<Desc/Clms Page number 1>
Elektrische lamp.
De uitvinding heeft betrekking op een elektrische lamp voorzien van een gasdicht gesloten lampvat met een wand van keramisch materiaal, waarbij tenminste een stroomtoevoergeleider met een in het lampvat opgesteld elektrisch element is verbonden en die stroomtoevoergeleider vanuit het lampvat via een doorvoerkanaal in de wand naar buiten treedt, welke stroomtoevoergeleider een eerste deel met een relatief hoog en een tweede deel met een relatief laag smeltpunt heeft, die met naar elkaar toe gewende uiteinden een lasverbinding vormen.
Een dergelijke elektrische lamp, in casu een hogedrukontladingslamp, is bekend uit US 3. 363. 133. Onder een wand van keramisch materiaal wordt in deze beschrijving en conclusies verstaan een wand van een refractair materiaal zoals monokristallijn metaaloxide, bijvoorbeeld saffier, polykristallin metaaloxide, bijvoorbeeld doorschijnend gasdicht aluminiumoxide (DGA), yttriumaluminiumgranaat (YAG) of yttriumoxide (YOX), of polykristallijn niet-oxidisch materiaal zoals aluminiumnitride (A1N). Bij de bekende lamp is de wand van het lampvat van DGA.
Het lampvat vormt een ontladingsvat dat een ontladingsruimte voorzien van een metaalhalogeniden bevattende vulling omsluit. Het ontladingsvat omvat een buisvormig deel en schijfvormige einddelen die het buisvormige deel aan weerszijden afsluiten. Aan elk der uiteinden treedt een stroomtoevoergeleider vanuit het ontladingsvat via een doorvoerkanaal in de einddelen naar buiten. De stroomtoevoergeleiders hebben een eerste deel van wolfraam, met een smeltpunt van 3680 K, waaraan een tweede deel van niobium, met een smeltpunt van 2770 K, is gelast. Zich in de ontladingsruimte uitstrekkend eindgedeelten van de eerste delen doen dienst als een elektrodepaar en vormen daarmee een elektrisch element.
Een praktische methode om de lasverbinding tussen de delen tot stand te brengen is door middel van weerstandslassen (stomplassen). Daarbij worden de delen elk op een pool van een stroombron aangesloten en met de uiteinden tegen elkaar
<Desc/Clms Page number 2>
gedrukt. De warmteontwikkeling in het kontaktvlak tussen beide delen doet het deel met het laagste smeltpunt smelten, waarbij een lasverbinding met het andere deel wordt gevormd.
Bij lampen met een keramisch lampvat vindt vorming van het lampvat plaats d. m. v. (pre) sinteren, voorafgaand aan het aanbrengen en gasdicht bevestigen van de stroomtoevoergeleiders. In het algemeen is de stroomtoevoergeleider met nauwe passing door het doorvoerkanaal gevoerd, waarbij vervolgens een smeltkeramiekverbinding is aangebracht tussen het doorvoerkanaal en de stroomtoevoergeleider om de vereiste gasdichte afsluiting van het ontladingsvat te realiseren.
Bij het aaneenlassen van de delen van de stroomtoevoergeleider ontstaat vaak een verdikking rond de grens tussen de delen die verhindert dat de stroomtoevoergeleider in het doorvoerkanaal past of daardoorheen geschoven kan worden. Dit brengt een relatief hoge uitval van stroomtoevoergeleiders met zich mee, hetgeen een ongunstige invloed op de kostprijs heeft. Mechanisch verwijderen van de verdikking, zoals door slijpen, is omslachtig.
Het ontstaan van een verdikking kan worden tegengegaan door de lasstroom te beperken of deze eerder te onderbreken. Ook dan is de uitval echter hoog omdat in veel gevallen geen betrouwbare lasverbinding tot stand komt.
Doel van de uitvinding is in een maatregel te voorzien waarmee een elektrische lamp van de in de aanhef beschreven soort met verminderde uitval realiseerbaar is.
Volgens de uitvinding heeft de elektrische lamp daartoe het kenmerk, dat het uiteinde van het eerste deel torpedovormig is en eindigt in een al dan niet afgeplatte top, welk uiteinde op een afstand tot de overgang van 0. 9 L een verdere omtrek 01 heeft die maximaal gelijk is aan de helft van de omtrek O.
Een mogelijke verklaring voor de relatief lage uitval bij lampen volgens de uitvinding is als volgt. Wanneer bij het weerstandslassen de uiteinden van de delen tegen elkaar gedrukt worden, hebben die uiteinden onderling aanvankelijk een relatief klein kontaktoppervlak. Daar bovendien het zich versmallende uiteinde van het eerste deel eindigt in een dwarsdoorsnede met een relatief kleine diameter, is de elektrische
<Desc/Clms Page number 3>
weerstand ter plaatse van de te vormen lasverbinding relatief groot. Daardoor kan met een relatief kleine lasstroom worden volstaan om materiaal van het tweede deel te doen smelten. Zolang nog weinig materiaal is gesmolten, raken de delen elkaar nog steeds in een klein kontaktoppervlak en doorloopt de lasstroom een dwarsdoorsnede met een relatief kleine diameter, zodat de warmteontwikkeling relatief groot blijft.
Naarmate het gesmolten materiaal van het tweede deel verder over het uiteinde van het eerste deel vloeit, nemen het kontaktoppervlak en het oppervlak van de kleinste dwarsdoorsnede van het door de delen gevormde samenstel toe. De warmteontwikkeling neemt daarmee af. Dit maakt het relatief gemakkelijk te vermijden dat het gesmolten materiaal voorbij het zieh versmallende uiteinde vloeit en daarmee een verdikking vormt. Uitval wordt daardoor tegengegaan. Omdat na het voltooien van de lasverbinding het zieh versmallende uiteinde van het eerste deel althans gedeeltelijk is ingebed in het uiteinde van het tweede deel, hebben de delen een relatief groot, gekromd kontaktvlak dat een stevige verbinding tussen de delen geeft. Dit is gunstig daar de stroomtoevoergeleider tijdens verdere stappen in het fabrikageproces mechanisch belast kan worden.
Mechanische belastingen kunnen bijvoorbeeld optreden tijdens transport en tijdens montage van de stroomtoevoergeleiders. Ook kan de stroomtoevoergeleider aan mechanische belastingen onderhevig zijn indien hierin, ten behoeve van de positionering ervan, een braam wordt aangebracht.
Nadat de warmteontwikkeling is afgenomen, verloopt enige tijd voordat het materiaal van het tweede deel in zodanige mate is afgekoeld dat het stolt. In die tijd zal het materiaal verder over het uiteinde van het eerste deel vloeien. Indien de lengte L van het zieh versmallende uiteinde kleiner is dan een tiende van de omtrek 0 is het lasproces slecht beheersbaar omdat het moeilijk is om de lasstroom zo in te stellen dat enerzijds het materiaal van het tweede deel op tijd stolt en dat anderzijds het uiteinde van het eerste deel in voldoende mate wordt ingebed door materiaal van het tweede deel om een stevige verbinding tussen de delen te verkrijgen.
Ook indien het tweede deel van een zieh versmallend uiteinde is voorzien is het lasproces slecht beheersbaar indien het zieh versmallende uiteinde van het eerste deel een lengte L kleiner dan een tiende van de omtrek 0 heeft of indien een zieh versmallend uiteinde aan het eerste deel ontbreekt. Ook dan is er te weinig tijd voor het materiaal van het tweede deel om te stollen nadat de warmteontwikkeling is afgenomen, of treedt een afname van de warmteontwikkeling te laat in.
<Desc/Clms Page number 4>
Opgemerkt wordt dat uit de literatuur lampen met een kwartsglazen lampvat bekend zijn met stroomtoevoergeleiders die uit onderling aaneen gelaste delen zijn samengesteld. Bij dergelijke lampen vindt gasdichte afsluiting van het lampvat plaats doordat het kwartsglas in verweekte toestand rond de stroomtoevoergeleiders wordt geknepen en het kwartsglas aldus zijn vorm aan die van de stroomtoevoergeleiders aanpast.
Uit de literatuur is een werkwijze bekend voor het stomplassen van stiften waarbij één der stiften door middel van knippen van een'gepunt'uiteinde is voorzien.
Echter bij knippen wordt het uiteinde samengeknepen, waardoor het uiteinde, loodrecht op de richting waarin het uiteinde is samengeknepen, een vergrote diameter aanneemt en daarmee buiten het eerste deel uitsteekt.
Een gunstige uitvoeringsvorm van de elektrische lamp volgens de uitvinding heeft het kenmerk, dat het uiteinde van het eerste deel torpedovormig is en eindigt in een al dan niet afgeplatte top, welk uiteinde op een afstand 0. 9 L tot de overgang met het eerste deel een verdere omtrek 01 heeft die maximaal gelijk is aan de helft van de omtrek O. Gebleken is dat bij de vervaardiging van een elektrische lamp van deze uitvoeringsvorm een stroomtoevoergeleider verkregen wordt met een zeer gelijkmatig verlopende omtrek, ook ter plaatse van de lasverbinding. Dit is bijzonder gunstig voor het goed vloeien van smeltkeramiek in de ruimte tussen de stroomtoevoergeleider en het doorvoerkanaal. De maatregel draagt aldus bij aan de realisering van een goede en betrouwbare gasdichte afsluiting.
Het eerste deel tezamen met het torpedovormige uiteinde is bij voorkeur verkregen door dit los te rukken van een draad. Anderszins kan het eerste deel zijn verkregen door knippen of zagen, waarna vervolgens door een extra bewerking, zoals TIG-lassen, een torpedovormig uiteinde wordt gevormd. Het tweede deel kan bijvoorbeeld zijn verkregen door knippen, zagen of rukken. De stroomtoevoergeleider kan bijvoorbeeld een eerste deel van wolfraam of molybdeen en een tweede deel van niobium of tantaal hebben.
In een eerste uitvoeringsvorm van de lamp volgens de uitvinding is het elektrische element gevormd door een gloeilichaam. Het lampvat kan bijvoorbeeld gevuld zijn met een edelgas en een halogenide, bijvoorbeeld methylbrqmide.
In een verdere uitvoeringsvorm van de lamp volgens de uitvinding is de lamp een hogedrukontladingslamp, waarbij het lampvat een ontladingsvat vormt dat een
<Desc/Clms Page number 5>
ontladingsruimte voorzien van een ioniseerbare vulling omsluit en waarbij het elektrische element is gevormd door een elektrode. De maatregel volgens de uitvinding is bijzonder gunstig voor hogedrukontladingslampen. Een nauwe passing van de stroomtoevoergeleider is bij deze lampen, in het bijzonder bij metaalhalogenidelampen, van belang om te vermijden dat vullingsbestanddelen zieh ophopen in de ruimte die de stroomtoevoergeleider in het doorvoerkanaal vrijlaat. Ophoping van vullingsbestanddelen in de ruimte binnen het doorvoerkanaal kan leiden tot afwijkingen van de lampeigenschappen. Ook kan dit aantasting van het smeltkeramiek tot gevolg hebben.
Bij voorkeur is voor de vervaardiging van de stroomtoevoergeleider van de elektrische lamp volgens de uitvinding een eerste deel toegepast dat in een verder uiteinde overgaat dat identiek is aan het uiteinde van het eerste deel dat in het uiteinde van het tweede deel is ingebed. Bij de fabrikage van de lamp heeft dit het voordeel dat het voor het vermijden van uitval niet noodzakelijk is dat de eerste delen in een van te voren vastgestelde richting aan het produktieproces worden toegevoerd. Bij bevestiging van het elektrisch element aan het verdere uiteinde heeft dit bovendien het voordeel dat bij weerstandslassen met een relatief lage stroomsterkte kan worden volstaan om het elektrisch element aan de stroomtoevoergeleider te bevestigen. Het elektrisch element kan daardoor een relatief kleine diameter hebben zonder dat dit bij het lasproces smelt.
Een verder voordeel is dat tijdens het lassen relatief weinig materiaal van de lasplaats verdampt. Het verdampen van materiaal tijdens het lassen is bezwaarlijk daar dit doorgaans op de elektrode condenseert. Tijdens bedrijf van de lamp kan het op de elektrode gecondenseerde materiaal opnieuw verdampen en vervolgens op de wand van het ontladingsvat neerslaan, hetgeen tot een achteruitgang in de lichtopbrengst leidt.
Deze en andere aspekten worden nader toegelicht aan de hand van een tekening van een elektrische lamp volgens de uitvinding.
Daarin toont Figuur 1A een langsdoorsnede van een eindgedeelte van een elektrische lamp waarin het elektrische element in het lampvat gevormd wordt door een elektrodepaar.
Figuur 1B toont een detail van Figuur 1A.
Figuur 2A t/m 2C tonen vorming van een lasverbinding tussen de delen
<Desc/Clms Page number 6>
van de stroomtoevoergeleider van de lamp van Figuur 1A.
Figuur 1A toont een elektrische lamp die is voorzien van een lampvat 20 met een wand 21 van DGA als keramisch materiaal. In de getoonde uitvoeringsvorm is de lamp een hogedrukontladingslamp waarvan het lampvat 20 een ontladingsvat vormt dat een ontladingsruimte 22 voorzien van een ioniseerbare vulling gasdicht omsluit. In casu heeft de ontladingsruimte een vulling van kwik en een mengsel van halogeniden, meer in het bijzonder de metaalhalogeniden natriumjodide, thalliumjodide en dyprosiumjodide. In de ontladingsruimte 22 is een eerste en een tweede elektrode 30a, b opgesteld die met een eerste en een tweede stroomtoevoergeleider 31a, b zijn verbonden.
De stroomtoevoergeleiders 31a, b treden elk via een doorvoerkanaal 23a, b in de wand
EMI6.1
naar buiten. De doorvoerkanalen 23a, in de vorm van buizen van keramisch materiaal, in dit geval eveneens van DGA, die aan een uiteinde 24a, van het ontladingsvat 20 zijn vastgesinterd. De stroomtoevoergeleiders 31a, hebben elk een eerste deel 32a, b met een relatief hoog smeltpunt en een tweede deel 33a, b met een relatief laag smeltpunt. In de getoonde uitvoeringsvorm is het eerste deel 32a, b een stift van molybdeen, waarvan het smeltpunt 2890 K bedraagt en is het tweede deel 33a, b een stift van niobium, dat een smeltpunt van 2770 K heeft. Het eerste en het tweede deel 32a, b ; 33a, b hebben respectievelijk een diameter van 700 um en een diameter van 720 Jtm. Het doorvoerkanaal 23a, b heeft een inwendige diameter van 760 Jtm.
Een uiteinde 34a, b van het eerste deel 32a, b vormt een lasverbinding 36a, b met een daar naar toe gekeerd uiteinde 35a, b van het tweede deel 33a, b (Zie ook Figuur 1B). De stroomtoevoergeleiders 31a, b zijn met smeltkeramiek 25a, b in de buizen 23a, b vastgezet, waarbij het smeltkeramiek 25a, b zich vanaf het van de elektrode 30a, b afgewende uiteinde 26a, b van de buis 23a, b uitstrekt tot ongeveer 1 mm voor de lasverbinding 36a, b.
Het eerste deel 32a, b gaat over in een zieh versmallend uiteinde 34a, b met een lengte L van 500 gm. Het uiteinde 34a, b heeft aan de overgang met het eerste deel 32a, b een omtrek 0 van 2200 m. De lengte L bedraagt derhalve tenminste een tiende van de omtrek O. Het uiteinde 34a, b is nagenoeg geheel in het uiteinde 35a, b van het tweede deel 33a, b ingebed.
Het zieh versmallende uiteinde 34a, b is torpedovormig en heeft een
<Desc/Clms Page number 7>
afgeplatte top. Op een afstand 0. 9 L tot de overgang met het eerste deel 32a, b bedraagt de omtrek 01 van het torpedovormige uiteinde 817 m, hetgeen kleiner is dan de helft van de omtrek 0.
Tweehonderd stroomtoevoergeleiders van deze konstruktie werden vervaardigd. Deze waren alle in voldoende mate vrij van verdikkingen om te passen binnen het doorvoerkanaal. Ook vertoonden de stroomtoevoergeleider een gelijkmatig verloop van de omtrek.
Het eerste deel 32a, b van de stroomtoevoergeleider 31a, b gaat aan een van het tweede deel 33a, b afgewende zijde eveneens over in een zieh versmallend
EMI7.1
uiteinde 37a, De elektroden 30a, gelast aan dit verdere, van het tweede deel 33a, afgewende uiteinde 37a, van het eerste deel 32a, De elektroden 30a, zijn uitgevoerd als een stift van wolfraam met een diameter van 300 waarvan een in de ontladingsruimte 22 wijzend eindgedeelte van een wikkeling is voorzien. Voor de vervaardiging van de stroomtoevoergeleider 31a, b is een eerste deel 32a, b toegepast waarvan het verdere uiteinde 37a, b voordat daaraan de elektrode 30a, b werd gelast identiek was aan het uiteinde 34a, b van het eerste deel 32a, b dat in het uiteinde 35a, b van het tweede deel 33a, b is ingebed.
Uit onderzoek van in de praktijk voorkomende krachten tijdens lampfabrikage is afgeleid dat de buigsterkte van de lasverbinding tenminste 14. 5 mNm dient te bedragen. Van zes van bovenomschreven stroomtoevoergeleiders werd de buigsterkte bepaald. Daarbij werd het tweede deel tot vlak onder de las ingeklemd en werd op het eerste deel een radiale kracht uitgeoefend. Gemeten werd bij welk moment het eerste deel ten opzichte van het tweede deel verboog. Vastgesteld werd dat het daartoe vereiste moment ongeveer 15. 0 mNm bedroeg.
Ter vergelijking zijn stroomtoevoergeleiders vervaardigd waarvan het eerste deel een vlak uiteinde of een door knippen verkregen uiteinde heeft. Van deze stroomtoevoergeleiders is gebleken dat een substantieel aantal, d. w. z. 20 ä 50 %, niet paste binnen het doorvoerkanaal. In veel gevallen bleek bovendien geen hechte lasverbinding tot stand te zijn gekomen. In die gevallen viel de stroomtoevoergeleider reeds bij een verwaarloosbare mechanische belasting, bijvoorbeeld tijdens transport, weer in de delen uiteen. Bij de resterende stroomtoevoergeleiders bedroeg de buigsterkte niet meer dan 13. 4 mNm.
Gunstige resultaten werden eveneens verkregen met
<Desc/Clms Page number 8>
EMI8.1
stroomtoevoergeleiders waarvan het eerste deel, van molybdeen, met een diameter D van 700 J'm, een torpedovormig uiteinde met een lengte L van 350 gm heeft. De omtrek 0 van het torpedovormige uiteinde aan de overgang met het eerste deel bedraagt 2200 gm. De omtrek 01 van het torpedovormige uiteinde op een afstand 0. L tot de overgang met het eerste deel is ongeveer 940 um. Het tweede deel, van niobium, heeft een diameter van 720 J'm.
Figuur 2A toont het eerste en het tweede deel 32, 33 bij aanvang van de lasbewerking. De delen 32, 33 hebben een relatief klein kontaktoppervlak 38 en een relatief klein oppervlak van de kleinste dwarsdoorsnede 39 zodat een relatief grote elektrische weerstand wordt gevormd. Het kontaktoppervlak 38 en de kleinste dwarsdoorsnede 39 zijn respectievelijk aangegeven met relatief dikke lijn en een stippellijn. In geval van een van te voren vastgestelde lasstroom wordt een relatief grote hoeveelheid warmte ontwikkeld die materiaal van het tweede deel doet smelten.
Na enige tijd heeft het materiaal van het tweede deel over een gedeelte van het zieh versmallende uiteinde 34 van het eerste deel 32 verspreid (Zie Figuur 2B). Het kontaktoppervlak 38 en het oppervlak van de kleinste dwarsdoorsnede 39 zijn toegenomen waardoor bij een gelijkgebleven lasstroom de elektrische weerstand en daarmee de warmteontwikkeling zijn afgenomen.
Zoals getoond in Figuur 2C is het zieh versmallende uiteinde 34 van het eerste deel 32 na het voltooien van de las ingebed in het daarnaar toegekeerde uiteinde 35 van het tweede deel 33. Daar tijdens het lassen de warmteontwikkeling bij een van te voren vastgestelde lasstroom afneemt, is gemakkelijk te vermijden dat een verdikking rond de las wordt gevormd. De delen 32, 33 hebben een relatief groot, gekromd kontaktvlak 38 dat een sterke verbinding tussen de delen 32, 33 geeft.