan wordt door een snijinrichting die zich onderaan het kleurenrooster bevindt, de draad afgesneden. De vasthoudklem die zich aan de rechterzijde van de gaap heeft opgesteld wordt nu omhoog gebracht en neemt de inslagdraad vast. Door de ladebeweging wordt de pas ingebrachte inslagdraad vervolgens aangeslagen door het riet. Het aanslaan van de scheut dient te gebeuren volgens een dubbel-aanslagprincipe, of-in functie van de gewenste inslagdichtheid-door meerdere aanslagen.
Vervolgens worden de naar boven getrokken kettingdraden naar beneden gebracht, en worden de kettingdraden die zieh onderin de gaap bevonden naar boven getrokken doordat de messen van plaats gaan wisselen.
Daarna beweegt de weefnaald-die de inslagdraad nog steeds vastheeft-zieh terug in de gaap, tot de linkerzijde van die gaap. Het losse uiteinde van de inslagdraad wordt vervolgens aangezogen door een zuiginrichting die zieh onderaan het rooster bevindt, naast de kleurennemer.
Daarna wordt de inslagdraad losgelaten door de weefnaald, die zich terug uit de gaap trekt.
Als de binding vervolledigd is lossen de grijper van de kleurennemer en de vasthoudklem de inslagdraad, en
<Desc/Clms Page number 8>
het inweven van een volgende inslagdraad kan beginnen, nadat opnieuw een aanslag door het riet gebeurd is..
Alle aandrijvingen en positioneringen van kleurenrooster, kleurengever, kleurennemer, weefhaak, vasthoudklem, afzuiginrichting kunnen automatisch gestuurd worden, bijvoorbeeld door tussenkomst van een computerprogramma.
Verder is het ook mogelijk om het messenwagentje met de twee parallelle messen te vervangen door tweeappart positioneerbare-messen zodat, na het volbrengen van de heenscheut, wanneer het naar boven gebrachte mes neerwaarts beweegt, en het andere mes opwaarts beweegt, het neerwaarts gebrachte mes zich reeds kan positioneren op de volgende positie waar het voor de gaap van de heenscheut zal moeten zorgen, terwijl het andere mes nog zorgt voor de gaap van de terugwaartse scheut in de vorige positie. Dit kan een betrekkelijk grote tijdswinst met zieh meebrengen.
Verder kan de weefmachine, volgens de uitvinding, volledig gestuurd worden door middel van een computer, uitgaande van de gewenste tekening, waarbij die tekening eerst op kleurenscherm wordt voorgesteld na het aflezen door middel van een scanner, en vervolgens op een discette wordt bewaard. De gegevens met betrekking tot de tekening worden dan omgezet in instructies, waardoor de verschillende machine-onderdelen gestuurd worden.
Verdere kenmerken en voordelen van de weefmachine, volgens de uitvinding zullen blijken uit de hiernavolgende gedetailleerde beschrijving van een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van de weefmachine volgens de uitvinding, zonder dat de uitvinding beperkt wordt tot deze uitvoeringsvorm.
Deze beschrijving wordt geillustreerd aan de hand van de hierbijgevoegde figuren, waarbij :
Figuur 1, een perspektieftekening voorstelt van de inrichting voor de selectie van de haken, volgens de
<Desc/Clms Page number 9>
uitvinding.
Figuur 2, een vertikale dwarsdoorsnede voorstelt van de inrichting uit figuur 1.
Figuur 3a en 3b, schematisch twee voorbeelden van kettingdraadselectie voorstellen, met behulp van de in figuren 1 en 2 voorgestelde inrichting, volgens de uitvinding.
Figuur 4A een bovenaanzicht voorstelt van het kleurenrooster en zijn positioneerinrichting.
Figuur 4B een zijaanzicht voorstelt van het kleurenrooster met kleurengever en met zijn positioneerinrichting, en van de daaronder gelegen kleurennemer, vasthoudnaald, en weefhaak en hun respectievelijke positioneerinrichtingen, waarbij de vasthoudnaald en de weefhaak in detail, respectievelijk in zijaanzicht en in bovenaanzicht werden voorgesteld.
Figuur 5 een doorsnede voorstelt van een kleurengever.
Figuur 6 in zijaanzicht een riettand met bijhorende selecteer-inrichting voorstelt, in combinatie met de lade enerzijds en de haken anderzijds.
Figuur 7A t/m 7I schematisch de achtereenvolgende stappen van een volledige weefcyclus voorstellen, bij de weefmachine, volgens de uitvinding.
Figuur 8 schematisch in zijaanzicht de opstelling van de verschillende onderdelen van de weefmachine, volgens de uitvinding, voorstelt met aanduiding van de rietbeweging en de aan het riet tegemoetkomende bewegingen van het weefsel.
De weefmachine, volgens de uitvinding, in een voorkeurdragende uitvoeringsvorm, wordt gekenmerkt doordat (zie figuren 1 en 2) vertikaal onder de symmetrielijn van de twee rijen haken (4) en (4') een rail (1) opgesteld staat, die zich over de volledige breedte van de weefmachine, horizontaal in inslagrichting uitstrekt,
<Desc/Clms Page number 10>
waarbij op die rail (1) een messenwagentje (2) opgesteld staat, dat over rail (1) kan verrijden - door een elektromotor aangedreven-en op elke plaats op die rail (1) tot stilstand kan gebracht worden, door tussenkomst van een computerprogramma.
Dit messenwagentje (2) draagt twee messen (3), die volgens gekende technieken tot een op-en neergaande beweging, in tegenfase met elkaar, worden gebracht. De messen (3) zijn zodanig opgesteld dat ze tussen de hakenrijen omhoog komen, zich in vertikale richting, evenwijdig met de hakenrijen bewegend, terwijl elk mes (3) vlak naast een van de twee hakenrijen beweegt zonder deze mee te nemen als ze in hun rustpostie-geen selectiestaan.
Hoger dan deze rail (1), aan weerszijden van de dubbele hakenrij, bevinden zieh twee horizontale rails (5) en (5') die zich op dezelfde hoogte over de volledige breedte van de weefmachine uitstrekken, in inslagrichting, evenwijdig met, en vlak naast de hakenrijen lopend. Op deze rails (5) en (5') kan een wagentje (6) verrijden eveneens door middel van een elektromotor aangedreven-dat op elke plaats op de rails (5) en (5') tot stilstand kan gebracht worden, daarvoor gestuurd door tussenkomst van een computerprogramma.
Dit wagentje (6) bestaat uit een kadervormige constructie (7) die zieh horizontaal over de messen (3) en (3') uitstrekt-op voldoende hoogte om hun opwaartse beweging niet te beletten-steunend op vier vertikale poten (8) die eindigen met een horizontaal U-profiel, langs onder, die de rails (5) en (5') kan omvatten, en die in de U-vormige uitsparing voorzien zijn van wieltjes of rollen die over de rails (5) en (5') kunnen rollen. Deze vertikale poten (8) zijn twee aan twee verbonden met een latvormig gedeelte (9) en (9'), die zich elk evenwijdig met de rails (5) en (5') uitstrekken. Elk gedeelte (9) en (9')
<Desc/Clms Page number 11>
heeft aan zijn uiteinden een horizontale, in- en uitschuifbare tap die in een inrichting (10) zit die aan elke poot (8) op dezelfde hoogte bevestigd is.
De inrichtingen (10) zijn pneumatische, elektromagnetische of andere gekende inrichtingen die door tussenkomst van een computerprogramma kunnen gestuurd worden om de tappen in of uit te schuiven, waarbij de tappen die deel uitmaken van eenzelfde lat (9) of (9') gelijktijdig gestuurd worden, om de lat (9) of (9') evenwijdig aan de oorspronkelijke stand blijvend horizontaal in de richting van de haken te duwen - voor selectie van de haken (4) of (4') die binnen het bereik ervan liggen - of om die lat (9) of (9') van die haken weg te trekken - als de tegenoverliggende haken (4), respectievelijk (4'), niet meer geselecteerd moeten worden.
De haken (4) en (4') zijn respectievelijk met de pare kettingdraden (11) en met de onpare kettingdraden (12) verbonden. Door het heffen van die haken (4) of (4') wordt tussen de kettingdraden (11) en (12) een gaap gevormd voor het inbrengen van de inslagdraad, zoals gekend is bij de bestaande weefmachines.
De weefmachine volgens de uitvinding wordt nu gekenmerkt doordat de selectie van de kettingdraden (11) en (12), die een gaap moeten vormen, gebeurt door de positionering van de messenwagen (2) enerzijds en de wagen (6) met duwlatten (9) en (9') anderzijds ten opzichte van elkaar.
Door de messenwagen (2) op een bepaalde plaats te positioneren, heeft men de mogelijkheid om de erboven gelegen haken (4) of (4') door de messen (3) of (3') naar boven te laten meenemen. Dit gebeurt wanneer de haken (4) of (4') door middel van de duwlat (9) of (9') op het wagentje (6) met hun bovenste veerkrachtige gedeelte uit hun ruststand worden geduwd, naar de messen (3) of (3') toe, zodat ze met hun haakvormig uiteinde door de bovenrand
<Desc/Clms Page number 12>
van het onderliggende mes (3) of (3') worden meegenomen.
Door nu het wagentje (6) zodanig te positioneren dat enkel die, boven de messen (3) en (3') gelegen haken (4) en (4'), die moeten geselecteerd worden voor de gaapvorming, binnen het bereik van de duwlatten (9) en (9') liggen, krijgt men de mogelijkheid op elke mogelijke plaats een gaap te vormen, tussen het aantal kettingdraden dat men wenst. Het maximaal aantal kettingdraden waarin een gaap kan gevormd worden, wordt beperkt door de lengte van de messen, aangezien over deze lengte een maximaal aantal haken kan meegenomen worden. De lengte van de duwlatten (9) en (9') moet uiteraard minstens even lang zijn als de messen (3) en (3') om dit maximaal aantal haken te kunnen aandrukken en selecteren.
In de hierbijgevoegde figuren 3A en 3B worden schematisch twee voorbeelden gegeven van de selectie van vijf, respectievelijk twee, haken waarbij duidelijk wordt dat de haken die gelegen zijn binnen het overlappend gedeelte van enerzijds de messen (3) en (3') en anderzijds de duwlatten (9) en (9'), geslecteerd worden voor het vormen van de gaap.
De hoger beschreven inrichting met wangentje (6) bevindt zieh boven de kettingdraden-die zieh volgens de lengterichting van de weefmachine uitstrekken-en loodrecht boven de haken (4) en (4').
VÎÎr deze inrichting bevindt zieh de inrichting die mogelijk maakt dat in elke mogelijke gaap, een andere inslagdraad wordt ingeweven, waarbij elke inslagdraad kan gekozen worden uit een groot aantal verschillende kleuren. (zie figuren 4A en 4B)
De weefmachine, volgens de uitvinding, wordt bijgevolg gekenmerkt doordat zieh vÎÎr de haken-op een plaats waar de gaap nog wijd genoeg is om inbreng van een inslagdraad toe te laten-een kleurenrooster (13) zieh op een positioneerinrichting bevindt. Dit rooster bestaat uit
<Desc/Clms Page number 13>
een plaatvormig gedeelte dat zijdelings voorzien is van wielen (14) die over-in kettingrichting gelegen-rails (15) kunnen verrijden voor de positionering van het rooster in die richting.
Deze rails (15) kunnen op hun beurt verrijden over rails (16) die zich over de volledige breedte van de weefmachine uitstrekken in inslagrichting, en zijn daarvoor voorzien van horizontale gedeelten die voorzien zijn van over de rails (16) lopende wielen (17).
Het kleurenrooster (13) heeft - over zijn oppervlakte verdeeld in rijen en kolommen-een aantal openingen waarin kleurengevers (18) vertikaal opgesteld staan. Deze kleurengevers bevatten elk het uiteinde van een draad (19) dat met zijn uiteinde onderaan het kleurenrooster (13) uit de kleurengever (18) komt en met een kleine lengte vrij naar beneden hangt. Elke kleurengever bestaat uit. een holle buis (18') waarin een tweede buis (18") kan glijden, waarbij de binnenste buis (18") door het opwaarts drukken van de grijper (20) over een kleine afstand naar beneden valt, en in deze stand blijft totdat de draad (19) die door deze buis (18") omvat is, afgesneden wordt (zie fig. 5).
Zodra de draad afgesneden is, wordt de kleurengever (18) weer in zijn oorspronkelijke stand gebracht, doordat een inwendige drukveer gelost wordt. De inwendige buis (18") schuift terug naar boven in de buis (18'). Het lossen van de drukveer kan door middel van een elektrische impuls gebeuren, of kan met om het even welke mechanische, elektrische, of elektronische stuurinrichting gebeuren.
Onder dit kleurenrooster (13) en onder de kettingdraden (11) en (12) kan in inslagrichting een vertikaal gerichte grijper (20) gepositioneerd worden, doordat hij vaststaat op een horizontale, getande staaf (21), die met een aandrijftandwiel (22) volgens de inslagrichting kan bewogen worden over de volledige breedte
<Desc/Clms Page number 14>
van de weefmachine. Die aandrijving gebeurt terug computergestuurd, in functie van de gewenste tekening.
Deze grijper heeft een staafvormig gedeelte (23) en een spits afgeronde kop (24), die bestaat uit twee gedeelten die kunnen open en dicht geplaatst worden. Het staafvormig gedeelte (23) van de grijper (20) kan met gekende technieken-bijvoorbeeld pneumatisch of hydraulisch-ten opzichte van de getande staaf (21) omhoog of omlaag geschoven worden tussen de kettingdraden, door tussenkomst van het computerprogramma. Aan het uiteinde van de staaf (21), evenwijdig met de grijper (20) opgesteld staat een zuiginrichting (25) waarvan de zuigmond (26) vertikaal naar boven gericht is, ongeveer op de hoogte van de grijperkop (24) komend.
Juist boven de staaf (21), evenwijdig eraan maar nog altijd onder de kettingdraden gelegen kan een vertikaal gerichte vasthoudklem (27) gepostioneerd worden, doordat hij vertikaal vaststaat op een horizontale getande staaf (28), die met een aandrijftandwiel (29) volgens de inslagrichting over de volledige breedte van het weefgetouw kan bewogen worden. Deze aandrijving gebeurt computergestuurd. Deze vasthoudklem (27) kan met gekende technieken-bijvoorbeeld pneumatisch of hydraulischtussen de kettingdraden naar boven gebracht worden, en bestaat uit twee ten opzichte van elkaar scharnierbare gedeelten (30) en (31), die langs boven door de scharnierbeweging een open-en dichtgaande bek van een tangvorm uitmaken. Het gedeelte (30) is vast opgesteld in vertikale richting, terwijl het andere gedeelte (31) los kan scharnieren ten opzichte van het vast opgestelde gedeelte (30).
Onder deze gedeelten (30) en (31) is een vertikale geleiding (31') opgesteld met bovenaan een schuin naar onder toe verbredende rand. In de opwaartse positie van de vasthoudklem (27) bevindt die rand zieh onder het onderste uiteinde van gedeelte (31). Door het eigen
<Desc/Clms Page number 15>
gewicht van dit scharnierende gedeelte (31) staat de bek van de tangvorm in gesloten stand. Bij het neerwaarts bewegen van de vasthoudklem (27) schuift het onderste gedeelte van het scharnierbaar gedeelte (31) neerwaarts over de verbredende rand van geleiding (31') waardoor de bek van de tangvorm opengaat. Bij het opwaarts bewegen van de vasthoudklem (27) sluit de bek van de tanvorm zieh en wordt de inslagdraad vastgenomen. Bij het neerwaarts bewegen wordt de inslagdraad gelost.
Boven deze vasthoudklem (27) met bijhorende positioneerinrichting (28), (29), eveneens in inslagrichting, bevindt zieh de weefhaak (32) die vastzit op het uiteinde van een bovenaan getande staaf (33), in het verlengde ervan, terwijl een tandwiel (34) deze staaf (33) - en bijgevolg de weefhaak (32) - over de volledige breedte van het weefgetouw kan heen en terug bewegen. De ganse inrichting staat zodanig opgesteld dat de weefhaak (32) zieh in de gaap kan bewegen-horizontaal en in inslagrichting bewegend. De weefhaak (32) heeft een plat voorste uiteinde (35) met spiraalvormige haakvorm die in een horizontaal vlak gelegen is.
Een door deze haakvorm (32) naar rechts meegenomen draad (19) wordt bijgevolg door de speciale haakvorm (35) ook naar links meegenomen.
Verder wordt de weefmachine, volgens de uitvinding, ook nog gekenmerkt doordat de lade uitgerust is met afzonderlijk selecteerbare riettanden (38) (zie figuur 6). Daarvoor is langs onder in de opperlade (39) - die een vooruit en achteruit schommelende beweging uitvoert-een vertikaal naar onder gerichte U-vormige gleuf (40) voorzien, die het bovenste gedeelte van de riettanden (38) kan bevatten als ze geselecteerd zijn, zodat enkel die riettanden (38) de schommelende beweging mee uitvoeren.
Elke riettand (38) is op zijn achterzijde voorzien van een uitstekend haakje (41) dat met zijn concave zijde
<Desc/Clms Page number 16>
neerwaarts gericht op een draagas (42) kan steunen, terwijl die draagas (42) zich achter alle riettanden (38), horizontaal uitstrekt en gemeenschappelijk is voor ondersteuning van alle riettanden (38) - indien deze niet geselekteerd werden-.
Juist onder dit haakje (41) bevindt zieh een identiek haakje (43) met de concave zijde naar boven gericht. De vertikale afstand tussen beide haakjes (41) en (43) komt overeen met de vertikale verplaatsing die een riettand (38) bij selectie moet ondergaan.
Het onderste haakje (43) stoot bijgevolg bij het einde van die verplaatsing tegen het draagasje (42) en limiteert deze vertikale verplaatsing naar boven toe. Op het ogenblik dat het haakje (43) tegen het draagasje (42) duwt zit het bovenste uiteinde van de geselecteerde riettand (38) in de gleuf (40) van de opperlade (39), en kan erdoor worden meegenomen.
Om de geselecteerde riettanden (38) in hun opwaartse positie vast te houden zijn ze aan hun achterzijde voorzien van een haakvormig uitsteeksel (44) dat kan blijven haken aan een haak (45) die aan de opperlade (39) bevestigd is op een zodanige hoogte dat, als de riettand (38) erdoor wordt vastgehaakt, deze zich in zijn hoogste stand bevindt, met zijn bovenste uiteinde in de gleuf (40) van de opperlade (39).
De haak (45) heeft twee benen die een rechte hoek vormen. Het ene been steekt met zijn uiteinde vrij naar voren uit in de richting van de riettand (38), terwijl het ander been met zijn uiteinde met een hefboom (46) verbonden is. Het vaste verbindingspunt (48) tussen de haak (45) en de hefboom (46) is draaibaar verbonden met de opperlade (39). Deze hefboom (46) loopt naar achter toe en is op zijn uiteinde onder een rechte hoek naar boven gebogen, terwijl het vertikaal gerichte uiteinde gedwongen wordt een excentriek (47) te volgen.
Door het verdraaien van de
<Desc/Clms Page number 17>
excentriek (47) wordt de hefboom (46) naar beneden of naar boven gebracht, en scharniert rond het bevestigingspunt (48), daardoor wordt het vooruitstekende been van de haak (45) ofwel in horizontale richting, ofwel in neerwaartse richting gebracht, en kan in de eerstgenoemde stand de riettand (38) in zijn hoogste stand houden doordat deze riettand (38) met zijn haakvormig uitsteeksel (44) op het horizontale been van haak (45) vasthaakt, terwijl bij de neerwaarts gerichte stand van het vooruitstekende been van de haak (45), het haakvormig uitsteeksel (44) van riettand (38) niet meer op dat been van de haak (45) kan vasthaken, en de riettand (38) terug neerwaarts kan bewegen.
Voor het neerwaarts bewegen van de riettanden (38) die niet meer geselecteerd worden, is elke riettand (38) aan zijn onderste uiteinde verbonden met het uiteinde van een trekveer (49) die, vertikaal naar beneden gericht, in een lager gelegen punt bevestigd is, en bijgevolg een neerwaartse trekkracht op de riettand (38) uitoefent.
Het in de bovenste - geslecteerde - stand brengen van een riettand (38) gebeurt door middel van een hefboom (50) die tegen een aan de riettand (38) bevestigde, naar voren uitstekende arm (51) drukt met een vertikaal been (52). De hefboom (50) bestaat verder uit een horizontaal been (53), terwijl het hoekpunt dat door beide benen (52) en (53) wordt gevormd, verdraaibaar aan de weefmachine bevestigd is.
Het uiteinde van het been (53) van de hefboom (50) is verder nog door middel van een trekveer (54), die een vertikale opwaartse kracht uitoefent op de hefboom (50), verbonden met een hoger gelegen punt van de weefmachine.
Het uiteinde van het been (53) is ook nog naar beneden toe, verbonden met een koord (55), die dan lager over een wiel (56) neerwaarts loopt en terug naar boven toe loopt, waar het koord (55), verbonden is met de onderkant
<Desc/Clms Page number 18>
van een haak (4) of (4').
Die haak (4) of (4') is diegene die met de kettingdraad (11) of (12) verbonden is, die langs de selecteerbare riettand (38) loopt.
Als de haak (4) of (4') geselecteerd is, is hij naar boven gebracht, waardoor het koord (55), het been (53) in horizontale stand kan trekken-tegen de veerkracht van veer (54) in. De hefboom (50) verdraait zich doordat het been (53) neerwaarts getrokken wordt. Het been (52) drukt de riettand (38) naar boven doordat het tegen de arm (51) ervan duwt, en brengt die riettand (38) in zijn hoogste stand in de gleuf (40) van de opperlade (39).
De excentriek (47) zorgt ervoor dat de haak (45) tijdens de opwaartse beweging van de riettand (38) met zijn voorste been neerwaarts gericht is, en dat die haak (45) - als de riettand (38) volledig boven gebracht is - met zijn voorste been horizontaal wordt gebracht en het haakvormig uitsteeksel (44) van de riettand (38) op die haak (45) kan vasthaken, zodat de riettand (38) in zijn geselecteerde stand blijft.
Elke riettand (38) blijft gedurende twee ladecycli boven - de heenscheut en terugscheut van de inslagdraad (19) - hetgeen bekomen wordt doordat excentriek (47) zodanig de bewegingen van de haak (45) stuurt dat het voorste been van haak (45) slechts dan neerwaarts wordt bewogen als een nieuwe selectie van riettanden (38) dient te gebeuren. De veren (49) trekken dan alle riettanden (38) neerwaarts, tot ze op het draagasje (42) rusten. Het vertikale been (52) van hefboom (50) is terug naar beneden gebracht doordat de trekveer (54) het voorste been (53) terug naar boven trekt, aangezien de haak (4) of (4') terug beneden ia, en het koord (55) geen trekkracht meer uitoefent op het been (53). Bijgevolg kan de riettand (38) terug in zijn laagste stand komen.
De sturing van de excentriek (47) gebeurt bijvoorbeeld door samenwerking met
<Desc/Clms Page number 19>
overbrengingsmiddelen die met de lade (39) in verbinding staan.
Voor de verduidelijking van de werking van de weefmachine, volgens de uitvinding, wordt hierna een korte beschrijving gegeven van de achtereenvolgende stappen van een weefcyclus, waarbij de bewegingen van de hierboven beschreven onderdelen elk afzonderlijk worden beschouwd.
Deze beschrijving wordt stap voor stap geillustreerd aan de hand van de figuren 7A t/m 71.
In de eerste plaats wordt door tussenkomst van het computerprogramma een positionering van de messenwagen (2) en het wagentje (6) met duwinrichting bekomen. Door deze posities wordt immers precies bepaald tussen welke kettingdraden (11) en (12) er een gaap wordt getrokken.
Deze positionering dient v66r de inbreng van elke inslagdraad opnieuw te gebeuren en is in functie van de gewenste tekening geprogrammeerd.
Het overlappend gedeelte van het wagentje (6) met duwinrichting en de messenwagen (2) bepaalt de haken (4) en (4') die door de in tegenfase op en neer bewegende messen (3) en (3') omhoog en terug omlaag worden gebracht. Deze posities blijven gelijk tot een inslagdraad in de gaap geweven zit, en worden dan gewijzigd.
Vervolgens wordt onmiddellijk links van de gaap, op een plaats waar de gaap nog wijd genoeg is voor de inbreng van een inslagdraad, het kleurenrooster (13) gepositioneerd, met de gewenste kleur boven die plaats, en precies boven de in inslagrichting gelegen getande staven (21) en (28) waarop respectievelijk de grijper (20) en de vasthoudklem (27) bevestigd zijn. De grijper (20) wordt nu precies onder de kleurengever (18) gepositioneerd. Hij wordt vertikaal omhoog bewogen tot de gesloten grijperkop (24) tussen de kettingdraden (11) en (12) uitkomt (fig. 7A). Dan wordt de grijperkop (24) geopend en de geopende delen duwen tegen de kleurengever (18) waarvan de binnenste
<Desc/Clms Page number 20>
buis (18") die de draad (19) bevat dan een weinig lager valt (Fig. 7B en 7C).
De grijperkop sluit zieh en trekt de inslagdraad (19) die een eindje uit de kleurengever (18) neerhangt tot onder de kettingdraden (11) en (12).
Vervolgens wordt de weefhaak (32) gestuurd van rechts naar links, tot de haakvorm (35) voorbij de neergetrokken, inslagdraad (19) komt (fig. 7D). De weefhaak (32) wordt terug naar rechts bewogen en neemt de inslagdraad mee (fig. 7E), tot een voldoende lengte uit de kleurengever (18) getrokken is. Deze lengte is ook door middel van het computerprogramma bepaald. Vervolgens zorgt een laser-snijinrichting voor het afsnijden van de inslagdraad (19) (fig. 7F). De weefhaak (32) beweegt verder naar rechts tot de inslagdraad (19) horizontaal op de onderste kettingdraden komt te liggen (fig. 7G).
Onmiddellijk rechts van de meest rechtse naar boven getrokken kettingdraad (12) heeft de vasthoudklem (27) zieh gepositioneerd en beweegt nu naar boven tussen de kettingdraden (11) en (12), en neemt de inslagdraad (19) vast. De lade (39) beweegt voorwaarts en de geselecteerde riettanden (38) drukken de inslagdraad (19) over de breedte van de gaap, tegen het weefsel. Ondertussen is de buis (18") van de kleurengever (18) terug naar boven gebracht, en kan eventueel een volgende positionering van het kleurenrooster (13) plaatsvinden.
Het riet voert nu minstens een anslag uit-bij voorkeur twee of meer-van de pas ingebrachte inslagdraad.
De messen (3) en (3') wisselen nu van stand, en de onderste kettingdraden (11) komen nu naar boven, terwijl de bovenste kettindraden (12) langs onder in de gaap komen te liggen (fig. 7H). De weefhaak (32) wordt terug naar links gestuurd, waardoor het vrije uiteinde van de inslagdraad (19) terug door de-nu gewisselde-gaap wordt getrokken.
De weefhaak (32) beweegt volledig door de gaap en houdt stil als het uiteinde van de inslagdraad zich aan de
<Desc/Clms Page number 21>
linkerzijde van de gaap bevindt. Het vrije uiteinde van de inslagdraad (19) wordt nu door de zuiginstallatie (25) aangezogen, en wordt zodoende naar de onderkant van het weefsel gebracht. De weefhaak (32) laat de inslagdraad los, en beweegt terug volledig naar rechts, naar zijn uitgangspositie voor een volgende inslag. De lade (39) maakt vervolgens een tweede beweging vooruit, terwijl de geselecteerde riettanden (38) de inslagdraad (19) aandrukken. Nu zorgt de excentriek (47) ervoor dat de riettandselecties ongedaan gemaakt worden.
De positioneringen van de messenwagen (2) en van het wagentje (6) met duwinrichting, van de weefhaak (32), de vasthoudklem (27), de grijper (20) en het kleurenrooster (13), gebeuren allemaal computergestuurd. Dit is ook het geval voor het openen en sluiten van de grijperkop (24), de op-en neerwaartse bewegingen van de vasthoudklem (27), en voor het aanzuigen met de zuiginstallatie (25). Bij de terugscheut is het van groot belang dat de inslagdraad (19) op tijd uit de weefhaak (32) komt, dat de aanzuigtijd bijgevolg niet te lang is, en dat de vasthoudklem (27) op tijd de inslagdraad (19) loslaat. Indien deze parameters niet met precisie ingesteld worden-en ze verschillen naargelang het soort garen - ontstaat inweving of onregelmatige versmelting.
Voor een preciese regeling van die parameters is een fijn-regelmechanisme voorzien- bijvoorbeeld door middel van glijders-die in verbinding met de computer staat. Deze instelling dient te gebeuren bij het begin van het weven met een bepaalde soort garen, en dient proefondervindelijk te worden bepaald.
Aangezien de vierkante getande staven (21), (28) en (33) van de grijper (20), de vasthoudklem (27) en de weefhaak (32) onder de gaap liggen, zou de lade (39), bij een normale werking van het weefgetouw niet tot tegen het weefsel kunnen gebracht worden, daar de riettanden (38) tegen de staven (21), (28) en (33) zouden slaan (zie fig.
<Desc/Clms Page number 22>
8).
Om dit te verhinderen wordt bij het aanslaan van de lade (39) het weefsel naar achter gebracht-tegemoet komend aan de ladebeweging-door een synchrone bijvoorbeeld door middel van nokken bekomen-achterwaartse beweging van de borstboom (57) en de sleper (58), zodat gans het werk zich 2 3 cm naar achter beweegt en het reeds geweven stuk naar de lade (39) brengt, die zodoende toch tot tegen het weefsel kan drukken. Na iedere aanslag van de inslagdraad (19) komt borstboom en sleper naar zijn oorspronkelijke positie terug.
<Desc / Clms Page number 1>
"Weaving machine for Kelim and Gobelin fabrics and similar fabrics made with such a weaving machine".
EMI1.1
-----------------
Once in a fabric structure a large number of warp threads which work differently, one is obliged to make use of the jacquard weaving techniques for their mechanical manufacture. After all, it is possible to determine for each warp thread separately, and for each weft, whether or not it is pulled upwards. For this purpose, for example, each warp thread is connected to a hook via an arcade cord, whereby the hook can be carried upwards by an up and down moving knife.
A programmable device is then provided in cooperation with each of these hooks, which can ensure that the right hooks are carried upwards by the knives at the right moments, in order to obtain the desired drawing in the tissue. Programming these hook movements is usually done by means of punched cardboard sheets. On the other hand, computer-controlled jacquard looms have also been developed, which are controlled using instructions stored on a discette, for example. These discets are obtained by first reading the desired drawing with a scanner and making it visible on a color screen. It is then very easy to make improvements and adjustments to the drawing thus obtained, before the final data is stored on the diskette.
In the known jacquard weaving techniques, each weft thread is brought from one side of the fabric to the other side, so that per weft in the fabric, only a certain color of weft thread in the fabric can be visible, and the weft threads not visible from above be on the underside of the fabric or possibly - in the case of carpets - woven in by additional warp and weft threads.
<Desc / Clms Page number 2>
The present invention relates to a weaving machine for weaving Kelim and Gobelin fabrics, which until now can only be woven by hand. A kilim weave is a carpet in which the weft threads are woven back and forth around any number of warp threads, directly forming the drawing of the carpet.
Each color consists of a separate piece, so that gaps are created between the colors, which is characteristic of Kelim carpets. The name "Gobelin" is given to tapestries with patterns that represent, for example, figures, animals, plants or landscape compositions. With these carpets, the warp threads only serve to hold the weft threads. In the finished work, therefore, the warp threads are no longer visible. The weft thread, in the color required for the drawing, is woven locally onto the warp.
For the manufacture of Kelim and Gobelin fabrics, the weft threads are passed through the warp threads by hand, using a flat needle, so that a loop is always made on the return.
It is therefore characteristic of these fabrics that on a weft line several weft threads of different colors are intertwined with the warp threads, while each weft thread must be selectable from a large number of different colors. Weaving machines that can perform such a weaving technique automatically are not known to date, so that these fabrics are very expensive, especially due to their manufacture by hand.
The object of the invention is to provide a weaving machine which automatically weaves Kelim and Gobelin fabrics and fabrics to be woven according to similar weaving techniques.
<Desc / Clms Page number 3>
can manufacture.
The object of the invention is a weaving machine in which the warp threads extend side by side next to each other and are connected alternately to a first row and a second row of hooks, said hook rows being parallel to each other, according to the weft direction over the full width of the adjacent warp threads extend above these warp threads, this arrangement being completely identical to the existing embodiments of jacquard looms. However, the weaving machine according to the invention is characterized in that between these hook rows running parallel to it - a knife trolley can move which can be positioned at any place between the hooks. This knife cart contains two knives that move up and down in counter-phase while weaving.
These knives are each with their top edge next to one of the hook rows parallel to it and are shorter than the hook rows. The knife trolley is, for example, with wheels on two parallel rails over which it can move, while other devices for positioning the knives under the hooks in the weft direction are also possible.
The weaving machine, according to the invention, is furthermore characterized in that a second trolley can move above the said hook rows - running parallel to these hook rows - this trolley being provided with two pushing devices, each consisting of a rod extending horizontally parallel to the hook rows , and which can be moved horizontally, remaining parallel to the original position. This trolley is designed and has dimensions and is arranged on its rails or other device such that the two bars each run along the outside of one of the hook rows
<Desc / Clms Page number 4>
and moving the pushers toward those hooks and pushing the tops of these hooks toward the other row of hooks.
After all, this displacement of the upper resilient part of a hook has the result that the hook-shaped top end of that hook comes exactly perpendicularly above the upper edge of one of the knives, so that when the knife moves upwards it is carried upwards.
The above-described two-position carriage arrangement aims to form a shed in the warp threads at any location and over any number of warp threads.
By positioning the knife trolley, a number of hooks are eligible to be brought up, namely those which extend the length of the knives in the adjacent rows. The number of these hooks to be brought up can now be selected by positioning the top cart so that the pusher can push against only those hooks alone so that only these hooks with their hook-shaped top end can hook onto the top blade edge. These hooks, and their corresponding warp threads are then carried upward, and form a shed into which a weft thread can be inserted, after which the blades change places and form a second shed between the same warp threads into which the weft thread can be inserted in the reverse direction. shoot back.
The two carriages are propelled by electric motors that can be controlled by a computer and, for example, drive a toothed rod via a gear, or a threaded shaft that runs the entire width of the loom, or drive a similar device. The positioning of both trolleys is determined by the computer program in accordance with the desired drawing in the fabric.
<Desc / Clms Page number 5>
The weaving machine according to the invention furthermore also has a drawer with a reed, which presses every weft thread brought into the shed well against the fabric both at the forward shoot and at the back shoot. The weaving machine according to the invention is characterized in that this reed consists of separate reed teeth which may or may not be raised to the height of the drawer slot. The reed teeth to be pulled up are those that correspond to the warp threads that form a shed, because only a weft thread is woven in there.
This selection of the correct reed teeth is accomplished by connecting each reed tooth to the hook connected to the corresponding warp thread. By lifting the hook by a knife, a lever is operated - via a rope or other mechanical connection means - which in turn brings the reed tooth into a recess in the top drawer. An eccentric is attached to the upper drawer and a co-operating lever that ensures that when the reed tooth is raised to its highest position, this lever hooks under a protruding part of the reed tooth, so that it remains above.
After two shoots forward and back shoot, the eccentric shifts the lever so that it no longer holds the reed tooth up, and it is pulled down by a downwardly pulling spring, where it rests on a carrier shaft.
Just in front of the reed, a warp, threaded shaft or other guiding device extends above the warp threads, over the full width of the loom, in which direction a horizontal color grid can move and can be positioned at any location, with the possibility of positioning via computer.
Furthermore, the color grid is mounted on a
<Desc / Clms Page number 6>
device which allows it to position in the warp direction, while that device can move along in the weft direction together with the color grid. This device can consist of a rail which can move on said rails transverse to the rail (s) arranged in the direction of impact and which carries the color grid which can move on the transverse rail.
Arranged in rows and columns, on this color grid are the ends of weft threads of different colors, from which to choose. These weft threads hang vertically downwards in color donors with the thread end. Each thread extends further up to a bobbin from where it can be unwound. All bobbins are preferably arranged together in the vicinity of the weaving machine.
Under this color grating another weft axis or rail or other guiding device extends in the weft direction, on which a color taker or gripper and a holding needle can position.
The color picker consists of an upper looper section and can be raised until it can grasp the thread end of the weft thread positioned vertically above it. Before that, the correct weft thread - the correct color according to the desired drawing - was positioned in the correct position above the color taker which positioned immediately to the left of the formed shed.
Connected in a solid manner to the color grid, there is a device that can move a weaving hook forward and backward in the shed direction of impact, by driving a large gear in one or the other direction of rotation, thereby driving a toothed rod, which carries the weaving hook on its end wear. The length of the toothed bar must be such that it can bring the weaving hook from one side of the shed to the other side.
<Desc / Clms Page number 7>
with its end to hook the weft thread, which was pulled under the warp threads by the color taker.
The length of the weaving hook must therefore be at least the same as the length of the knives in order to be able to perform its function even in a shed with the maximum number of warp threads.
After the chosen weft thread has been hooked by the weaving hook, it moves backwards out of the shed and pulls the weft thread, the end of which is still held by the color taker, through the shed.
The length of the weft thread required is determined by the computer and controls the weaving hook so that it draws the required length from the color generator. Then the wire is cut by a cutting device located at the bottom of the color grid. The retaining clip positioned on the right side of the shed is now raised and grabs the weft thread. Due to the drawer movement, the newly inserted weft thread is then struck by the reed. Striking of the shoot should be done according to a double stop principle, or - in function of the desired impact density - by multiple stops.
Then, the warp threads pulled upward are brought down, and the warp threads found at the bottom of the shed are pulled upward as the blades change places.
Then the weaving needle, which still holds the weft thread, moves back into the yawn, to the left of that yawn. The loose end of the weft thread is then sucked in by a suction device located at the bottom of the grid, next to the color taker.
The weft thread is then released by the weaving needle, which retracts from the shed.
When the bond is completed, the color taker gripper and retaining clip release the weft thread, and
<Desc / Clms Page number 8>
weaving in the next weft thread can start after another attack has been made through the reed.
All drives and positions of color grid, color generator, color taker, weaving hook, holding clamp, extraction device can be controlled automatically, for example through the intervention of a computer program.
Furthermore, it is also possible to replace the knife trolley with the two parallel knives with two separate positionable knives so that, after the completion of the forward shoot, when the raised knife moves downwards and the other knife moves upwards, the lowered knife moves can already position in the next position where it will have to take care of the yawn of the forward shoot, while the other knife will still take care of the yawn of the back shoot in the previous position. This can entail a relatively large time saving.
Furthermore, the weaving machine, according to the invention, can be completely controlled by means of a computer, starting from the desired drawing, wherein said drawing is first presented on a color screen after reading by means of a scanner, and then stored on a diskette. The data related to the drawing is then converted into instructions, through which the various machine parts are controlled.
Further features and advantages of the weaving machine according to the invention will become apparent from the following detailed description of a preferred embodiment of the weaving machine according to the invention, without the invention being limited to this embodiment.
This description is illustrated with the help of the attached figures, where:
Figure 1 shows a perspective drawing of the hook selection device according to the
<Desc / Clms Page number 9>
invention.
Figure 2 represents a vertical cross section of the device of Figure 1.
Figures 3a and 3b schematically represent two examples of warp thread selection, using the device shown in Figures 1 and 2, according to the invention.
Figure 4A represents a top view of the color grid and its positioning device.
Figure 4B represents a side view of the color grating with color generator and its positioning device, and of the color taker below, holding needle, and weaving hook and their respective positioning devices, showing the holding needle and weaving hook in detail, in side view and in top view, respectively.
Figure 5 represents a cross section of a color generator.
Figure 6 is a side view of a reed tooth with associated selection device, in combination with the drawer on the one hand and the hooks on the other.
Figures 7A to 7I schematically represent the successive steps of a complete weaving cycle, in the weaving machine according to the invention.
Figure 8 schematically represents, in side view, the arrangement of the various parts of the weaving machine according to the invention, indicating the reed movement and the movements of the fabric that meet the reed.
The weaving machine, according to the invention, in a preferred embodiment, is characterized in that (see figures 1 and 2) is arranged vertically below the symmetry line of the two rows of hooks (4) and (4 ') a rail (1), which extends over the full width of the weaving machine, extending horizontally in the weft direction,
<Desc / Clms Page number 10>
wherein a knife trolley (2) is arranged on said rail (1), which can move over rail (1) - driven by an electric motor - and can be stopped at any place on that rail (1), by means of a computer program .
This knife trolley (2) carries two knives (3), which are brought up and down, in opposite phase, according to known techniques. The knives (3) are arranged so that they rise between the hook rows, moving in a vertical direction, parallel to the hook rows, while each knife (3) moves right next to one of the two hook rows without taking them with them in their resting position-no selection state.
Higher than this rail (1), on either side of the double crochet row, there are two horizontal rails (5) and (5 ') extending at the same height over the full width of the weaving machine, in the weft direction, parallel to, and flat walking next to the hook rows. A trolley (6) can also move on these rails (5) and (5 '), also by means of an electric motor driven which can be brought to a standstill at any location on rails (5) and (5'), controlled by intervention of a computer program.
This cart (6) consists of a frame-shaped construction (7) that extends horizontally over the blades (3) and (3 ') - at a sufficient height to not prevent their upward movement - supported on four vertical legs (8) that end with a horizontal U-profile, at the bottom, which may comprise the rails (5) and (5 '), and which are provided in the U-shaped recess with wheels or rollers which run over the rails (5) and (5') can roll. These vertical legs (8) are connected two by two with a lath-shaped part (9) and (9 '), each of which extends parallel to the rails (5) and (5'). Each section (9) and (9 ')
<Desc / Clms Page number 11>
has a horizontal, retractable and retractable stud at its ends, which sits in a device (10) attached to each leg (8) at the same height.
The devices (10) are pneumatic, electromagnetic or other known devices that can be controlled by means of a computer program to slide in or out the studs, whereby the studs that are part of the same slat (9) or (9 ') are controlled simultaneously to push the batten (9) or (9 ') horizontally parallel to the original position in the direction of the hooks - for selection of the hooks (4) or (4') within their range - or to pull that slat (9) or (9 ') away from those hooks - if the opposite hooks (4) and (4') are no longer to be selected.
The hooks (4) and (4 ') are connected to the pair warp threads (11) and the odd warp threads (12), respectively. By lifting said hooks (4) or (4 '), a shed is formed between the warp threads (11) and (12) for the insertion of the weft thread, as is known with the existing weaving machines.
The weaving machine according to the invention is now characterized in that the selection of the warp threads (11) and (12), which are to form a shed, is done by positioning the knife carriage (2) on the one hand and the carriage (6) with push bars (9) and (9 '), on the other hand, relative to each other.
By positioning the knife trolley (2) at a specific location, it is possible to have the hooks (4) or (4 ') located above it carried by the knives (3) or (3') upwards. This happens when the hooks (4) or (4 ') are pushed out of their rest position by means of the push bar (9) or (9') on the trolley (6) with their upper resilient part, towards the blades (3) or (3 ') so that they have their hook-shaped end through the top edge
<Desc / Clms Page number 12>
from the underlying knife (3) or (3 ').
By positioning the trolley (6) in such a way that only those hooks (4) and (4 '), which are located above the knives (3) and (3'), that have to be selected for shedding, are within reach of the push bars (9) and (9 '), one is given the opportunity to form a shed in any possible place, between the number of warp threads one desires. The maximum number of warp threads in which a shed can be formed is limited by the length of the blades, since a maximum number of hooks can be carried along this length. The length of the push bars (9) and (9 ') must of course be at least as long as the blades (3) and (3') to be able to press and select this maximum number of hooks.
In the attached figures 3A and 3B two examples are given schematically of the selection of five and two hooks, respectively, whereby it is clear that the hooks located within the overlapping part of the knives (3) and (3 ') on the one hand and the push slats (9) and (9 ') are selected to form the shed.
The device with cheek (6) described above is located above the warp threads, which extend along the lengthwise direction of the weaving machine, and perpendicularly above the hooks (4) and (4 ').
In front of this device is the device which allows a different weft thread to be woven into each possible shed, each weft thread being selectable from a wide variety of colors. (see figures 4A and 4B)
The weaving machine, according to the invention, is therefore characterized in that a color grid (13) is positioned on a positioning device in front of the hooks, where the shed is still wide enough to allow insertion of a weft thread. This timetable consists of
<Desc / Clms Page number 13>
a plate-shaped section which is laterally provided with wheels (14) which can move over-chain rails (15) for positioning the grid in that direction.
These rails (15) can in turn move over rails (16) extending over the full width of the weaving machine in the weft direction, and for this purpose they are provided with horizontal parts which are provided with wheels (17) running over the rails (16). .
The color grid (13) - divided over its surface into rows and columns - has a number of openings in which color emitters (18) are arranged vertically. These color donors each contain the end of a wire (19) that comes out of the color donor (18) with its end at the bottom of the color lattice (13) and hangs down freely with a short length. Every color giver consists of. a hollow tube (18 ') into which a second tube (18 ") can slide, the inner tube (18") falling down a small distance by pressing the gripper (20) and remaining in this position until the wire (19) contained by this tube (18 ") is cut (see fig. 5).
Once the thread is cut, the color generator (18) is returned to its original position by releasing an internal compression spring. The inner tube (18 ") slides back up into the tube (18 '). The compression spring can be released by means of an electrical impulse, or it can be done with any mechanical, electrical or electronic control device.
Under this color grid (13) and under the warp threads (11) and (12) a vertically oriented gripper (20) can be positioned in the weft direction, because it is fixed on a horizontal, toothed bar (21), which is mounted with a drive gear (22) the full width can be moved according to the direction of impact
<Desc / Clms Page number 14>
of the weaving machine. This drive is again computer-controlled, depending on the desired drawing.
This gripper has a rod-shaped section (23) and a pointed rounded head (24), which consists of two sections that can be opened and closed. The rod-shaped portion (23) of the gripper (20) can be slid up or down between the warp threads, using pneumatic or hydraulic techniques, for example, pneumatically or hydraulically, relative to the toothed rod (21), through the computer program. At the end of the rod (21), arranged parallel to the gripper (20), there is a suction device (25), the suction mouth (26) of which is oriented vertically upwards, approximately at the height of the gripper head (24).
Just above the bar (21), parallel to it but still below the warp threads, a vertically oriented retaining clamp (27) can be positioned by being vertically fixed on a horizontal toothed bar (28), which is driven by a drive gear (29) according to the weft direction can be moved across the full width of the loom. This drive is computer controlled. This retaining clamp (27) can be brought upwards by known techniques, for example pneumatic or hydraulic, between the warp threads, and consists of two parts (30) and (31) hinged relative to each other, which open and close from above by the hinge movement. mouth of a pliers shape. The part (30) is fixed in the vertical direction, while the other part (31) can pivot loosely with respect to the fixed part (30).
Beneath these sections (30) and (31) is arranged a vertical guide (31 ') with an edge at the top widening downwards. In the upward position of the retaining clip (27), said rim is below the lower end of section (31). By its own
<Desc / Clms Page number 15>
The weight of this hinged section (31) means that the jaw of the pliers shape is in closed position. As the retaining clamp (27) moves downward, the bottom portion of the pivotable portion (31) slides down over the widening edge of guide (31 ') opening the jaw of the plier shape. When the retaining clamp (27) is moved upwards, the jaw of the tan form closes and the weft thread is gripped. The weft thread is released during downward movement.
Above this retaining clamp (27) with associated positioning device (28), (29), also in weft direction, is the weaving hook (32) which is fixed on the end of a top toothed bar (33), in extension thereof, while a gear wheel (34) this rod (33) - and consequently the weaving hook (32) - can move back and forth across the full width of the loom. The entire device is arranged such that the weaving hook (32) can move in the shed horizontally and in the weft direction. The weaving hook (32) has a flat front end (35) with a spiral hook shape which is located in a horizontal plane.
A thread (19) brought to the right by this hook shape (32) is therefore also carried to the left by the special hook shape (35).
Furthermore, according to the invention, the weaving machine is also characterized in that the drawer is equipped with individually selectable reed teeth (38) (see figure 6). For this purpose, a vertical downward U-shaped slot (40) is provided along the bottom of the upper drawer (39) - which performs a forward and reverse rocking movement, which can contain the upper part of the reed teeth (38) when selected. , so that only those reed teeth (38) carry out the fluctuating movement.
Each reed (38) has a protruding hook (41) on its back with its concave side
<Desc / Clms Page number 16>
facing downwards on a carrier shaft (42), said carrier shaft (42) extending horizontally behind all reed tines (38) and common to support all reed tines (38) - if not selected.
Just below this hook (41) is an identical hook (43) with the concave side facing up. The vertical distance between both brackets (41) and (43) corresponds to the vertical displacement that a reed tooth (38) must undergo when selected.
The lower hook (43) therefore collides with the carrier shaft (42) at the end of that movement and limits this vertical movement upwards. When the hook (43) pushes against the carrier shaft (42), the upper end of the selected reed tooth (38) is in the slot (40) of the upper drawer (39) and can be carried through it.
To hold the selected reed teeth (38) in their upward position, they are provided at their rear with a hook-shaped projection (44) that can snag on a hook (45) attached to the upper drawer (39) at such a height that, when hooked on the reed (38), it is in its highest position, with its upper end in the slot (40) of the upper drawer (39).
The hook (45) has two legs that form a right angle. One leg protrudes freely forward with its end toward the reed tooth (38), while the other leg is connected with a lever (46) with its end. The fixed connection point (48) between the hook (45) and the lever (46) is pivotally connected to the upper drawer (39). This lever (46) extends backward and is bent upwards at a right angle on its end, while the vertically oriented end is forced to follow an eccentric (47).
By twisting the
<Desc / Clms Page number 17>
eccentric (47), the lever (46) is lowered or raised, and pivots around the attachment point (48), thereby bringing the protruding leg of the hook (45) either horizontally or downward, and can in the former position hold the reed tooth (38) in its highest position by hooking the reed tooth (38) with its hook-shaped projection (44) on the horizontal leg of hook (45), while in the downward position of the protruding leg of the hook (45), the hook-shaped projection (44) of reed tooth (38) can no longer hook onto that leg of the hook (45), and the reed tooth (38) can move back down.
For moving down the reed tines (38) that are no longer selected, each reed tine (38) is connected at its lower end to the end of a tension spring (49) which is mounted vertically downward in a lower point , and consequently exerts a downward pull on the reed (38).
Placing a reed tooth (38) in the upper - selected - position is done by means of a lever (50) which presses against a forward projecting arm (51) attached to the reed tooth (38) with a vertical leg (52) . The lever (50) further consists of a horizontal leg (53), while the corner point formed by both legs (52) and (53) is rotatably attached to the weaving machine.
The end of the leg (53) of the lever (50) is furthermore connected by means of a tension spring (54), which exerts a vertical upward force on the lever (50), to a higher point of the weaving machine.
The end of the leg (53) is also further down, connected to a cord (55), which then descends lower over a wheel (56) and back up, where the cord (55) is connected with the bottom
<Desc / Clms Page number 18>
of a hook (4) or (4 ').
That hook (4) or (4 ') is the one connected to the warp thread (11) or (12), which runs along the selectable reed tooth (38).
When the hook (4) or (4 ') is selected, it is raised, allowing the cord (55) to pull the leg (53) horizontally against the spring force of spring (54). The lever (50) rotates by pulling the leg (53) down. The leg (52) pushes the reed tooth (38) upwardly by pushing its arm (51) and raises that reed tooth (38) to its highest position in the slot (40) of the upper drawer (39).
The eccentric (47) ensures that the hook (45) is directed downwards with its front leg during the upward movement of the reed tooth (38), and that the hook (45) - when the reed tooth (38) is fully raised - with its front leg brought horizontally and hook the hook-shaped projection (44) of the reed tooth (38) onto that hook (45), so that the reed tooth (38) remains in its selected position.
Each reed (38) remains above the forward shoot and back shoot of the weft thread (19) for two drawer cycles, which is achieved by eccentric (47) controlling the movements of the hook (45) such that the front leg of hook (45) is only is then moved downward if a new selection of reed teeth (38) is to be made. The springs (49) then pull all the reed tines (38) down until they rest on the carrier shaft (42). The vertical leg (52) of lever (50) is brought back down by the tension spring (54) pulling the front leg (53) back up, since the hook (4) or (4 ') is back down, and the cord (55) no longer applies tensile force to the leg (53). Consequently, the reed tooth (38) can return to its lowest position.
The eccentric (47) is controlled, for example, by cooperation with
<Desc / Clms Page number 19>
transfer means which communicate with the drawer (39).
For clarification of the operation of the weaving machine according to the invention, a brief description is given below of the successive steps of a weaving cycle, whereby the movements of the parts described above are each considered separately.
This description is illustrated step by step with reference to Figures 7A to 71.
Firstly, through the intervention of the computer program, a positioning of the knife trolley (2) and the trolley (6) with pushing device is obtained. After all, these positions determine exactly between which warp threads (11) and (12) a shed is drawn.
This positioning must be done again before the insertion of each weft thread and is programmed in function of the desired drawing.
The overlapping part of the trolley (6) with pushing device and the knife trolley (2) defines the hooks (4) and (4 ') which are raised and lowered by the blades (3) and (3') moving up and down in opposite phase are being brought. These positions remain the same until a weft thread is woven into the shed and are then changed.
Immediately to the left of the shed, where the shed is still wide enough for the insertion of a weft thread, the color grid (13) is then positioned, with the desired color above that location, and exactly above the toothed bars located in the weft direction ( 21) and (28) to which the gripper (20) and the retaining clamp (27) are respectively attached. The gripper (20) is now positioned exactly below the color generator (18). It is moved vertically up until the closed gripper head (24) comes out between the warp threads (11) and (12) (Fig. 7A). Then the gripper head (24) is opened and the opened parts push against the color generator (18), the inner of which
<Desc / Clms Page number 20>
tube (18 ") containing the wire (19) then falls slightly lower (Fig. 7B and 7C).
The gripper head closes and pulls the weft thread (19), which hangs down a little from the color generator (18), below the warp threads (11) and (12).
Then the weaving hook (32) is steered from right to left, until the hook shape (35) passes the pulled-in weft thread (19) (fig. 7D). The weaving hook (32) is moved back to the right and takes the weft thread with it (fig. 7E), until a sufficient length has been pulled out of the color generator (18). This length is also determined by means of the computer program. Then a laser cutting device cuts the weft thread (19) (Fig. 7F). The weaving hook (32) moves further to the right until the weft thread (19) lies horizontally on the lower warp threads (Fig. 7G).
Immediately to the right of the furthest right-hand warp thread (12) has positioned the retaining clamp (27) and now moves upward between the warp threads (11) and (12), capturing the weft thread (19). The drawer (39) moves forward and the selected reed teeth (38) press the weft thread (19) across the width of the shed against the fabric. In the meantime, the tube (18 ") of the color generator (18) has been brought back upwards, and subsequent positioning of the color grid (13) can optionally take place.
The reed now performs at least one stop - preferably two or more - of the newly inserted weft thread.
The blades (3) and (3 ') will now change position, and the lower warp threads (11) will now come up, while the upper warp threads (12) will lie down in the shed (fig. 7H). The weaving hook (32) is turned back to the left, pulling the free end of the weft thread (19) back through the now changed shed.
The weaving hook (32) moves completely through the shed and remains stationary when the end of the weft thread adheres to the
<Desc / Clms Page number 21>
left side of the shed. The free end of the weft thread (19) is now drawn through the suction installation (25) and is thus brought to the bottom of the fabric. The weaving hook (32) releases the weft thread, and moves back fully to the right, to its starting position for another weft. The drawer (39) then makes a second advance, while the selected reed teeth (38) press the weft thread (19). Now the eccentric (47) ensures that the reed tooth selections are cleared.
The positioning of the knife trolley (2) and of the push trolley (6), of the weaving hook (32), the holding clamp (27), the gripper (20) and the color grid (13), are all computer-controlled. This is also the case for opening and closing the gripper head (24), the up and down movements of the holding clamp (27), and for suctioning with the suction installation (25). With the return shoot it is very important that the weft thread (19) comes out of the weaving hook (32) in time, that the suction time is therefore not too long, and that the retaining clamp (27) releases the weft thread (19) in time. If these parameters are not set with precision - and they differ depending on the type of yarn - weaving or irregular fusion occurs.
A fine-adjustment mechanism is provided for precise control of those parameters, for example by means of sliders, which is connected to the computer. This setting should be made at the start of weaving with a specific type of yarn and determined by experiment.
Since the square-toothed bars (21), (28) and (33) of the hook (20), the retaining clamp (27), and the weaving hook (32) are under the shed, the tray (39) would, in normal operation of the loom cannot be brought against the fabric, as the reed teeth (38) would strike the bars (21), (28) and (33) (see fig.
<Desc / Clms Page number 22>
8).
In order to prevent this, when the drawer (39) is struck, the fabric is brought backwards - in accordance with the drawer movement - by a synchronous, for instance by means of cams, backward movement of the breast beam (57) and the slider (58) so that the entire work moves back 2 3 cm and brings the already woven piece to the drawer (39), which can still press against the fabric. After each stop of the weft thread (19), the brush and slider return to their original position.