<Desc/Clms Page number 1>
EMI1.1
"Geleidings-en kantelmechanisme voor een laadinrichting".
-----------------------
De uitvinding heeft betrekking tot een geleidingsen kantelmechanisme voor een laadinrichting, omvattende een draagkonstruktie voor een last die voorzien is van geleidingsstukken, die verplaatsbaar opgesteld zijn in een stel geleidingsprofielen om de draagkonstruktie te kunnen verplaatsen terwijl ze geleid wordt vanuit een draagpositie, waarin de last gedragen wordt, naar een afwerppositie, waarin de last wordt afgeworpen. De draagkonstruktie kan dan vanuit de afwerppositie terug gebracht worden naar de draagpositie. Dergelijke geleiding-en kantelmechanismen vinden onder andere hun toepassing in inrichtingen om een last tot aan de rand van een laadruimte te brengen, en deze last vervolgens af te werpen in die laadruimte. Het mechanisme kan voorzien zijn om de draagkonstruktie horizontaal of naar een hoger of lager niveau te verplaatsen.
Meer bepaald zijn dergelijke mechanismen erg nuttig wanneer de rand van de laadruimte zich hoger bevindt dan het niveau waarop de last op de draagkonstruktie geplaatst wordt. Het omhoog brengen van de last om deze over de rand van de laadruimte in deze laadruimte te deponeren is immers zonder gebruik van een dergelijke inrichting moeilijk en vergt een grote krachtinspanning. Bovendien is het gewicht van de last dan beperkt tot het gewicht dat door de persoon in kwestie kan opgetild worden. Anderzijds is de bereikbare hoogte uiteraard ook beperkt.
Voor deze toepassing worden de gekende mechanismen langs de buitenzijde van de laadruimte opgesteld, waarbij de geleidingsprofielen zich nagenoeg vertikaal uitstrekken tot boven de rand van de laadruimte.
In het bijzonder worden dergelijke mechanismen voorzien langs een wand van de laadruimte van een voertuig en is deze draagkonstruktie voorzien om een laadbak te
<Desc/Clms Page number 2>
dragen voor het bevatten van de last. Deze laadbak kan aan de draagkonstruktie vastgemaakt worden op het niveau van de begane grond en kan door de draagkonstruktie, te verplaatsen, geleid in de geleidingsprofielen naar boven en naar beneden gebracht worden, bij voorkeur door middel van een aandrijfinrichting. Als aandrijfinrichting worden dikwijls algemeen gekende hydraulisch gestuurde inrichtingen voorzien. De draagkonstruktie bereikt boven de rand van de laadruimte zijn afwerppositie.
De afwerppositie van de draagkonstruktie is dan zodanig dat de laadbak in een gekantelde positie komt met de open bovenzijde naar beneden gericht om de inhoud in de laadruimte van het voertuig te laten neervallen.
Voertuigen die uitgerust zijn met dergelijke mechanismen worden onder andere gebruikt bij het ophalen van vuilnis of glas dat vooraf in laadbakken wordt verzameld.
Bij de gekende geleiding-en kantelmechanismen wordt de draagkonstruktie vanuit de draagpositie naar de afwerppositie gebracht door geleiding van deze draagkonstruktie met behulp van geleidingsstukken in vier geleidingsprofielen, die per twee naast elkaar zijn opgesteld. Elk paar naast elkaar staande profielen bestaat uit een profiel van een eerste type en uit een profiel van een tweede type.
De profielen van het eerste type hebben een recht gedeelte dat overgaat in een omgebogen gedeelte via een bocht met een eerste kromtestraal, en zijn in nagenoeg evenwijdige vlakken opgesteld.
De profielen van het tweede type hebben een recht gedeelte dat samenlopend is met het recht gedeelte van de profielen van het eerste type en zijn eveneens in nagenoeg evenwijdige vlakken opgesteld. Deze rechte gedeelten gaan over in een omgebogen gedeelte via een bocht met een tweede kromtestraal die groter is dan de genoemde eerste
<Desc/Clms Page number 3>
kromtestraal. De plaatsen waar de bochten met respectievelijke eerste en tweede komtrestralen aansluiten op de rechte gedeelten van de respectievelijke profielen van het eerste en het tweede type bevinden zich nagenoeg naast elkaar.
De draagkonstruktie is voorzien van geleidingsstukken die verplaatsbaar zijn opgesteld in de profielen van het eerste type en van geleidingsstukken die verplaatsbaar zijn opgesteld in de profielen van het tweede type.
De geleidingsstukken in de profielen van het eerste type zijn aan de draagkonstruktie bevestigd op een plaats die zich dichter bij de omgebogen gedeelten van de profielen bevindt, dan de bevestigingsplaats van de geleidingsstukken in de profielen van het tweede type.
Deze opstelling maakt, dat de draagkonstruktie bij het naar boven bewegen een gekantelde positie gaat innemen, die overeenkomt met de afwerppositie
Een nadeel van dit gekende geleiding-en kantelmechanisme ligt in het feit dat de profielen van het tweede type met hun omgebogen gedeelte met grootste kromtestraal relatief ver voorbij de rand van de laadruimte moeten uitsteken. Deze ver uitstekende delen van deze profielen kunnen hinderlijk zijn. Vooral wanneer het mechanisme bevestigd is met naar boven gerichte profielen aan de buitenwand van de laadruimte van een voertuig, steken de genoemde omgebogen gedeelten relatief ver uit boven de bovenste rand van de laadruimte.
Dit maakt dat de laadruimte van het voertuig een grotere hoogte inneemt. Bovendien geven de boven de rand van de laadruimte uitstekende omgebogen gedeelten een niet erg esthetisch uitzicht aan het voertuig.
Andere gekende mechanismen zijn voorzien van een draagkonstruktie die met de bovenkant scharnierbaar bevestigd is, zodat de afwerppositie van deze
<Desc/Clms Page number 4>
draagkonstruktie bekomen wordt door een kracht uit te oefenen op deze konstruktie, om dit scharnieren te veroorzaken. Deze mechanismen hebben echter als nadeel dat ze naast het omhoogduwen van de last nog een bijkomende handeling vereisen om de afwerppositie te bekomen.
Wil men een volledig geautomatiseerd mechanisme voorzien, dan moet naast een aandrijfinrichting om de draagkonstruktie te verplaatsen, een bijkomende aandrijfinrichting voorzien worden om deze draagkonstruktie te laten kantelen.
Een bijkomend nadeel van deze gekende mechanismen ligt in het feit dat men een relatief hoge slijtage vaststelt van de geleidingsstukken en van de geleidingen.
Nog een ander nadeel ligt in de complexiteit van de konstruktie van de gekende mechanismen.
Het doel van deze uitvinding is te voorzien in een geleiding-en kantelmechanisme voor een laadinrichting dat de hierboven aangeduide nadelen niet heeft.
Dit doel wordt bereikt met een geleiding-en kantelmechanisme voor een laadinrichting dat nagenoeg evenwijdige geleidingsprofielen omvat, die voorzien zijn van blokkeermiddelen om de draagkonstruktie in een eindpositie tegen te houden, terwijl de draagkontruktie een eerste deel omvat voor het dragen van de last, dat zich langs de kant van de blokkeermiddelen bevindt, en een tweede deel omvat dat scharnierbaar aan het eerste deel bevestigd is, terwijl beide delen elk een eerste paar geleidingsstukken omvatten die op een eerste spoorbreedte opgesteld zijn in de twee geleidingsprofielen en een van beide delen een tweede paar geleidingsstukken omvat die op een tweede spoorbreedte opgesteld zijn in de twee geleidingsprofielen, en terwijl beide geleidingsprofielen voorzien zijn van een uitsparing die zich op de tweede spoorbreedte bevindt,
en waarlangs het tweede paar geleidingsstukken de profielen kan verlaten als de
<Desc/Clms Page number 5>
draagkonstruktie in de eindpositie staat, om bij het uitoefenen op het tweede deel van een kracht, die het eerste deel tegen de blokkeermiddelen drukt, beide delen ten opzichte van elkaar te laten scharnieren tot een hoek, waarbij het eerste deel de afwerppositie inneemt.
Dit mechanisme heeft slechts twee geleidingsprofielen nodig, waardoor het eenvoudiger is van konstuktie dan de bestaande mechanismen. Bovendien dienen de geleidingsprofielen zich niet ver voorbij de rand van de laadruimte uit te strekken om de afwerppositie van de draagkonstruktie mogelijk te maken.
Het eerste deel van de draagkonstruktie zelf komt nagenoeg even hoog als het geval was bij de draagkonstrukties van de gekende mechanismen met vier geleidingsprofielen, maar doordat het eerste deel van de draagkonstruktie door het tweede deel gesteund wordt is tot op die hoogte geen geleidingsprofiel nodig.
Dit mechanisme verhoogt de hoogte van een laadruimte van een voertuig slechts weinig en stoort het esthetisch uitzicht ervan zeker niet in die mate als het geval was bij de gekende mechanismen.
Bovendien biedt dit mechanisme een verhoogde stabiliteit tijdens het verplaatsen en veranderen van positie van de draagkonstruktie, en dit vooral wanneer de draagkonstruktie een last draagt. Deze verhoogde stabiliteit resulteert in een verminderde slijtage van de profielen en van de geleidingsstukken.
De geleiding en de kanteling-tot in de afwerppositie-van de draagkonstruktie-gebeurt als volgt : De draagkonstruktie met last wordt eerst verplaatst naar de eindpositie, terwijl de konstruktie optimaal geleid wordt in de geleidingsprofielen.
In de eindpositie wordt een kracht uitgeoefend op het tweede deel van de draagkonstruktie, om beide delen van de draagkonstruktie ten opzichte van elkaar te laten
<Desc/Clms Page number 6>
scharnieren tot een hoek waarbij het eerste deel in de afwerppositie komt. Deze scharnierbeweging is slechts mogelijk als de tweede geleidingsstukken de profielen verlaten. Dit gebeurt via de uitsparingen in de profielen.
Wanneer men de draagkonstruktie terug wil brengen naar de eindpositie-om de draagkonstruktie bijvoorbeeld terug te brengen naar de positie en de plaats waar een nieuwe last op de draagkontruktie kan geplaatst wordenmoeten de tweede geleidingsstukken teruggeplaatst worden in de profielen, via de uitsparingen.
Daarvoor mag het eerste deel van de draagkonstruktie zich niet verplaatst hebben in de profielen. Men kan hiervoor zorgen door blijvend een kracht uit te oefenen op het eerste deel van de draagkonstruktie.
Dit gebeurt echter met grotere zekerheid en op een eenvoudiger manier door het mechanisme te voorzien van een vergrendelinrichting die de verplaatsing in de profielen van het eerste deel kan beletten als de tweede geleidinsstukken de profielen verlaten hebben.
In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm is het eerste deel van de draagkonstruktie voorzien van minstens een grendel, terwijl een vast onderdeel van het mechanisme voorzien is van minstens een grendelhouder, en neemt genoemde grendel door het scharnieren van het eerste deel ten opzichte van het tweede deel van de draagkonstruktie- om de afwerppositie te bereiken-een samenwerkingsstand in ten opzichte van genoemde grendelhouder, als het tweede paar geleidingsstukken de profielen verlaten heeft, terwijl de grendel in zijn samenwerkingsstand, door de grendelhouder wordt tegengehouden om te beletten dat het eerste deel van de draagkonstruktie zich in de geleidingsprofielen verplaatst.
Gedurende het terugscharnieren van de draagkonstruktie vanuit de afwerppositie naar de
<Desc/Clms Page number 7>
eindpositie (waarin het tweede paar geleidingsstukken zich terug in de profielen bevindt), is de kans op een ongewenste verplaatsing van het eerste deel van de draagkonstruktie het grootst.
Dit wordt voorkomen als de vergrendelinrichting de beweging van dat genoemde eerste deel belet gedurende het terugscharnieren vanuit de afwerppositie naar de eindpositie.
In het hierboven omschreven mechanisme kan de draagkonstruktie manueel verplaatst worden.
Het mechanisme wordt echter bij voorkeur voorzien van een aandrijfinrichting voor het verplaatsen van de draagkonstruktie.
Het mechanisme is, zoals gezegd, bijzonder nuttig wanneer het opgesteld wordt om een last af te werpen op een niveau dat hoger ligt dan het niveau waarop de last op de draagkonstruktie geplaatst wordt.
De geleidingsprofielen dienen zich dan uiteraard naar boven toe uit te strekken. Wanneer de geleidingsprofielen bovendien een zich naar boven toe uitstrekkend recht gedeelte hebben, waarop langs boven een omgebogen gedeelte aansluit, terwijl de blokkeringsmiddelen in het omgebogen gedeelte voorzien zijn, bekomt men een mechanisme waarbij minstens het eerste deel van de draagkonstruktie-in de eindpositie-reeds een zekere kanteling heeft ondergaan in de richting van de afwerppositie. Vertrekkend uit de eindpositie (waarin de tweede geleidingstukken de profielen nog niet verlaten hebben) wordt de afwerppostie voor het eerste deel bijgevolg vlugger bereikt en moeten de beide delen van de draagkonstruktie tot minder hoog boven de profielen gescharnierd worden om het eerste deel in de afwerppositie te brengen.
In een bijzondere uitvoeringsvorm van de uitvinding draagt het eerste deel van de draagkonstruktie een laadbak.
<Desc/Clms Page number 8>
De last kan dan bestaan uit een veelvoud van kleine voorwerpen die in de laadbak worden verzameld, zoals bijvoorbeeld vuilnis, glazen voorwerpen,...
Het tweede paar geleidingsstukken wordt bij voorkeur opgesteld op de as waarrond beide delen van de draagkonstruktie scharnierbaar ten opzichte van elkaar zijn bevestigd.
Deze uitvoeringsvorm levert een bijzonder stabiele geleiding op.
De geleidingsstukken zijn bijvoorbeeld onder de vorm van rollen uitgevoerd.
Een aantal bijzondere uitvoeringsvormen van het mechanisme hebben de kenmerken die omschreven worden in de conclusies 9 t/m 13.
Deze en andere bijkomende kenmerken worden verduidelijkt in de hiernavolgende beschrijving van een voorkeurdragende niet-beperkende uitvoeringsvorm van de uitvinding.
Deze beschrijving wordt ge llustreerd aan de hand van de hierbijgevoegde figuren, waarvan de figuren 1 t/m 3 in zijaanzicht het mechanisme volgens de uitvinding voorstellen, respectievelijk in een laagste positie van de draagkonstruktie, in de eindpositie en in de afwerppositie en de figuren 4 t/m 6 in vooraanzicht het mechanisme volgens de uitvinding voorstellen, respectievelijk in de posities die door middel van de figuren 1 t/m 3 werden voorgesteld.
Het geleiding-en kantelmechanisme voor een laadinrichting omvat in een voorkeurdragende uitvoeringsvorm twee geleidingsprofielen (11), (12) die zich naar boven toe uitstrekken en vanaf het onderste uiteinde recht zijn uitgevoerd om te eindigen met een omgebogen bovenste gedeelte.
Deze profielen zijn opgesteld in twee nagenoeg
<Desc/Clms Page number 9>
evenwijdige vlakken en hebben een U-vormige dwarsdoorsnede.
De open zijde van de profielen (11), (12) is naar elkaar toe gericht. Het bovenste uiteinde (15) van beide profielen (11), (12) is gesloten. Deze afsluiting doet dienst als blokkeermiddel (15) om de draagkonstruktie (7, 8) tegen te houden in de eindpositie.
De draagkonstruktie (7,8) omvat twee rechthoekige ramen (7), (8) die in elkaars verlengde scharnierbaar ten opzichte van elkaar zijn bevestigd. Beide ramen (1), (2), (3), (4), (5), (6) zijn nagenoeg even breed en zijn verschuifbaar opgesteld in de geleidingsprofielen (11), (12).
Het bovenste raam (7) is voorzien van een eerste paar geleidingsrollen (1), (2). Beide rollen (1), (2) zijn respectievelijk aan een tegenoverliggende zijde van het raam (7) bevestigd en strekken zich uit in de U-vormige ruimte die door de respectievelijke profielen (11), (12) wordt omsloten.
Het onderste raam (8) is scharnierbaar bevestigd aan het bovenste raam (7) en is op dezelfde manier voorzien van een eerste paar geleidingsrollen (5), (6). Beide rollen (5), (6) strekken zich ook uit in de U-vormige ruimte die door de respectievelijke profielen (11), (12) wordt omsloten.
Op de scharnieras waardoor beide ramen (7), (8) verbonden worden bevindt zich een tweede paar geleidingsrollen (3), (4). Beide rollen (3), (4) zijn respectievelijk aan een tegenoverliggende zijde van de draagkonstruktie (7,8) bevestigd en strekken zich uit in de U-vormige ruimte die door de respectievelijke profielen (11), (12) wordt omsloten.
Het tweede paar geleidingsrollen (3), (4) bevindt zich op een andere spoorbreedte dan het eerste paar geleidingsrollen (1), (2) ; (5), (6) (zie fig. 4 t/m 6).
<Desc/Clms Page number 10>
Op de spoorbreedte van het tweede paar geleidingsrollen (3), (4) is in de naar voor gerichte vleugel van elk profiel (11), (12) een uitsparing (10) voorzien met zodanige afmetingen dat die de respectievelijke geleidingsrollen (3), (4) van het tweede paar kunnen doorlaten.
Op het eerste raam (7) is aan weerszijden boven de geleidingsrollen (1) (2) een zijdelings uitstekende as bevestigd die zich nagenoeg loodrecht op de langsrichting van de profielen (11), (12) uitstrekt boven deze profielen (11), (12) en op het voorbij de profielen komende uiteinde een haakvormig uitgevoerde grendel (13) draagt die zich nagenoeg evenwijdig met de profielen (11), (12) uitstrekt.
Op de naar buiten gerichte gesloten zijde van elk profiel (11), (12) is in de nabijheid van het bovenste uiteinde een grendelhouder (14) bevestigd, dewelke bestaat uit een zich dwars op de langsrichting van de profielen (11), (12) uitstrekkende as die eindigt met een cylindrische verbreding.
Elke grendel (13) is voorzien voor samenwerking met een van de grendelhouders (14).
De grendels (13) en grendelhouders (14) zijn daarom zodanig geplaatst en uitgevoerd dat door het scharnieren van het eerste raam (7) ten opzichte van het tweede raam (8) - om de afwerppositie te bereiken-een samenwerkingsstand van de grendel (13) wordt bekomen als het tweede paar geleidingsrollen (3), (4) de profielen (11), (12) heeft verlaten.