<Desc/Clms Page number 1>
KLEURENNEGATIEFSCANNING EN TRANSFORMATIE
NAAR KLEUREN VAN CRIGINEEL TAFEREEL Domein van de uitvinding.
Deze uitvinding heeft betrekking op een methode en een apparaat voor het digitaliseren van kleurennegatiefbeelden op een beelddrager en het transformeren van de beeldsignalen zodat ze evenredig zijn met de spectrale intensiteiten van het gefotografeerde tafereel. De methode is bedoeld voor gebruik in elektronische kleurenbeeldscanners en drukvoorbereidingssystemen.
Achtergrond van de uitvinding.
Indien men een beeldmatige reproduktie van een tafereel wenst te bekomen, wordt het tafereel traditioneel gefotografeerd, waardoor men een positieve afdruk bekomt. Uitgaande van de positieve afdruk worden digitale kleurwaarden gegenereerd, geschikt voor het weergeven van een beeld op een monitor of op de reproduktie. Deze digitale kleurenwaarden voor het kleurenbeeld op de afdruk worden bekomen door volgende stappen : - scheiden van het kleurenbeeld in een aantal kleurcomponenten ; - omzetten van elke kleurcomponent in elektrische kleurwaarden door een kleurenbeeldscanner ; - omvormen van de elektrische kleurwaarden in digitale kleurwaarden door een transformatie teneinde een kleurgetrouwe reproduktie van de afdruk te bekomen ; en - uitschrijven van digitale kleurwaarden op een beelddrager, geschikt voor het gekozen reproduktieproces.
Een digitaliseerapparaat zet een optisch beeld door digitalisatie om in elektrische signalen, die elk op zich een maat zijn voor de optische densiteit van een zeer beperkt deel (pixel) van de drager. Voor kleurenbeelden onderscheidt men verschillende spectrale densiteiten, die bepalend zijn voor de kleurcomponenten waarin men het kleurenbeeld analyseert.
Digitalisatie betekent hier het omzetten van een optisch beeld in elektrische digitale beeldsignalen. Hierdoor worden de beelddata in elektronische vorm gegenereerd bijvoorbeeld op de volgende wijze.
<Desc/Clms Page number 2>
Een kleurenbeeld wordt belicht met een of ander lichtgevend element dat bijvoorbeeld wit licht uitstraalt. Het aldus-door reflectie of transmissie van het uitgestraalde licht-gegenereerde lichtbeeld wordt pixel per pixel aangeboden aan een fotogevoelig element, eventueel nadat het licht door een kleurfilter passeerde. Het fotogevoelig element zet de intensiteit van de pixel van het lichtbeeld om in bijvoorbeeld een analoog elektrisch signaal. Dit analoog elektrisch signaal wordt bemonsterd en-eventueel na versterking-aangeboden aan een ADC (Analoog/Digitaal Convertor), die uit het analoog elektrisch signaal een digitaal elektrisch beeldsignaal genereert. Dit beeldsignaal is representatief voor het aangeboden lichtbeeld.
Dit beeldsignaal in digitale vorm is geschikt om via een of ander transmissiemedium-bijvoorbeeld een elektrische of optisch kabel-overgebracht te worden naar een toestel dat de beeldsignalen kan opslaan in een vluchtig (RAM) of permanent (schijf) geheugenmedium. De beeldsignalen kunnen dan op een later tijdstip opgehaald worden en gebruikt om een beeldregistratie-of weergavesysteem aan te sturen. Dit zet het beeld in elektronische vorm om naar densiteitsverschillen op een beelddrager en maakt het hierdoor opnieuw beschikbaar voor visuele waarneming.
Een elektrische kleurwaarde is elk analoog of digitaal elektrisch signaal dat samen met een aantal gelijksoortige signalen de voorstelling van een beeld vormt. Deze gelijksoortige signalen kunnen opeenvolgend gelijkmatig in de tijd aangelegd worden en continu variëren op een elektrische geleider, zoals een coaxiale kabel in analoge videotoepassingen of kunnen ook digitaal zijn. Het tijdstip waarop dit beeldsignaal wordt aangelegd, bepaalt meestal de positie van de pixel op de drager waarmee dit beeldsignaal overeenkomt. In vele gevallen is de spanningsamplitude van dit beeldsignaal evenredig met de optische densiteit op de overeenkomstige positie op de drager.
Het beeldsignaal kan in digitale vorm opgeslagen zijn in een geheugeneenheid. Meestal gebruikt men voor een beeldsignaal in digitale vorm acht geheugenelementen die elk een toestand nul en een kunnen voorstellen, zodat elk digitaal beeldsignaal 256 discrete waarden kan aannemen. Voor bepaalde toepassingen-vooral als men onzeker s omtrent het dynamisch bereik of de densiteitsomvang van een te digitaliseren beeld-is het voordelig met twaalf of dertien bits per beeldsignaal te werken, zodat het aantal discrete waarden
<Desc/Clms Page number 3>
wordt opgevoerd tot 4096 of 8192. Aan elke discrete waarde kan men voor het verwerken en registreren van het beeld een bepaalde densiteit toekennen, opdat het beeld op een drager, waarop het later geregistreerd wordt, optimaal visueel waarneembaar en esthetisch is.
Wanneer het een kleurenbeeld betreft, zullen voor elke plaats of pixel op de drager meerdere beeldsignalen gegenereerd worden. Het kleursignaal afkomstig van een pixel in het beeld wordt meestal gescheiden in drie kleurcomponenten : rood, groen en blauw (RGB).
Dit gebeurt ofwel door het beeld achtereenvolgens met deze kleuren te belichten en de elektrische signalen van een fotogevoelig element, waarop het licht valt, te bemonsteren, ofwel door het beeld met wit licht met een breed spectrum te belichten en het door het beeld gereflecteerde of doorgelaten licht te filteren met een rood, groen of blauw filter, vooraleer het licht invalt op een fotogevoelig element. Meestal worden drie beeldsignalen gegenereerd voor elke pixel : rood, groen en blauw.
Omzetten in elektrische kleurwaarden heeft betrekking op het registreren en kortstondig bewaren van bijvoorbeeld een analoog elektrisch signaal, gegenereerd door een fotogevoelig element.
Indien slechts één fotogevoelig element aanwezig is (eventueel één per kleurcomponent) zoals in conventionele trommelscanners, wijzigt dit fotogevoelig element van plaats t. o. v. het kleurenbeeld, zodat elk elementair deel van het beeld - de beeldpixel - op een bepaald moment licht uitzendt naar dit fotogevoelig element.
Op dat moment wordt het elektrisch signaal, dat dit element genereert, versterkt met een versterkingsfactor G en vergeleken met een referentiespanning V. De versterking kan indien gewenst niet lineair verlopen om : - een analoog signaal aan te bieden waarvan gelijke niveauverschillen overeenkomen met niet gelijke densiteitsverschillen op de drager maar bijvoorbeeld met gelijke waarneembaarheidsverschillen ; - doelbewust een transformatie door te voeren op de analoge elektrische kleurwaarden die afkomstig zijn van het fotogevoelig element.
Dit nieuwe elektrisch signaal wordt bemonsterd en in digitale vorm ter beschikking gesteld van een geheugenmedium, waar het signaal bewaard wordt voor verdere verwerking.
<Desc/Clms Page number 4>
Een kleurenbeeldscanner is een digitaliseerapparaat dat het licht in twee of meer spectrale banden kan scheiden, zodat een kleurenbeeld kan worden opgesplitst in evenveel kleurcomponenten als er spectrale banden zijn. De spectrale banden worden bij voorkeur zo gekozen dat het kleurenbeeld terug kan verkregen worden door het samenstellen van de kleurcomponenten.
Een kleurcomponent van het beeld is het volledige beeld dat verkregen wordt door het licht dezelfde weg te laten doorlopen als op de kleurenbeeldscanner. Wordt het beeld bijvoorbeeld door rood gefilterd licht belicht om de rode beeldsignalen te verkrijgen, dan is dit de rode kleurcomponent. We spreken in deze tekst dus steeds over kleurcomponenten in relatie met de scanner.
Zoals hiervoor beschreven, bekomen we de kleurcomponenten of spectrale banden van een pixel door kleurfilters of door verschillende kleurbelichtingen. In US 5,157,516 onder "background of the invention" worden verschillende systemen beschreven.
Het omvormen van elektrische kleurwaarden in digitale kleurwaarden door een transformatie kan gebeuren : - door de analoge signalen niet-lineair te versterken zoals hiervoor aangegeven ; - door de numerieke waarde van de gedigitaliseerde beeldsignalen te wijzigen ; of - door een combinatie van beide technieken.
De elektrische kleurwaarden kunnen analoog of digitaal zijn. De door een transformatie gecorrigeerde kleurwaarden duiden we in deze uitvinding aan met de term digitale kleurwaarden.
Traditioneel digitaliseert men positieve kleurenbeelden met een kleurenbeeldscanner. Een positief kleurenbeeld is een min of meer kleurgetrouwe weergave van een of ander reëel tafereel dat op een vroeger tijdstip bijvoorbeeld fotografisch werd vastgelegd. Een positief kleurenbeeld kan voorkomen op een transparante drager zoals bij diapositieven. Een kleurenfoto is een andere verschijningsvorm van een positief kleurenbeeld, meestal dan op een ondoorzichtige drager, bijvoorbeeld papier.
Voor een kleurenfoto beschikt men meestal over een kleurennegatief beeld op een transparante drager. Voor de kleurenfotografie is immers de gangbare werkwijze eerst een negatief fotografisch materiaal te belichten met een beeld-gevormd in een
<Desc/Clms Page number 5>
camera-van het te fotograferen tafereel. Na ontwikkeling van dit transparant fotografisch materiaal, kan een positieve afdruk bekomen worden door een kleurgevoelig materiaal op een ondoorzichtige drager te belichten met het beeld op de transparante drager.
Het ligt voor de hand dat het transparante negatiefmateriaal minimum evenveel beeldinformatie bevat als de positieve afdruk hiervan. Men kan zelfs aannemen dat het negatiefmateriaal meer beeldinformatie bevat. Dit is zeker zo voor overbelichte en onderbelichte negatieven. Deze bevatten heel wat informatie die door het fotografisch proces nog moeilijk op een juiste manier over te brengen is op een positief beeld. Een kleurennegatieve film heeft op zichzelf een groot densiteitsbereik-typisch ca. OD tot 4D - en bovendien wordt de helderheidsomvang van het gefotografeerde tafereel gecomprimeerd weergegeven op het negatiefmateriaal.
Hierdoor heeft een kleurennegatieve film een groot werkingsgebied dat niet kan geëvenaard worden door een diapositieve film. Het is dus voordelig om eenzelfde tafereel met een kleurennegatieve film te fotograferen in plaats van met een diapositieve film, indien men wenst dat zo veel mogelijk informatie fotografisch geregistreerd wordt. Het blijft evenwel een probleem om deze informatie optimaal aan te wenden voor het verkrijgen van een reproduktie die het positieve beeld weergeeft.
Dit is ondermeer te wijten aan het feit dat in de kleurenfotografie allerhande technieken worden aangewend om een zo breed mogelijk gamma van tinten en schakeringen op de positieve afdruk kleurgetrouw te kunnen weergeven. In "The reproduction of colour in photography, printing & television" door R. W. G. Hunt, Fourth Edition 1987, hoofdstukken 12 en 15, worden methodes uiteengezet om door kleurmaskering, kleurenkoppelaars en andere fotografische technieken tussenbeeldeffecten te neutraliseren in het negatieve en het positieve beeld.
Bovendien zal iedere fabrikant van materiaal voor kleurenfotografie specifieke technieken toepassen en kleurwijzigingen in het negatiefmateriaal inbrengen om met de uiteindelijke positieve afdruk een zo gunstig mogelijk eindresultaat te bekomen. Het negatiefmateriaal en het materiaal voor de positieve afdruk zijn dus op elkaar afgestemd. Zo is het mogelijk dat twee positieve afdrukken, verkregen met verschillende types fotografisch materiaal, sterk op elkaar lijken, maar dat de tussenliggende
<Desc/Clms Page number 6>
kleurennegatieve beelden sterk verschillend van elkaar zijn. Om voorgaande redenen worden in de praktijk geen negatieven gedigitaliseerd om tot kleurgetrouwe reprodukties te komen maar vertrekt men van positieve beelden hoewel deze, zoals hiervoor vermeld, een beperkte informatie inhoud hebben.
Traditioneel tracht men dus een getrouwe weergave te bekomen van de positieve afdruk. Vermits nog een aanzienlijk aantal-soms subjectieve-parameters het uitzicht van de positieve afdruk bepalen en bovendien bepaalde kleurtinten ten opzichte van het tafereel kunnen verdwenen zijn, is de reproduktie die men door het digitaliseren van een positief beeld bekomt van een lagere kwaliteit dan men theoretisch zou kunnen bekomen door het digitaliseren van een kleurennegatief beeld en het juist aanwenden van de verkregen beeldinformatie.
Doel van de uitvinding.
Het doel van deze uitvinding is het bekomen van een reproduktie van het beeld van een tafereel door het digitaliseren van het fotografisch kleurennegatieve beeld van het tafereel.
Een bijkomend doel van deze uitvinding is de gedigitaliseerde beeldsignalen zo te corrigeren door een transformatie dat de gecorrigeerde beeldsignalen voorgesteld worden door waarden die evenredig zijn met de spectrale helderheid der beeldpixels van het tafereel dat voorgesteld wordt door de beeldsignalen.
Een ander doel van de uitvinding is het bepalen van tooncurven in de transformatie zonder beroep te doen op gegevens omtrent het tafereel en zonder te beschikken over een fotografisch positief beeld, afgeleid van het kleurennegatieve beeld.
Nog een doel van de uitvinding is het bepalen van een bijkomende kleurcorrectie die kleurverschuivingen, ten gevolge van het fotografisch proces en de spectrale beperkingen van het digitaliseerapparaat, wegwerkt.
Samenvatting van de uitvinding.
Voorliggende uitvinding betreft een methode vocr het gener=ren van digitale kleurwaarden, geschikt voor het weergeven van een beeld op een monitor of op een reproduktie, door digitalisatie van een
<Desc/Clms Page number 7>
kleurennegatief beeld op een beelddrager, bestaande uit volgende stappen : - scheiden van het kleurennegatieve beeld in een aantal kleurcomponenten ; - omzetten van elke kleurcomponent in elektrische kleurwaarden door een kleurenbeeldscanner ; - omvormen van de elektrische kleurwaarden in digitale kleurwaarden door een transformatie ; en hierin gekarakteriseerd dat de transformatie gebeurt aan de hand van : - fotografische parameters geassocieerd met de vorming van het kleurennegatieve beeld op de beelddrager ; en - scannerparameters geassocieerd met de kleurenbeeldscanner.
Het voordeel van het scannen van kleurennegatieve beelden is dat de in deze beelden onmiskenbaar aanwezige beeldinformatie optimaal benut wordt voor het verkrijgen van reprodukties van het tafereel langs elektronische weg. Het kan immers zijn dat door bepaalde instellingen bij het verkrijgen van het positieve beeld, informatie aanwezig in het kleurennegatieve beeld verloren is gegaan, die bij voorkeur in reprodukties aanwezig is.
Een bijkomend voordeel is dat geen positief beeld hoeft aangemaakt te worden, wat veelal een extra fotografische stap vereist.
Hoewel het negatieve beeld niet een "mathematisch negatief" is van het tafereel of van de positieve afdruk, kan door gebruik te maken van de methode van deze uitvinding toch een kleurgetrouwe reproduktie bekomen worden, uiteraard binnen de beperkingen van het reproduktieproces.
Het digitaliseren van de kleurennegatieve beelden, waarbij men rekening houdt met de karakteristieken van het negatiefmateriaal, geeft bovendien het voordeel dat de methode toepasbaar is op fotografisch materiaal van verschillende fabrikanten.
Voor het transformeren van de gedigitaliseerde beeldsignalen van het kleurennegatieve beeld volgen we niet de stand van de techniek, waarin men probeert een kleurgetrouw beeld van een positieve afdruk van het tafereel te reconstrueren, maar trachten we de beeldsignalen evenredig te maken met de helderheid van het tafereel zelf.
<Desc/Clms Page number 8>
Het is voordelig het tafereel als referentie te nemen, omdat hierdoor minder kans bestaat dat kleurtinten verloren gaan. Hiervoor moeten dan wel de karakteristieken van het opnamesysteem, de kleurennegatieffilm en de scanner in rekening gebracht worden.
De kleursignalen die verkregen worden door het scannen van het negatieve beeld dienen een niet lineaire transformatie te ondergaan om de voor het digitale beeld ongewenste fotografische effecten ongedaan te maken.
We definiëren hierna de begrippen die specifiek zijn aan de uitvinding. Een kleurennegatief beeld, waarvan deze uitvinding uitgaat, wordt door het menselijk oog waargenomen als densiteitsverschillen op een transparante of ondoorzichtige drager.
Het beeld is een halftoon beeld, met halftoon in de gebruikelijke betekenis van beelden met voor het oog een quasi continue densiteitsweergave. De bijkomende bepaling"-negatief"in "kleurennegatief" beperkt de beelden waarop deze uitvinding betrekking heeft tot beelden waarvan de kleuren nagenoeg complementair zijn aan de kleuren van het tafereel waarvan het kleurennegatieve beeld een voorstelling is. Zo zal een rood voorwerp in het tafereel op het kleurennegatieve beeld voorkomen als een cyaankleurig deelbeeld. Een lichtgrijs voorwerp in het tafereel is op het kleurennegatief donkergrijs. Zoals hiervoor besproken, geven fotografische technieken aanleiding tot kleurverschuivingen in het kleurennegatieve beeld. Ondanks die kleurverschuivingen dient men zulke beelden te catalogeren onder het begrip kleurennegatief beeld.
Met fotografische parameters bedoelen we onder meer : - de ongewenste belichting van het tafereel, bijvoorbeeld bij flitsbelichting, overvloedig blauw licht in een zonnig sneeuwlandschap, onvoldoende belicht of overbelicht tafereel, enz.. In sommige gevallen heeft de specifieke belichting een gewenst effect, zoals een foto genomen bij zonsondergang.
- de eigenschappen van de camera, waaronder : + de gebruikte lenzen en brandpuntsafstand + het diafragma + de sluitertijd - de spectrale gevoeligheid van de verschillende kleurlagen. Deze wordt gekarakteriseerd door de concentratie kleurstof in de kleurlaag als gevolg van een belichting bij een bepaalde
<Desc/Clms Page number 9>
golflengte.
- de kenmerken van het ontwikkelproces - de spectrale transmissie eigenschappen van de kleurlagen. Dit is de lichttransmissie als functie van de golflengte.
Met scannerparameters bedoelen we onder meer : - de spectrale eigenschappen van de belichtingsmodule. Dit is de helderheidsverdeling in de verschillende golflengtegebieden van de lichtbron in de scanner.
- de spectrale eigenschappen van de kleurenfilters. Dit is de lichttransmissie van het kleurenfilter als functie van de golflengte van het ingestraalde licht.
- de spectrale gevoeligheid van de fotogevoelige elementen. Dit is bijvoorbeeld voor CCD's (Charge Coupled Devices) de hoeveelheid elektrische lading die wordt opgebouwd door een constante lichtenergiedichtheid bij een bepaalde golflengte van het ingestraalde licht.
- de inherente transformaties die de elektrische signalen in het digitaliseerapparaat ondergaan. Dit kan bijvoorbeeld logaritmische transformatie, een gamma correctie of een lineaire transformatie zijn gerealiseerd door een versterkingsfactor G en een referentiespanning V.
De methode van deze uitvinding is ook van toepassing voor een systeem dat beeldsignalen genereert voor cyaan, magenta en geel (CMY). Elk ander stelsel-naast RGB en CMY - dat een volledige-of zelfs een onvolledige-kleurenruimte beschrijft, kan gebruikt worden om een kleur voor te stellen door de beeldsignalen bedoeld in deze uitvinding. Tevens kunnen een aantal methodes van deze uitvinding succesvol toegepast worden op zwart/wit negatiefbeelden.
De transformatie wordt in eerste instantie gerealiseerd door toepassing van een tooncurve. Hoewel hiervoor meestal een zogenaamde "Lock Up Table" of LUT wordt aangewend, is dit voor de methode van deze uitvinding geen beperking. Met een tooncurve bedoelen we in het algemeen een wiskundig verband dat de eendimensionale transformatie beschrijft van elektrische kleurwaarden naar digitale kleurwaarden.
De fysische realisatie kan op verschillende wijzen gebeuren : - door een elektronische schakeling die analoge beeldsignalen transformeert naar analoge en verder digitale beeldsignalen
<Desc/Clms Page number 10>
volgens een verband dat aangegeven wordt door de tooncurve ; - door in een digitaal geheugen, bijvoorbeeld RAM, in opeenvolgende geheugencellen een waarde voor de gecorrigeerde beeldsignalen op te slaan. Het niet-gecorrigeerde beeldsignaal in digitale voorstelling kan dan als index in deze rij geheugencellen of LUT gebruikt worden.
Verder in de tekst wordt herhaaldelijk gerefereerd naar twee karakteristieke curven, die met elkaar verweven zijn, maar waarvan de definitie en finaliteit duidelijk van elkaar verschillend zijn.
De karakteristieke FILMcurve is een grafiek met in abscis het logaritme van de lichtenergiedichtheid Hy (uitgedrukt in lux seconde [lxs]) en in ordinaat de optische densiteit (dimensieloos) bekomen na belichting met Hy en na ontwikkeling van het fotografisch kleurennegatief.
De karakteristieke SYSTEEMcurve is per kleurcomponent een grafiek met in abscis telkens het logaritme van de helderheid Lv (uitgedrukt in candela per vierkante meter cd/n) van een voorwerp met een neutrale kleur in het tafereel en in ordinaat respectievelijk de kleurdensiteit D Dst DB. De helderheid van een punt van het tafereel ontstaat door licht dat invalt op het tafereel en hierdoor gedeeltelijk gereflecteerd wordt. Een deel van dit gereflecteerde licht wordt gecapteerd door de fotografische beelddrager in de camera tengevolge van het afbeelden van het tafereel. De hoeveelheid licht die op de beelddrager valt bepaalt de hiervoor beschreven lichtenergiedichtheid Hy. Met een neutrale kleur bedoelen we verder in deze tekst elke kleur verkregen door mengen van uitsluitend zwart en wit.
Dus enkel wit, zwart, lichtgrijs, donkergrijs enz.
De kleurdensiteit Da van een punt op het ontwikkeld negatief is - op een arbitraire additieve constante na-het negatieve logaritme van de lichtenergiedichtheid HR die invalt op het fotogevoelig element dat de lichtbundel ontvangt afkomstig van de rode beeldcomponent. Een analoge definitie geldt voor de karakteristieke systeemcurven D = fe (Ly) en D, = fLy). De drie karakteristieke systeemcurven hebben dus een abscis Lv met dezelfde betekenis en een ordinaat met een verschillende betekenis. Het is duidelijk dat de abscis universeel is.
De ordinaat hangt in sterke mate af van : - de spectrale gevoeligheid van de kleurlagen in het fotografisch
<Desc/Clms Page number 11>
beeldmateriaal voor neutraal licht - de spectrale karakteristieken van de kleurstoffen gevormd in het fotografisch beeldmateriaal - het spectrum van de lichtbron in de scanner - de spectrale karakteristieken van de kleurfilters in de scanner - de spectrale gevoeligheid van de fotogevoelige sensoren in de scanner, die het gefilterde lichtsignaal omzetten in een elektrisch signaal.
Doordat deze curven afhankelijk zijn van het systeem gevormd door zowel het beeldmateriaal als de scanner met de specifieke scannerparameters, worden deze curven de karakteristieke systeemcurven genoemd. Dit om ze te onderscheiden van de karakteristieke filmcurven, die enkel afhankelijk zijn van het fotografisch beeldmateriaal.
Gedetailleerde beschrijving van de uitvinding.
De uitvinding wordt hierna beschreven bij wijze van enkele voorbeelden, met verwijzingen naar de bijhorende figuren waarin : Fig 1 is een schematische voorstelling van een fotografische opname van een tafereel en de digitalisatie van het kleurennegatieve beeld ; Fig 2 is een voorstelling van de karakteristieke systeemcurven voor een bepaald type film en scanner, waarop de helderheidsomvang kan geschat worden.
In Figuur 1 tonen we schematisch een systeem vanaf de beeldacquisitie tot de voorstelling van digitale signalen op een video monitor 39. Een tafereel 31 wordt verlicht door een zekere lichtbron (niet getoond), meestal door rechtstreeks of diffuus zonlicht, in een testopstelling door een gecalibreerde lichtbron.
Een camera 32 capteert via een lens of lenzensysteem een deel van het door het tafereel 31 diffuus gereflecteerde licht Lv en convergeert de lichtstralen uitgaande van een punt van het tafereel op het beeldpunt ervan op een fotografische drager 33 die zich in de camera 32 bevindt. Het geconvergeerde licht belicht en exciteert- afhankelijk van het golflengtegebied-de fotogevoelige lagen van de drager 33. Hierdoor ontstaat een latent beeld. De fotografische drager 34 gaat dan in een ontwikkelapparaat 35, het latent beeld
<Desc/Clms Page number 12>
wordt daar ontwikkeld en is na ontwikkeling visueel waarneembaar als een kleurennegatief beeld op de fotografische drager 34. De drager wordt dan in het digitaliseersysteem belicht door een lamp 36 die licht met een breed spectrum uitstuurt.
Het licht valt op de transparante drager 37 en wordt door de kleurstoffen, die het visueel waarneembaar beeld vormen, gefilterd. Via een optisch pad wordt het licht-gemoduleerd door de kleurstoffen-door drie filters gestuurd, respectievelijk een rood filter 43, een groen filter 44 en een blauw filter 45. We bespreken vanaf nu verder het optische pad van het licht dat gefilterd werd door het rode filter 43. De bespreking voor de andere beeldsignalen (groen en blauw) is analoog. Het rode licht, dat door deze filter doorgelaten wordt, bereikt via een optisch pad een geschikt fotogevoelig element 42 en heeft op die plaats een bepaalde verlichtingssterkte Ev (uitgedrukt in lux [lx]). We duiden deze verder aan met ER om duidelijk te maken dat het om de rode beeldcomponent gaat.
Het fotogevoelig element capteert gedurende korte tijd de lichtenergie, waardoor dus een bepaalde lichtenergiedichtheid Hv ontstaat. Ook hier vervangen we de index V door R : HR. Ha wordt bepaald door ER. ER is afhankelijk is van de spectrale eigenschappen van de kleurstoffen op het deel van de drager dat het licht doorlaat. Ha is bovendien afhankelijk van de belichtingstijd of integratietijd. De integratietijd is een belangrijke parameter van het digitaliseersysteem, waarmee de "gevoeligheid", het"dynamisch bereik"of de"lichtversterking"kan bijgeregeld worden. De "gevoeligheid" van het digitaliseersysteem kan ook verhoogd worden door de lichtsterkte van de lichtbron te verhogen.
Het fotogevoelig element zet de lichtenergiedichtheid Ha om in een lading QR, die evenredig is met Ha. Via een elektronische schakeling wordt de lading Q, omgezet in een spanning VR evenredig met de lading 0"die verder elektronisch beter hanteerbaar is.
Afhankelijk van het type scanner ondergaat deze spanning V, een lineaire of niet-lineaire transformatie. De meest eenvoudige en tevens lineaire transformatie, die ook schematisch is voorgesteld in figuur 1, wordt gerealiseerd door een versterking G 40 en een referentiespanning Vo 41. Hierdoor wordt de spanning VR omgezet in een andere spanning V'R die binnen het gespecificeerde spanningsbereik van de ADC ligt. De ADC 46 zet het analoge spanningssignaal om in een digitaal signaal r'met een vast aantal bits. In moderne kleurenbeeldscanners is dit aantal bits minimaal
<Desc/Clms Page number 13>
acht, zodat 256 equidistante niveaus van Vu, kunnen onderscheiden worden.
Hoog kwalitatieve scanners, voor gebruik in grafische toepassingen, hebben veelal een ADC die twaalf (voorbeeld in de figuur), dertien of zelfs zestien bits genereert voor de kleurwaarde r'. Indien de ADC twaalf of meer bits per pixel genereert is het meestal niet vereist dat G en Vo regelbaar zijn, omdat later digitaal een venster uit de beschikbare niveaus kan geselecteerd worden. Voor systemen met een acht bit ADC is meestal G en Vo wel instelbaar, afhankelijk van het densiteitsbereik van de te scannen drager.
Meestal zal men het beeld tweemaal scannen : eenmaal met een zogenaamde prescan en eenmaal met de definitieve scanoperatie. Voor een systeem, waarin de ADC een voldoende aantal bits genereert, wordt het digitaal venster zo ruim mogelijk genomen bij de prescan.
De prescan bepaalt dan de grootte van het optimale venster. Dit venster wordt bij de definitieve scanoperatie ingesteld.
Bij systemen met versterking G en referentiespanning Vo worden tijdens de prescan G en Vo op de minimale waarde ingesteld, zodat de laagste noch de hoogste densiteiten de ADC in verzadiging brengen, met andere woorden dat de spanning VOR zowel voor punten met een lage densiteit als voor punten met een hoge densiteit binnen de gespecificeerde ingangsspanning van de ADC ligt. Zoals we verder zullen uiteenzetten, bepalen de beeldsignalen verkregen uit de prescan de waarden voor G en Vo, die specifiek zijn voor het beeld.
De FOCUS COLOR (handelsmerk van Agfa-Gevaert N. V.) scanner, vervaardigd en verdeeld door Agfa-Gevaert N. V. te Mortsel is een acht bit kleurenbeeldscanner. De lichtenergiedichtheid voor het fotogevoelig element kan hierin aangepast worden door de snelheid van het scannen aan te passen, waardoor de integratietijd kan gewijzigd worden. De HORIZON (handelsmerk van Agfa-Gevaert N. V.) scanner, eveneens een systeem dat door Agfa-Gevaert N. V. wordt vervaardigd en verdeeld, is een systeem met een negen bit ADC. Ook hier zijn voorzieningen om de belichting van de drager en de integratietijd van de fotogevoelige elementen aan te passen aan het densiteitsbereik van de drager.
De HORIZON PLUS - eveneens een scansysteem van Agfa-Gevaert N. - beschikt over een dertien bit ADC. Hier is in het analoge pad geen regeling voorzien om het dynamisch bereik aan te passen. De vensterfunctie wordt hier gerealiseerd door tooncurven die de transformaties Ta, Ta en TB uitvoeren, waardoor densiteiten kleiner
<Desc/Clms Page number 14>
dan de laagste in het beeld en groter dan de hoogste niet verder verwerkt worden. In de ACS-100, een hoogkwalitatieve scanner voor grafische toepassingen eveneens van dezelfde firma, beschikt over een dertien bit ADC en heeft een variabele integratietijd omwille van optische vergrotingen van het originele beeld. De tooncurve accepteert ook hier dertien bit als ingang en heeft hiermee voldoende om een acht bit gecorrigeerd uitgangssignaal r te leveren.
Het is evenwel ook mogelijk dat de tooncurven de elektrische kleurwaarden transformeren naar minder of meer dan acht bits.
Eenmaal de elektrische roodkleurwaarde r'uit de ADC verkregen is, wordt deze via een tooncurve Ta omgezet in een digitale (gecorrigeerde) roodkleurwaarde r. Verder bespreken we hoe dit in het werk gaat en hoe de tooncurve Ta opgesteld wordt. De tooncurven voor rood, groen en blauw converteren de pixelwaarden (r. g . b ) van een digitale voorstelling van het negatiefbeeld naar een digitale voorstelling van het positieve beeld met pixelwaarden (r, g, b).
Indien op analoge wijze de digitale kleurwaarde g voor groen en kleurwaarde b voor blauw verkregen zijn, dan zijn de beeldsignalen reeds geschikt om neutrale tinten in het tafereel kleurgetrouw weer te geven, en zijn reeds zeer geschikt om voor kleurapplicaties- zoals PHOTOSHOP (handelsmerk van Adobe Inc.) - beelden te leveren die verder interactief kunnen behandeld worden. Meestal dienen nog kleurverschuivingen ten gevolge van het fotografisch proces weggewerkt te worden. Dit gebeurt door de kleurwaarden r, g en b te combineren en hieruit kleurgecorrigeerde kleurwaarden R, G en B te berekenen in een kleurtransformatiesysteem 38. Een kleurenvideomonitor 39 aangestuurd met deze R, G, B signalen zal een beeld weergeven dat-binnen de mogelijkheden of de kleurengamut van de monitor-een kleurgetrouwe weergave is van het tafereel.
Deze beelden zijn dan ook zeer geschikt als bron voor het weergeven van reprodukties van het origineel tafereel.
Aan de hand van figuur 2 bespreken we nu hoe de instellingen voor de analoge versterking G en de referentiespanning V optimaal kunnen gekozen worden of hoe de grenzen voor het digitaal venster bepaald worden. Een prescan fase is bedoeld om de densiteitsomvang van de beelddrager te bepalen. Hiervoor dient men te scannen cver het ganse densiteitsbereik. Afhankelijk van de kwaliteit van de scanner, ligt dit tussen 0, 0 D en 2, 0 tot 3, 0 D.
Voor de hiervoor
<Desc/Clms Page number 15>
vernoemde HORIZON scanner, is het dynamisch bereik [OD ; 2, 5D], voor de ACS-100 [0, 3D]. Dit dynamisch bereik kan-afgestemd op het densiteitsbereik van het te digitaliseren beeld-beperkt worden door de integratietijd voor het fotogevoelig element aan te passen, een diafragma in het optisch pad in te stellen en de versterking G in het analoge elektrische pad oordeelkundig te kiezen.
Om het densiteitsbereik van het te digitaliseren beeld te bepalen, wordt per kleurcomponent nagegaan wat de minimale en maximale densiteit in het beeld is. Traditioneel noemt men de minimale densiteit de "high lights" en de maximale densiteit de "shadows". Het vinden hiervan kan bijvoorbeeld interactief gebeuren of door per kleurcomponent een histogram te analyseren.
De interactieve werkwijze vereist dat de gebruiker het"wit punt" in het tafereel aanduidt. Op het kleurennegatieve beeld verkregen door de prescan komt dit overeen met het donkerste punt in het beeld. De gebruiker beweegt een merkpunt op het beeldscherm naar dit punt in het beeld en deelt aan het systeem mee dat dit het "wit punt"is. Hierdoor kan het systeem bepalen welk de hoogste helderheid in het tafereel is die moet voorgesteld worden.
Voor de automatische bepaling van het densiteitsbereik wordt bijvoorbeeld een histogram opgesteld aan de hand van de elektrische kleurwaarden per kleurcomponent voor alle pixels. Dit histogram wordt dan ingedeeld in klassen die telkens ongeveer twee procent van de populatie bevatten. De eerste klasse komt overeen met een lage kleurwaarde of hoge densiteit, de laatste klasse met een hoge kleurwaarde of lage densiteit. De ondergrens van de eerste klasse bepaalt de maximale densiteit Dur terwijl de bovengrens van de laatste klasse de minimale densiteit Da bepaalt. Door de techniek met het histogram worden toevallige scanfouten uitgesloten voor de bepaling van de minimale en maximale kleurdensiteit. Het effect van zulke scanproblemen kan ook uitgeschakeld worden door toepassing van technieken voor ruisonderdrukking.
Voor de beeldsignalen afkomstig uit de rode kleurcomponent bekomt men de minimale densiteit die we op Fig. 2 aanduiden met D en de maximale densiteit DR. Hetzelfde geldt voor D en DMG voor de beeldsignalen afkomstig van de groene beeldcomponent en D en D voor de blauwe beeldcomponent.
Voor scanners die slechts beschikken over een ache bis ADC, is het voordelig in het analoge circuit de versterking (G) en de
<Desc/Clms Page number 16>
referentiespanning (via) optimaal in te stellen zodat het digitale getallenbereik voor de kleurwaarden optimaal benut wordt om nuttige densiteiten voor te stellen, dit wil zeggen densiteiten die werkelijk voorkomen binnen het densiteitsbereik van het te digitaliseren beeld en dat hierdoor dus geen kleurwaarden geassocieerd worden met densiteiten die niet voorkomen in het beeld.
Bij het instellen van G en Va moet men vermijden dat een ongewenste kleurverschuiving kan optreden. Dit wil zeggen dat neutrale tinten in het tafereel aanleiding zouden geven tot elektrische kleurwaarden r', g'en b'die onderling een verschillende waarde hebben. Daarom moet men bij de instelling van G en V0 per kanaal rekening houden met de kleursignalen van de drie kleurcomponenten. Deze bepalen dan voor elk kleurkanaal afzonderlijk een specifieke waarde voor G en Vo.
Tevens is het nadelig de versterkingsfactor G te hoog in te stellen.
Indien immers het gescande beeld gedeeltelijk afkomstig is van een volledig transparant deel op of naast de beelddrager, dan kunnen hierdoor CCD elementen in oververzadiging gaan en aanleiding geven tot een effect dat bekend is onder de naam "blooming". Dit betekent dat naburige CCD elementen ook in verzadiging gaan, zonder dat hiervoor een aanleiding was in het gescande beeld op die positie.
Het doel van de specifieke instelling van G en V ;, is neutrale tinten in het tafereel voor te stellen met gelijke elektrische kleurwaarden r', g', b'. Hiertoe worden G en Vo voor elke kleurcomponent met behulp van de respectievelijke karakteristieke systeemcurve bepaald. Verder in de tekst zullen we bespreken hoe de karakteristieke systeemcurve verkregen wordt. G en V0 worden bepaald op basis van de geschatte helderheidsomvang [Lm,LM] van het tafereel.
Het schatten van de helderheidsomvang wordt geschetst in figuur 2.
Hiertoe wordt vooreerst het densiteitsbereik (D, D ), (D D) en (DmB,DMB) per kleurcomponent uitgezet op de respectievelijke assen DRI
EMI16.1
Da, Deze densiteitsomvangen komen overeen met een helderheidsomvang (L", ") en (LIm). bepalen we de grootste helderheidsomvang (L., door het minimum L. respectievelijk het maximum L, = max Lxr. Lim van de geschatte helderheidsomvangen per kleurcomponent te nemen.
Deze globale helderheidsomvang (Lm,LM) wordt via de karakteristieke systeemcurven terug cvergebracht op ordinaatassen Da, DG en DB en levert voor elke kleurcomponent een gecorrigeerd densiteitsbereik
EMI16.2
(D, ), D' en (DD). Elk gecorrigeerd
<Desc/Clms Page number 17>
densiteitsbereik bepaalt voor de betreffende kleurcomponent de versterking G en de referentiespanning V die het analoge spanningsbereik voor de ADC bepalen. Op die manier bereiken we dat in bijvoorbeeld een acht bit systeem een beeldpunt van het donkerste neutrale punt in het tafereel zal afgebeeld worden op de pixelwaarde (r', g', b') = (255,255, 255) en het lichtste neutrale punt aanleiding geeft tot de pixelwaarde (0,0, 0).
Voor een systeem met
EMI17.1
een digitale vensterfunctie worden r en r' die overeenkomen met respectievelijk D'-
Per kleurvlak-dit is de verzameling van kleurwaarden voor n kleurcomponent in het beeld-wordt respectievelijk een tooncurve TR, T, ; en TB bepaald. De tooncurve TR transformeert de elektrische
EMI17.2
kleurwaarde ru de digitale kleurwaarde r. Op analoge wijze bekomt men g uit g'door en b uit b'door De tooncurven TR, Ts en TB worden zo bepaald dat voor alle neutrale tinten in het tafereel niet alleen de drie digitale kleurwaarden r, g en b een gemeenschappelijke digitale kleurwaarde k hebben : k=r=g=b, maar ook dat er een lineair verband is tussen de helderheid Lv van een neutrale tint in het tafereel en de overeenkomstige gemeenschappelijke digitale kleurwaarde k : k = s.
Lv + t
De constanten s en t kunnen expliciet berekend worden door de grenswaarden L, en LB van de geschatte helderheidsomvang in te vullen en het aldus verkregen stelsel van lineaire vergelijkingen op te lossen. Voor een acht bit systeem, waarbij de minimale waarde voor
EMI17.3
k=0 en de maximale waarde k=255 wordt dit stelsel s. 0 (l. s. 255 (l.
Het bepalen van de tooncurven kan als volgt gebeuren. Als voorbeeld behandelen we het opstellen een transformatietabel TR (Look Up Table of LUT) die de elektrische roodkleurwaarde r'transformeert naar de digitale roodkleurwaarde r. Hiertoe dient voor elke mogelijke r' een overeenkomstige waarde r bepaald. In de meeste scanners - ook voor deze met niet instelbare G en V-bestaat er tussen r'en de energiedichtheid HR op het fotogevoelig element voor de rode kleurcomponent een lineair verband, dat ondubbelzinnig bepaald is door de vaste waarde of instelling van de versterking G
EMI17.4
en de referentiespanning We kunnen dus stellen dat H, = p. r' + q (2)
<Desc/Clms Page number 18>
waarbij p en q bepaald zijn door G en V0.
Voor scanners die in het analoge circuit bijvoorbeeld een gammacorrectie uitvoeren-dit is een niet lineaire elektronische versterking op het spanningssignaal
EMI18.1
Va : VIT = V * (VR/V) Y het verband tussen Ha en r'eveneens bekend door een theoretisch model van de elektronische schakeling of door meting. Voor sommige scanners is y instelbaar al naargelang men te maken heeft met een reflectief of een transparant origineel. Voor een reflectief origineel kiest men typisch y=l, voor een transparant origineel y=1, 5.
Het feit dat men het verband tussen H, en r'kent, betekent dat uit elke waarde van r'de overeenkomstige waarde van H. kan bepaald worden. Vermits D. = C - log Ha (3) kan uit HR onmiddellijk Da bepaald worden. De arbitraire constante C heeft immers een voor de scanner vastgelegde waarde. De karakteristieke systeemcurve laat toe uit de waarde van D de helderheid Lv te bepalen van een punt met neutrale kleur in het tafereel dat aanleiding zou geven tot een densiteit Da in het rode kanaal van de scanner. Om Lv te bepalen, zetten we op de D, as de waarde van D uit. We bewegen volgens een rechte evenwijdig met de
EMI18.2
Lv-as naar de karakteristieke curve.
Vanaf het punt waar we de curve snijden, bewegen we volgens een rechte evenwijdig aan de D.-as naar de Lv-as. Waar we deze snijden, lezen we de waarde van log af, die we via een antilog omzetten naar Lv. Door in formule (l) de bekomen waarde van Lv in te vullen, samen met de waarden voor s en t bekomen door oplossing van het lineaire stelsel (l. a, 1. b), verkrijgen we finaal een waarde voor de digitale roodkleurwaarde r, die overeenstemt met de elektrische roodkleurwaarde r'waarmee we
EMI18.3
startten. Indien r negatief is, doordat Lv < 1m, stellen we bij voorkeur r'*0. Indien r > r doordat Lv > IM dan stellen we bij voorkeur r=r. Deze twee voorwaarden implementeren de digitale vensterfunctie.
Deze berekeningsstappen om r te bekomen uit r'worden
EMI18.4
uitgevoerd voor elke waarde die r'kan Telkens een koppel (r. berekend is, wordt de berekende waarde voor r bewaard op een aannemen.geheugenplaats met index r'in de LUT die T, bepaalt. Door deze tabel kan de omzetting van het ganse rode kleurvlak snel gebeuren, omdat de elektrische kleurwaarde r', die door de ADC gegenereerd wordt, als index kan gebruikt worden in de LUT die T, bepaalt en uit de
<Desc/Clms Page number 19>
indexeringsoperatie onmiddellijk de digitale kleurwaarde r resulteert.
De berekening van de tooncurve Ta kan ook op andere manieren gebeuren, door bijvoorbeeld een beperkt aantal (r. r) koppeis te bepalen en tussenliggende tabelwaarden uit de berekende koppels af te leiden door lineaire interpolatie of een of andere benaderingsvorm. Het beperkte aantal berekende koppels kan zo nodig bepaald worden door telkens te vertrekken van een r-waarde en hieruit een r'waarde te bepalen. Dit is vooral nuttig indien de inversie van de karakteristieke curve een probleem stelt.
EMI19.1
Voor het opstellen van de transformaties TQ en TB kan een analoge werkwijze gevolgd worden als beschreven voor Ta.
De transformatie hoeft niet digitaal uitgevoerd te worden. Het is denkbaar dat ze via elektronische schakelingen op analoge elektrische kleurwaarden r', g'en b'wordt uitgevoerd, waarna een ADC onmiddellijk te digitale kleurwaarden r, g en b geeft die in een lineair verband staan met Ly.
Het is eveneens mogelijk dat helemaal geen versterking G of referentiespanning Vo kunnen ingesteld worden of dit slechts mogelijk is met een G en V voor alle kleurcomponenten gelijk. Dit is meestal zo voor scanners met een eenvoudige constructie of voor scanners waarin de ADC het analoge spanningssignaal transformeert naar bijvoorbeeld een twaalf, dertien of zestien bit kleurwaarde r', g', b'. Ook hier is er een lineair verband zoals in formule (2), waarbij p en q vaste scannerparameters zijn, maar kunnen verschillen voor de drie kleurcomponenten. Indien deze scanners een of andere correctie uitvoeren in het analoge circuit, kan ook hier het verband tussen bijvoorbeeld rl en H, theoretisch of door meting bepaald worden.
Verder verloopt de bepaling van de tooncurven Ta, TQ en TB zoals hiervoor beschreven. In plaats van de karakteristieke systeemcurve DR=f (Lv) op te stellen en te gebruiken ter bepaling van r en r', kan men voor een vaste instelling van het analoge circuit-in het bijzonder door versterking G en V vast te leggen-een grafiek opstellen van r'=g (Ly). Lv bekomt men dan rechtstreeks door inverse evaluatie van de functie g in r'en verder verloopt alle analoog zoals hiervoor beschreven.
De digitale pixelwaarden (r, g, b) zijn nu een goede weergave van de helderheid van punten met een neutrale kleur in het tafereel.
Door het feit dat kleurkoppelaars of maskeringen worden ingebouwd in
<Desc/Clms Page number 20>
kleurnegatieven, kunnen nog belangrijke kleurverschuivingen aanwezig zijn in pixelwaarden die een gekleurd punt van het tafereel voorstellen. Er werd vastgesteld dat voor de commercieel beschikbare films de kleurverschuivingen lineair en additief zijn in de long(4)- ruimte. Dit betekent dat er een lineaire transformatiebijvoorbeeld gekarakteriseerd door een 3X3 matrix met constante co ffici nten - in deze ruimte bestaat die de kleurverschuivingen tegencompenseert. Indien het gedrag van de kleurverschuivingen zou afwijken van het voorgestelde lineaire model, dan kan men de kleurverschuivingen karakteriseren door een complexer niet lineair model, waarin bijvoorbeeld kruistermen met constante co ffici nten voorkomen.
Het voordeel van de lineaire benadering is dat het bepalen van de co ffici nten eenvoudiger is en dat bij de toepassing van de transformatie minder rekenwerk vereist is.
Het bepalen van de co ffici nten van deze matrix zal verder in deze uiteenzetting besproken worden. We beschrijven hier hoe de elektrische kleurwaarden r', g b' worden omgezet naar digitale kleurwaarden r, g, b en verder worden getransformeerd naar kleurgecorrigeerde kleurwaarden R, G, B. Op dezelfde manier als voorheen worden de individuele tooncurven Ta, TQ, TB bepaald. Maar in plaats van uit long(4) de waarde van Lyte bepalen door het nemen van een antilog, is het voordelig long(4) lineair af te beelden op de digitale kleurwaarde, bijvoorbeeld r. Er kan voor gezorgd worden dat het beschikbare getallenbereik - bijvoorbeeld 256 waarden voor een acht bit digitale kleurwaarde - optimaal kan benut worden.
Hiertoe beelden we log (L) af op 0 en log (L) op 255. De formules 1, l. a en l. b kunnen dus behouden worden indien men telkens Lx vervangt door log (L.) Het voordeel van deze werkwijze is dat hierdoor een storend effect - posterisatie genoemd - kan vermeden worden. Posterisatie- ook "landscaping" of "false contouring" genoemd - treedt op indien kleine kleurwijzigingen in het origineel aanleiding geven tot sterk zichtbare kleurwijzigingen in de reproduktie, vooral wanneer dit optreedt in grote gebieden met bijna constante kleur. Dit kan het gevolg zijn van een beperking van het aantal kleurwaarden (bijvoorbeeld in vier of zes bit systemen) of van een niet oordeelkundige toewijzing van de kleurwaarden aan densiteiten.
Posterisatie kan ook optreden indien door bepaalde bewerkingen bepaalde kleurwaarden niet meer voorkomen in een kleurvlak en er als het ware "gaten" in het histogram van een kleurvlak optreden.
<Desc/Clms Page number 21>
Deelbeelden die kleurwaarden hebben in de omgeving van zo'n gat vertonen meestal posterisatie. Een bewerking die aanleiding kan geven tot posterisatie is het transformeren van een acht bit signaal naar een acht bit signaal, waartussen een logaritmisch verband bestaat. Om de kans op posterisatie te verminderen, nemen we de logaritmische transformatie op in de tooncurve.
De tooncurve Ta transformeert dus een kleurwaarde r' naar een kleurwaarde r die een lineair verband heeft met log (Lv) voor neutrale tinten in het tafereel. Een analoge redenering gaat op voor Te en Tg.
EMI21.1
De digitale pixelwaarde (r, kan dan getransformeerd worden naar een kleurgecorrigeerde pixelwaarde (R. . ) in de log )-ruimte door de hiervoor genoemde transformatie matrix, en wel als volgt : R' = MRr # r + MRg # g + MRb # b + R0 G' = MGr # r +MGg # g + MGb # b + Go
EMI21.2
B . r + M.,. g + Mm.. b + Bo De matrix [M, De samen met de vector [Ro, noemen we verder de kleurtransformatiematrix. De vector [Ro, is een set van constanten die ingevoerd wordt omdat r, g en b op een constante na evenredig zijn met log (Lv) en het resultaat R', G'en B'ook zo nauw mogelijk binnen een bepaald getallenbereik (bijvoorbeeld [0, 255]) dient te liggen.
Op de aldus verkregen kleurgecorrigeerde kleurwaarden in de log(Lv)-ruimte R', G' en B' wordt tenslotte individueel een antilog operatie uitgevoerd, zodanig dat men R, G en B waarden bekomt, dieop een constante na-evenredig zijn met Lv voor neutrale tinten in het tafereel. Voor de transformatie van R'naar R wordt dit bijvoorbeeld :
R = v. 10R' + w (4) De constanten v en w worden weer zo bepaald dat het getallenbereik voor R, G en B optimaal benut wordt. Dit houdt in dat een grijsvlak in het tafereel met helderheid I. aanleiding geeft tot (R,G,B) = (0, 0, 0) en een grijsvlak met helderheid LM aanleiding geeft tot
EMI21.3
(R, = (255, Na deze kleurtransformatie (r, blijft nog steeds de betrekking R=G=B geldig voor punten met neutrale tinten in het
G, B)tafereel.
De relatieve verhouding tussen de rood-, groen-en blauwkleurwaarde kan wel gewijzigd zi ; n voor punten in het tafereel met kleurtinten die van grijs verschillen.
In wat nu volgt beschrijven we enerzijds hoe de karakteristieke
<Desc/Clms Page number 22>
systeemcurven bepaald worden en anderzijds hoe de co ffici nten van de transformatie matrix berekend worden.
Een eerste methode om de karakteristieke systeemcurven te bepalen bestaat erin uit te gaan van de karakteristieke filmcurve van de negatiefmateriaal. De lichtenergiedichtheid op het negatiefmateriaal Hy in abscis van de filmcurve is evenredig met de helderheid van het afgebeelde punt van het tafereel Lv in abscis van de systeemcurve. De evenredigheidsfactor wordt bepaald door de belichting van het tafereel, de afstand camera-tafereel, het optisch pad in de camera en in belangrijke mate door de sluitertijd van de camera. Deze evenredigheidsconstante kan men arbitrair kiezen, daar zij zal ge limineerd worden door de lineaire transformaties die het gebruik van het getallenbereik optimaliseren.
De optische densiteit in ordinaat van de karakteristieke filmcurve en de kleurdensiteit per kleurcomponent in ordinaat van de karakteristieke systeemcurve vertonen ook een sterke gelijkenis en verschillen van elkaar in eerste benadering slechts op een additieve constante na. Deze constante wordt bepaald door de belichtingskarakteristieken in de scanner en de gebruikte kleurfilters. Deze constante wordt bij voorkeur als volgt berekend. De karakteristieke filmcurve heeft op de ordinaatas een minimum dat de sluierdensiteit Dffi genoemd wordt.
Deze waarde kan verschillen voor de drie kleurcomponenten en daarom spreekt men van Df.", D..., en D. Dit is de densiteit die gemeten wordt op een strip onbelichte, ontwikkelde film. We kunnen nu met de scanner op een strip onbelichte ontwikkelde film-bijvoorbeeld in de ruimte tussen twee opnamen-de kleurdensiteiten D , D a, D meten. Het verschil D,."-Dm bepaalt hoeveel de karakteristieke filmcurve naar onder dient verschoven te worden om een benadering te zijn voor de karakteristieke systeemcurve. Is de filmcurve in tabelvorm gegeven, dan kan elke densiteitswaarde met het genoemde verschil verminderd worden. Op die manier bekomt men uit de karakteristieke filmcurve een karakteristieke systeemcurve die bruikbaar is voor de methode van deze uitvinding.
De bepaling van de sluierdensiteit in elke kleurcomponent kan ter gelegenheid van de prescan gebeuren. Het werkelijk digitaliseren van het kleurennegatieve beeld wordt dus voorafgegaan door een korte calibratiestap die de optimale scannerinstellingen (versterking G en referentiespanning Vo of digitale vensterfunctie op basis van de densiteitsomvang en afgeleide helderheidsomvang) en de
<Desc/Clms Page number 23>
sluierdensiteiten bepaalt.
Een tweede werkwijze die kan gevolgd worden om de karakteristieke systeemcurve te benaderen gaat uit van de veronderstelling dat deze curve in het werkingsgebied lineair is, en een richtingscoëfficiënt y, dz of YB heeft voor de rode, groene en blauwe kleurcomponent. Verder verlopen de curven door de oorsprong van het [log (Lv), D ] assenkruis. Het voordeel van deze methode is dat men slechts hoeft te beschikken over de drie y-waarden van het kleurnegatieve materiaal, wat door de fabrikant van het fotografisch materiaal kan geleverd worden. Hiervoor dient men niet te beschikken over een volledige karakteristieke curve in grafiekvorm of in tabelvorm, noch een meting te verrichten voor de sluierdensiteiten.
Bovendien is een lineaire functie eenvoudig te evalueren en inverteren.
Een derde werkwijze om de karakteristieke systeemcurve te bepalen maakt niet expliciet gebruik van de karakteristieke filmcurve, maar is gebaseerd op een doelbewuste opmeting van het filmmateriaal met het type scanner dat voor de digitalisatie van de kleurnegatieve beelden zal ingezet worden. Men fotografeert in een gestandaardiseerde omgeving een testbeeld op het te karakteriseren negatieve materiaal. Het latente beeld wordt ontwikkeld en men scant het ontwikkelde kleurennegatieve beeld op de te karakteriseren scanner. Men bepaalt voor een aantal punten op het negatieve beeld, met een neutrale tint in het tafereel, de helderheid Lv in het tafereel en de lichtenergiedichtheid Ha, ho en HB op de fotogevoelige elementen voor de drie kleurcomponenten. Dit verloopt bij voorkeur als volgt.
Een IT 8. 7. 2 reflectief kleurentestpatroon wordt belicht met een lamp met kleurtemperatuur 5000 K. Het IT 8. 7. 2 testpatroon is een kleurenbeeld gedefinieerd door Subcommittee 4 (Color) of ANSI committee IT8 (Digital Data Exchange Standards) IT8 SC4. Het IT 8. 7. 2 testpatroon is specifiek geschikt voor reflectieve beelddragers. Het ganse testpatroon bestaat uit individuele vlakjes met ieder een verschillende grijs-of kleurtint. De tinten van de testvlakjes zijn zo gekozen dat zij tezamen een goede vertegenwoordiging vormen van de kleurruimte of kleurengamut realiseerbaar cp de ondoorzichtige drager vocr het testpatroon.
C ? dit testpatroon bevindt zieh ondermeer een grijswig bestaande uit individuele grijsvlakjes, waarvan de densiteiten doc- het
<Desc/Clms Page number 24>
standaardisatiecomité worden aanbevolen en door meting met een densitometer voor ieder individueel IT 8. 7. 2 exemplaar nauwkeurig bepaald worden. Dit testpatroon wordt gefotografeerd met een camera waarin zich het negatieffilmmateriaal bevindt. Het diafragma en de afstand tot het tafereel dat gevormd wordt door het testpatroon worden constant gehouden. Van het testpatroon worden opeenvolgende opnamen gemaakt met telkens een andere sluitertijd. Verdubbelt deze, dan verdubbelt ook de lichtenergiedichtheid op het negatiefmateriaal. Door deze techniek kan de helderheidsomvang van het testpatroon virtueel uitgebreid worden.
De film wordt ontwikkeld en het beeld overeenkomstig met een geselecteerde standaard sluitertijd gedigitaliseerd door de scanner. Voor elk grijsvlakje wordt in elke kleurcomponent een elektrische waarde r', g'of b'- gemiddeld over dit vlakje - verkregen. Deze kan herleid worden naar
EMI24.1
een lichtenergiedichtheid HR, H, op het fotogevoelig element. Het negatieve logaritme van deze lichtenergiedichtheid voor de rode
H,beeldcomponent-wordt dan in ordinaat uitgezet, het logaritme van de helderheid log (Lv) van het overeenkomstige grijsvlakje in het tafereel komt in abscis. Op die manier bekomt men een aantal meetpunten in de grafiek. Het aantal meetpunten kan uitgebreid worden door ook het beeld te digitaliseren dat verkregen werd door een dubbele sluitertijd.
Het grijsvlakje in het tafereel krijgt dan een helderheid toegewezen die tweemaal hoger ligt dan de helderheid bij de standaard sluitertijd. Een analoge techniek kan - indien nodig-aangewend worden voor een halve sluitertijd en nog andere sluitertijden. Deze discrete meetpunten zijn onvoldoende om de karakteristieke systeemcurve te evalueren in de punten die nodig zijn voor het opstellen van de tooncurven. Daarom wordt uit deze discrete meetpunten een continue functie afgeleid die de karakteristieke systeemcurve over het volledige helderheidsinterval definieert. De meest voor de hand liggende methode is een lineaire interpolatie tussen telkens twee opeenvolgende meetpunten. Hierdoor verkrijgt men een gebroken lijn als karakteristieke systeemcurve. In de praktijk is gebleken dat sterke knikpunten in de curve aanleiding geven tot een onregelmatig verloop van de tooncurven.
Dit kan op zijn beurt resulteren in posterisatie, zoals hiervoor beschreven.
Een interpolatiemethode, die vrij is van knikpunten, is de kubische interpolatie. In de meetpunten is naast cewone continuïteit ook de eerste en tweede afgeleide continu, waar-oor knikpunten ontbreken.
<Desc/Clms Page number 25>
Bij deze methode is het evenwel mogelijk dat bij een onregelmatige ligging van de meetpunten-bijvoorbeeld veroorzaakt door meetfouten - de curve tussen de meetpunten een onjuist verloop heeft. De curve moet immers strikt stijgend zijn en de helling mag niet te sterk variëren. Om deze redenen wordt afgezien van interpolatie en wordt bij voorkeur een of andere benaderingstechniek toegepast die tevens de meetfouten uitmiddelt. Een kleinste kwadraten benadering met een kubische spline functie met een beperkt aantal inwendige knooppunten is een mogelijke methode. Een andere benaderingsfunctie wordt gegeven door de formule :
EMI25.1
De vier parameters Dmn, D., a en b worden per kleurcomponent zo bepaald dat de meetpunten zo dicht mogelijk bij deze curve gelegen zijn.
De curven van Fig. 2 zijn met deze benaderingstechniek opgesteld aan de hand van meetgegevens. De parameters, die met deze benaderingstechniek gevonden werden, zijn :
EMI25.2
voor rood : D < = 0. = 2. voor groen : D = = 2. voor blauw : D = 0.
Deze laatste benaderingsfunctie heeft als voordeel dat ze eenvoudig inverteerbaar is, een waarde oplevert voor Di., wat overeenkomt met Dz en het theoretisch model van de karakteristieke systeemcurve goed beschrijft. Voor het berekenen van de parameters op basis van de meetpunten zijn verschillende technieken in de literatuur beschikbaar, zoals bijvoorbeeld in "Numerical Recipes in C" second edition door William H. Press et al., uitgegeven door Cambridge University Press in 1992 pp. 683-688. Een bijzondere eigenschap van deze basisfunctie is dat zij een S-vorm heeft. Dit betekent dat zij steeds stijgend is over haar definitiegebied, en naar een horizontaal verloop neigt aan de uiteinden van dit gebied.
Een aantal van zulke basisfuncties kan gevonden worden in het artikel "Quantitative Interpretation of Sensitometric Curves of Photographic Materials" door Oldrich Pytela en Jaroslav Majer, gepubliceerd in "Journal of Imaging Science", Volume 35, Number 6, Nover-ber/December 1991, p. ze
<Desc/Clms Page number 26>
De praktijk wijst uit dat de karakteristieke systeemcurven verschillend zijn voor een verschillend lot film, zelfs indien het filmtype gelijk is. Dit is te wijten aan gevoeligheidsfluctuaties in het filmmateriaal ten gevolge van het fabricageproces, de veroudering van de film en de ontwikkelingsomstandigheden. Het is noodzakelijk hiermee rekening te houden bij het scannen van negatiefbeelden.
Nu blijkt dat karakteristieke systeemcurven van twee verschillende loten van eenzelfde filmtype in elkaar overgaan indien ze over de gepaste afstand verticaal ten opzichte van elkaar verschoven worden. Voeren we de hiervoor beschreven metingen ter bepaling van de karakteristieke systeemcurve uit met een referentiefilm (overigens gekozen uit een willekeurig lot van hetzelfde filmtype), dan kunnen we zogenaamde generische karakteristieke systeemcurven opstellen. Hierbij duidt de kleine index "g" op "generisch". Tevens meten we-door digitalisatie met de scanner - op deze referentiefilm de generische (index g) sluierdensiteiten (index f) DfRg' DfGg en DfBg' respectievelijk voor de rode (R), groene (G) en blauwe (B) kleurcomponent. De karakteristieke systeemcurve voor een willekeurige andere film van hetzelfde type wordt dan als volgt bekomen.
Vooreerst meet mendoor digitalisatie met de gekozen scanner - op de onbelichte plaats tussen twee beeldopnamen op de ontwikkelde film de sluierdensiteiten DfR, DfG en DfB# De systeemcurven Da, do en D, als functie van long(4) leidt men af van de generische systeemcurven D, D en Du door de
EMI26.1
volgende formules toe te passen DR + D-D, D. - D + D.-D (6) D. + Du Bovenstaande betrekkingen leveren dan de karakteristieke :systeemcurven voor gebruik ter bepaling van de tooncurven TR, Ta en T, zoals hiervoor beschreven.
Indien men na digitalisatie wil beschikken over kleurgecorrigeerde kleurwaarden, dan is het bovendien noodzakelijk de twaalf coëfficiënten van de hiervoor beschreven transformatiematrix te bepalen. De procedure hiervoor verloopt als volgt. Zoals hiervoor beschreven, wordt een IT 8. 7. 2 testpatroon onder standaard cmstandigheden gefotografeerd, waardoor het gekozen type kleurnegatiefmateriaal belicht wordt. Na ontwikkeling wordt het negatieve beeld volledig gescand. Zoals hiervoor wordt de generische
<Desc/Clms Page number 27>
karakteristieke systeemcurve bepaald en aan de hand hiervan worden de drie tooncurven Ta, Tg en Ta berekend.
Zoals nog eerder beschreven, worden door transformatie van de elektrische kleurwaarden r', g', b' door de respectievelijke tooncurven de digitale kleurwaarden r, g, b voor iedere pixel in het beeld bepaald.
De kleurwaarden r, g, b zijn een lineaire functie van Lv voor neutrale tinten in het tafereel.
Anderzijds wordt het IT 8. 7. 2 testpatroon ook colorimetrisch opgemeten. Van elk testvlakje bepaalt men de tristimuluswaarde in een kleurruimte voor een bepaald type monitor en men herschaalt de drie coördinaten voor optimaal gebruik van een bepaald getallenbereik, bijvoorbeeld naar 256 getalwaarden in een acht bit systeem. Deze herschaalde tristimuluswaarden stellen we voor door (A, B, C). Deze waarden (A, B, C) vormen de doelwaarden voor de kleurgecorrigeerde (R, G, B) waarden. Dit betekent dat de matrixtransformatie zo dient bepaald dat de kleurgecorrigeerde
EMI27.1
pixelwaarde (R, zo dicht mogelijk (A, van het overeenkomstige kleurvlakje benadert.
De berekening van de matrixelementen [MeJ en de vectorelementen [Ro, Go, Bo] gebeurt door een overgedetermineerd stelsel van niet lineaire vergelijkingen op te lossen met de methode van de kleinste kwadraten in het intensiteitsdomein (A, B, C). De vergelijkingen die dit stelsel vormen worden gevonden door een lijst op te stellen van kleurvlakjes die men in aanmerking wenst te nemen. Alvast alle testvlakjes met neutrale kleur komen hiervoor in aanmerking. Ook de testvlakjes in het tafereel met een cyaan, gele en magenta kleur met verscheidene kleurverzadigingsniveaus komen in aanmerking. Van deze kleurvlakjes worden de digitale pixelwaarden (r, g, b) bepaald en de herschaalde tristimuluswaarden (A, B, C).
De digitale kleurwaarden r, g en b worden naar de log (Lv)-ruimte getransformeerd zoals hiervoor beschreven, waardoor we r", g" en b" bekomen. Hetzelfde gebeurt voor de A, B en C waarden, waardoor we A", B"en en C" bekomen. Voor elk kleurvlakje vullen we de waarden voor r", g", b", A", B"en C"in de drie vergelijkingen in, zodat we vcor elk kleurvlakje drie extra vergelijkingen voor het overgedetermineerd stelsel bekomen.
Vermits het aantal kleurvlakjes groter is dan vier, verkrijgen we meer vergelijkingen dan onbekenden. Dit probleem wordt met klassieke benaderingstechnieken cpgelost, zoals beschreven in het voorheen geci' :-erde werk"Nurnerical recipes in C". Hierdoor verkrijgen we de
<Desc/Clms Page number 28>
coëfficiënten die noodzakelijk zijn voor de kleurtransformatiematrix.
In de praktijk is gebleken dat deze matrixcoëfficiënten enkel sterk afhankelijk zijn van het filmtype, waarin andere kleurmaskers of kleurenkoppelaars gebruikt worden, maar slechts weinig verschillen voor negatiefmateriaal van verschillende loten van hetzelfde filmtype. De coëfficiënten van de kleurtransformatiematrix zijn dus universeel bruikbaar voor een bepaald type negatieffilm materiaal in combinatie met één bepaald type scanner. Voor elke combinatie filmtype/scanner dient een nieuwe set coëfficiënten bepaald te worden, bij voorkeur door de hiervoor beschreven methode.
Uit het voorgaande blijkt dat het noodzakelijk is per filmtype en per scanner volgende betrekkingen te bepalen : - de generische karakteristieke systeemcurven en de bijhorende sluierwaarden - de coëfficiënten van de kleurtransformatiematrix De digitale kleurwaarden worden verkregen door de elektrische kleurwaarden per kleurvlak te transformeren door een tooncurve die verkregen is uit de karakteristieke systeemcurve voor de overeenkomstige kleurcomponent. De karakteristieke systeemcurve is specifiek voor een lot negatiefmateriaal en wordt afgeleid uit de generische karakteristieke systeemcurve van een referentiefilm van hetzelfde filmtype door de sluierdensiteiten van de referentiefilm en de te digitaliseren film in overeenstemming te brengen.
De kleurgecorrigeerde pixelwaarden worden bekomen door de digitale pixelwaarden te transformeren naar het log (Lv) domein, op deze pixelwaarden een kleurtransformatiematrix met constante coëfficiënten toe te passen en op de hieruit verkregen waarden een antilog operatie uit te voeren. De coëfficiënten voor de kleurtransformatiematrix dienen bepaald te worden op de gekozen scanner voor één referentiefilm van hetzelfde filmtype.
Telkens men overgaat naar een ander scannersysteem, dienen de karakterisatiestappen-bepalen van generische systeemcurven, bepalen van transformatiematrix-overgedaan te worden.
Ofschoon deze uitvinding werd beschreven verwijzend naar begunstigde uitvoeringsvormen, is het voor de vakman duidelijk dat wijzigingen in vorm en details kunnen aangebracht worden zonder af te wijken van de geest en het bereik van de uitvinding.
<Desc/Clms Page number 29>
31. Tafereel 32. Camera 33. Fotografische Drager 34. Fotografische Drager 35. Ontwikkelapparaat 36. Lamp, lichtbron 37. Transparante Drager 38. Kleurtransformatiesysteem 39. Video monitor 40. Analoge Versterking 41. Vergelijking met referentiespanning 42. Fotogevoelig Element 43. Rood Filter 44. Groen Filter 45. Blauw Filter 46. Analoog/Digitaal Convertor ADC