<Desc/Clms Page number 1>
DRAGER VOOR EEN ZEEFTROMMEL EN/OF APPLICATIEWALS
De uitvinding heeft betrekking op een drager voor een zeeftrommel en/of een applicatiewals voor een inrichting voor het bedrukken van banen, welke drager twee draagorganen bevat en aan tenminste een middel verbonden is om de positie van de drager ten opzichte van de te bedrukken banen aan te passen. De uitvinding heeft nog betrekking op een inrichting en op een werkwijze voor het bedrukken van banen.
De drager volgens de uitvinding is een drager waarvan de draagorganen elk op een as gemonteerd zijn en samen verbonden zijn door een middel waarbij het draaien van een eerste draagorgaan rond een lijn of as en het draaien van een tweede draagorgaan rond die lijn of as onafhankelijk zijn, waarbij elk draagorgaan aan een middel verbonden is voor het draaien ervan ten opzichte van die lijn of as, zodat een nauwkeurige positie respectievelijk van het eerste draagorgaan en van het tweede draagorgaan onafhankelijk van de positie van respectievelijk van het tweede draagorgaan en het eerste draagorgaan bekomen kan worden.
Volgens een uitvoeringsvorm zijn de draagorganen door een balk verbonden, welke balk twee delen bevat die door een draaikoppelingssysteem verbonden zijn, waarbij ten opzichte van een zelfde as, de bovengenoemde delen onafhankelijk van elkaar kunnen gedraaid worden. Bij voorkeur loopt een as tussen tussen de draagorganen en is van wielen voorzien,
<Desc/Clms Page number 2>
waarbij die wielen bestemd zijn de zeeftrommel en/of de applicatiewals aan te drijven. Die as stemt overeen met de draaias van de delen ten opzichte van mekaar.
In een uitvoeringsvorm, zijn de delen van de balk elk van een mof voorzien. Bij voorbeeld is een eerste mof op een eerste deel vastgehecht, terwijl de tweede mof op het tweede deel vastgehecht is, waarbij een as loopt tussen de cylindrische uitsparingen van de moffen. Die as is voordelig de as die aandrijvingswielen draagt.
Bij voorkeur toont de eerste mof een verlenging die in een cilindrische uitsparing van de tweede mof ingestoken is.
Volgens een ander aspekt van de uitvinding, bevat de drager een balk die twee draagorganen verbindt, welke balk twee delen bevat die verbonden zijn door een middel om een eerste deel te verplaatsen ten opzichte van het tweede deel. Indien dit aspekt van de uitvinding toegepast is op een drager zoals beschreven in conclusie 1, zijn de twee delen van de balk verbonden door een middel om een eerste deel te verplaatsen ten opzichte van het tweede deel in een richting die evenwijdig is aan de draaias van bovengenoemde delen.
Bij voorbeeld is zulk een middel een cilinder die op een eerste deel gemonteerd is, waarbij het uiteinde van de stang van de cilinder op het tweede deel gebonden is. In de toepassing van de drager volgens conclusie 1, zijn de cilinder en/of stang voorzien of gebenden aan een systeem voor het onafhankelijk laten draaien van de delen ten opzichte van mekaar. De stang bevat bij voorbeeld meerdere delen die via een koppeling en/of articulatie gebonden zijn.
Voor een drager waarvan de balk twee verplaatsbare delen bevat, zijn de draagorganen bij voorkeur voorzien van uitstekingen die bestemd zijn
<Desc/Clms Page number 3>
ingestoken te worden in een inkeping van een adaptator van een zeeftrommel. Die uitsteking kan gebruikt worden na het plaatsen van een zeeftrommel tussen twee adaptators (b. v. met lager inbegrepen) en na het naast elkaar verplaatsen van de delen, als middel om te voorkomen dat de zeeftrommel op de drager blijft gedurende zijn aandrijving.
Het draagorgaan bevat bij voorkeur middelen om de adaptator te steunen, waarbij door het insteken van de uitsteking in de inkeping van de adaptator met een zeeftrommel het losmaken van de adaptator vermeden is.
In een uitvoeringsvorm, zijn de draagorganen zo opgebouwd zijn dat de draaias ervan en de draaias van de zeeftrommel die aangedreven moet worden zieh tamelijk in een horizontaal vlak bevinden.
Bij voorkeur draagt de drager de motor voor het aandrijven van de applicatiewals, zodat altijd een goede aandrijving van de applicatiewals en van de zeeftrommel (via wielen en motoren die b. v. niet op de drager gemonteerd zijn) kan bekomen worden.
Volgens een nog ander aspekt van de uitvinding die bij voorkeur toegepast is op een drager volgens conclusie l, is de as met wielen voor het aandrijven van de zeeftrommel voorzien van een koppelingssysteem die het vrijdraaien van een eerste deel van de as toelaat ten opzichte van het tweede deel van de as als de drager geen zeeftrommel met adaptators draagt.
De drager volgens de uitvinding kan ook voorzien worden van middelen om de positie van de drager in een horizontaal vlak aan te passen.
De drager volgens de uitvinding of een drager die een aspekt volgens de uitvinding bezit, kan gebruikt worden in de bestaande inrichtingen voor het bedrukken van banen en in de bestaande werkwijze voor het bedrukken van banen.
<Desc/Clms Page number 4>
In de drager volgens de uitvinding kunnen de zeeftrommel en de applicatiewals onafhankelijk van mekaar aangedreven worden. Daarom, in een specifieke werkwijze volgens de uitvinding stelt men de snelheid van de zeeftrommel en/of de snelheid van de applicatiewals in, op zodanige wijze dat de omtreksnelheid van de zeeftrommel en van de applicatiewals op het raakpunt ervan verschillend zijn, bij voorkeur op zodanige wijze dat de omtreksnelheid van de applicatiewals groter is dan de omtreksnelheid van de zeeftrommel op het raakpunt ervan.
Andere kenmerken en details van een uitvoeringsvorm van een drager die verschillende aspekten van de uitvinding bezit, zullen uit de volgende beschrijving voortvloeien.
In de beschrijving verwijst men naar de bijgevoegde tekeningen.
In die tekeningen tonen : * Figuur 1 een perspectief vooraanzicht van een drager ; * Figuur 2 een perspectief achteraanzicht van de drager van Figuur 1 ; * Figuur 3 een bovenaanzicht (gedeeltelijk en met doorsnede) van de drager van Figuur 1 ; * Figuren 4 en 5 een bovenaanzicht van de drager van
Figuur 1 gedurende het plaatsen van een zeef- trommel ; * figuur 6 een perspectief vooraanzicht (gedeeltelijk) van de drager van Figuur 1 met de zeeftrommel en met de applicatiewals ; * Figuur 7 een vooraanzicht van de drager volgens
Figuur 6 ; * Figuur 8 een detail van een drager (gedeeltelijk) * Figuren 9 en 10 een specifieke uitvoeringsvorm van een drager.
<Desc/Clms Page number 5>
Figuur 1 toont een drager 1 voor een zeeftrommel 2 voor een inrichting voor het bedrukken van banen, zoals textielbanen met garenstruktuur. De drager volgens figuur 1 kan gebruikt worden als drager voor bestaande inrichtingen, zoals inrichtingen die door Mitter verkocht worden.
De drager 1 wordt op een struktuur 3 gemonteerd.
De drager 1 bevat op zijn uiteinden A, B twee draagorganen 4, 5. Het draagorgaan 4 van het uiteinde A en het draagorgaan 5 van het uiteinde B zijn draaibaar gemonteerd ten opzichte van een as X-X (lijn X-X). De draagorganen 4, 5 zijn samenverbonden door een middel 6 waarbij het draaien D4 van het draagorgaan 4 en het draaien D5 van het draagorgaan 5 onafhankelijk zijn.
Op elk draagorgaan werkt een middel 7 om dit orgaan te laten draaien of te doen draaien, waardoor een nauwkeurige positie van de draagorganen bekomen kan worden, daar de positie van het draagorgaan 4 niet afhangt van de positie van het draagorgaan 5.
Het middel 6 waardoor de draagorganen samenverbonden zijn bestaat uit een balk die twee delen 61, 62 bevat. Die delen 61, 62 zijn door een koppelingssysteem 8 samenverbonden, waarbij het deel 61 ten opzichte van het deel 62 kan draaien en omgekeerd.
Dit koppelingssysteem 8 bestaat uit een mof 181 die op het deel 61 vastgehecht is en die een verlenging of kop 182 toont (zie figuur 3), en een mof 183 die op het deel 62 vastgehecht is en die een cilindrische uitsparing toont waarin de verlenging gedeeltelijk (figuur 3) of volledig (figuur 5) ingestoken is.
Een as 10 waarvan de centrale lijn met de as X-X overeenstemt loopt door de moffen 181-182, draagt tandwielen 101, 102 die bestemd zijn om aangedreven te
<Desc/Clms Page number 6>
worden door een tandwiel 103 aangedreven door een motor en om de zeeftrommel 2 te doen draaien of aan te drijven. Daar de rotatie van draagorganen 4, 5 rond de lijn X-X (as 10) gebeurt, grijpt tandwiel 103 altijd het tandwiel 101 in.
De delen 61, 62 zijn ook verbonden door een middel 11 om het deel 61 te verplaatsen (E) ten opzichte van het deel 62. Dit middel bestaat uit twee cilinders 111, 112 die op het deel 62 vastgehecht zijn en waarvan het vrije uiteinde 113 van elke stang 114, 115 gebonden zijn aan een pin 116, 117 die aan het deel 61 vastgehecht is. De stangen 114, 115 bevatten twee delen die via een koppeling of een articulatie samengebonden zijn, waarbij de stangen 114, 115 het onafhankelijk draaien van een deel ten opzichte van een ander deel niet beletten.
Het draagorgaan 4 of 5 bestaat uit drie platen 41, 42, 43 en 51, 52, 53 die door pinnen 12 gebonden zijn.
De platen 41 en 53 dragen een motor die bestemd is een tandwiel 13 aan te drijven. De as 14 van die motor is evenwijdig aan de as 10.
Pinnen 12 die zieh uitstrekken tussen de platen 42 en 43 en tussen de platen 51 en 52 dienen als steun voor een ring 15 van een adaptator 16 voor de zeeftrommel 2.
Die adaptator 16 bestaat uit een buitenring 15, een binnenring 17, en een lager 18 die tussen de ringen 15 en 17 ligt. De ring 15 is van uitsparingen 19 voorzien waarin een vinger 20 gedragen door de plaat 43 of 51 ingestoken wordt gedurende het naar elkaar bewegen van de delen 61, 62 (figuur 5). Zo een systeem dient om te beletten dat de adaptators uitspringen gedurende het draaien van de zeeftrommel 2. Om de adaptator aan te drijven door een tandwiel 101 of 102, is de adaptator 16 van een kroonwiel 161 voorzien.
Om een verbinding te maken tussen de
<Desc/Clms Page number 7>
zeeftrommel 2 en de adaptator 16, is de binnen ring van. een gleuf 21 voorzien waarin een uitsteking 22 van de zeeftrommel kan glijden.
De as 10 bevat twee delen 23, 24 die zijn door een systeem 25 die het vrijdraaien van een eerste deel van de as toelaat ten opzichte van het tweede deel van de as, als de drager geen zeeftrommel met adaptators draagt.
De centrale as bestaat (dwarsas of aandrijfas) uit twee gedeelten, elk afzonderlijk gelagerd. Tussen de twee gedeelten is een koppeling geplaatst, welke in neutrale positie de assen niet koppelt.
Bij voorbeeld, door middel van perslucht kan de koppeling actief gemaakt worden en daardoor een koppeling tussen de twee asgedeelten teweegbrengen.
Door dit systeem kan men de tors van de zeeftrommel en de daarmee gepaard gaande verdraaing van zijn aandrijftandwiel"opvangen al draaiende" ; d. w. z. het tandwiel op de tegenovergestelde kant van de aandrijfzijde laat men los meedraaien bij het opstarten van de drukmachine en dan pas maakt men de koppeling actief.
Het voordeel van de gedeelde dwarsas met koppelingssysteem is dat men ten allen tijde een optimale intanding heeft i. v. m. de aandrijving van de zeeftrommel met als gevolg : een perfekt rapporteren bij het instellen van de machine, ook in de tijd ; veel minder slijtage van de tandwielen, minder zeeftrommelbreuk.
De applicatiewals 26 (zie figuur 7) is op beide uiteinden gelagerd in aparte lagerblokken die op hun beurt perfekt passen in het support 27 uit samengestelde staalplaat, support die langs de zijde van
<Desc/Clms Page number 8>
de centrale opening van de plaat 41 of 53 glijdt. De positie van de applicatiewals in de zeeftrommel kan zo nooit lager zijn dan het raakpunt R tussen wals 26 en zeeftrommel 2. Dit heeft als voordeel dat men altijd vanuit een neutrale positie kan bijregelen en ook terugkeren.
Op beide uiteinden van de as 28 van de applicatiewals 26 is er een tandwiel 29 gemonteerd die bestemd is aangedreven te worden door tandwiel 14.
Om een zeeftrommel 2 te plaatsen, plaatst men tussen de platen 51 en 52 van het draagorgaan 5 en de platen 42 en 43 van het draagorgaan 4 een adaptator 16 en tussen de adaptators een zeeftrommel 2 (figuur 4).
Men verplaatst dan de delen 61, 62 van de balk 6 naar elkaar zodat de uiteinden van de zeeftrommel in de binnenringen 17 van de adaptators ingestoken worden en zodat de vingers 20 van de platen 43 en 51 in uitsparingen 19 van buitenringen 15 ingestoken worden (figuur 5).
De drager heeft een enkele dwarsbalk aan een zijde van de zeeftrommel ; dwarsbalk 6, gemaakt uit twee delen, verdraaibaar t. o. v. mekaar. Het voordeel is hier dat het draaipunt een perfecte hoogteregeling mogelijk maakt op beide uiteinden door middelen zoals cilinders 30, 31.
Op beide uiteinden is een drager voorzien om de zeeftrommel te lageren.
Een stabiele support wordt zo gecreeerd uit samengestelde staalplaat waarin een aparte adaptator, met grote diameter (325 mm) precies kan inpassen, zonder dat vuil zieh kan vastzetten en zo een onnauwkeurigheid kan teweegbrengen.
Bovendien zijn de lagers aangepast aan de belasting en er dient geen grotere adaptator gecreeerd moet worden die dan ook nog paste in de inrichting op de
<Desc/Clms Page number 9>
beide uiteinden van de dwarsbalk.
De adaptator 16 zelf bestaat b. v. uit twee ringen 15, 17 in licht metaal die 3600 t. o. v. mekaar gelagerd zijn door middel van precisie dunringlagers (figuur 6). Dus, een perfecte rondloop van de zeeftrommel, ook in de tijd, kan hier gewaarborgd zijn ( 0, 1 mm max).
Het inwendige van de adaptator (lagering) is aangepast om de bestaande zeeftrommels te kunnen opnemen.
Op de bestaande zeeftrommel wordt op ieder uiteinde een adaptator (lagering) geschoven en dit geheel wordt dan op zijn beurt in de drager of drukkop geplaatst.
Een bijkomend voordeel van deze adaptator (lagering) is dat hij geheel onafhankelijk van de drager is. Hij kan dus gemakkelijk onderhouden en/of hersteld worden.
De zeeftrommel en de applicatiewals hebben elk een aparte aandrijfmogelijkheid.
In de dwarsbalk is er een centrale as voorzien, precies in de aslijn van het draaipunt van de tweedelige balk. Deze aslijn is ook het scharnierpunt van de drager (drukkop) en ligt in het horizontaal vlak even hoog als de aslijn van de zeeftrommel 2. (zie figuur 7).
Door de combinatie van het samenvallen van deze aslijn is het mogelijk de zeeftrommel en de applicatiewals apart aan te drijven zonder dat de aandrijvingsmotor op de drager gemonteerd moet worden.
Op deze dwarsas zijn twee tandwielen aangebracht (op iedere zijde een) die direkt ingrijpen in het kroonwiel 161 van de adaptator 16.
De centrale as is dan via tandwieloverbrenging verbonden met de hoofdaandrijving 103 van de
<Desc/Clms Page number 10>
drukmachine.
Het grote voordeel is nu dat, met de centrale as, tevens scharnierpunt van de drukkop, de intanding tussen de overbrengingstandwielen altijd optimaal kan aangepast worden en onafhankelijk van de hoogteregeling.
Het scharnierpunt van de drager (drukkop) ligt b. v. in het horizontaal vlak, even hoog als de aslijn van de zeeftrommel.
Dit heeft als voordeel dat bij de hoogteregeling een minimale afwijking onstaat t. o. v. de lengte van de textielbaan.
De totale inrichting of"drukkop"kan op twee manieren gebruikt worden.
De uitvinding bestaat hierin dat de drager of drukkop"mobiel"is. a. Vaststaand op een drukmachine hier worden dan alleen de zeeftrommel en de applicatiewals eruit genomen bij het verwisselen naar een andere zeeftrommel. b. Losstaand op drukmachine.
De gehele drager of drukkop kan door loskoppelen van een snelkoppeling (enkele sec. ) weggenomen worden van de drukmachine. Op een separate stand wordt dan de zeeftrommel uitgewisseld.
Op de "mobiele" drager of drukkop zijn ook alle regelfuncties (rapportinrichtingen, langs, dwars en hoogte) voorzien (zie figuur 8).
De uitvinding bestaat hierin : * dat door gebruik te maken van een samengestelde support uit plaatstaal er ruimte gecreeerd werd voor de inbouw van de langsrapportering en de hoogteregeling ; * dat door de beide spanningsinrichtingen verstelbaar te maken t. o. v. de dwarsbalk de dwarsrapportering en de dwarsbalk functioneren en bevestigd worden.
<Desc/Clms Page number 11>
Het voordeel van een mobiele inrichting of drukkop met de regelorganen eraan bevestigd is het preventief karakter.
De drager 1 die afgebeeld is in figuren 1 t/m 7 bezit twee poten 81, 82 die op een basisstructuur 83 vastgehecht zijn (b. v. door middel van bouten 84) en die een boring toont waarin een deel van de as 10 zieh uitstrekt. Die poten 81, 82 dienen om de drager te steunen.
De drager 1 is bij voorkeur van middelen voorzien om de drager te positioneren in een vlak, b. v. horizontaal vlak, i. e. om de drager te positioneren ten opzichte van de breedte van de baan die bedrukt moet worden. Die middelen bestaan uit een middel om de zeeftrommel en/of de drager te schuiven langs de breedte van de baan, en uit een middel om de zeeftrommel te positioneren op zodanige wijze dat de draaias ervan loodrecht is ten opzichte van de richting van beweging van de te bedrukken baan. Die middelen zijn bij voorbeeld de middelen die in figuur 8 afgebeeld zijn.
Een systeem om de positie van een draagorgaan aan te passen, bestaat uit : * een plaat 1000 die bestemd is op de basisstruktuur vastgehecht te worden, b. v. door middel van bouten en die van geleidingsorgaan 1001 voorzien is ; * een plaat 1002 die op de plaat 1000 glijdt (tussen de geleidingsorganen 1001) ; * een cilinder 1004 die op de plaat 1000 gemonteerd is en waarvan de stang op de plaat 1002 werkt om die plaat te verplaatsen in de richting van de pijl Z ; * een poot 82 die op de plaat 1002 gemonteerd is en die als steun van de as dient ; * een cilinder 30 die op de plaat 41 vastgehecht is en waarvan de stang op de plaat 1002 werkt om het
<Desc/Clms Page number 12>
draagorgaan 4 te doen draaien (D4) ten opzichte van de lijn X-X ;
* een venster 1006 in de poot 82, waardoor een uiteinde 1008 van een stang 1007 loopt en die door een cilinder bediend wordt.
Het venster is zodanig uitgesneden dat het uiteinde 1008 van de stang 1007 zieh kan bewegen in het venster gedurende het draaien van het draagorgaan 4 (D4).
De stang 1007 is op een tussenplaat 1009 vast verbonden die een oor 1010 draagt waarop een stang 1011 van een cilinder 1012 werkt. De balk 6 draagt de cilinder 1012 en geleiders 1013 (b. v. rechtsgeleidingen met een lengte van tenminste 500 mm, b. v. 700-750 mm) voor de tussenplaat 1009. De cilinder 1012 werkt dus om de balk 6 te verschuiven in een richting Y die evenwijdig is aan de lijn X-X en die bij voorkeur loodrechts is ten opzichte van de richting Z.
Door middel van de drager volgens de uitvinding heeft men textielbanen laten bedrukken.
Men heeft de snelheid van de applicatiewals aangepast in functie van de kleurstof die gebruikt was in de zeeftrommel om de viscositeit of toestand van de kleurstof in aanmerking te nemen.
Men heeft opgemerkt dat door het gebruiken van hogere ontreksnelheid van de applicatiewals het nog mogelijk was zeer viskeuse kleurstoffen te gebruiken. Bovendien daar verschillende kleurstoffen naast elkaar op een textielbaan aangebracht moeten worden, kleurstoffen die een verschillende viskositeit hebben, en daar een zelfde omtreksnelheid moet bestaan voor de verschillende zeeftrommels, is het mogelijk door de drager volgens de uitvinding de juiste omtreksnelheid van de applicatiewals of rol te selecteren voor elke zeeftrommel, zodat voldoende kleurstof uit elke
<Desc/Clms Page number 13>
zeeftrommel kan doorvloeien.
Door het gebruik van dragers volgens de uitvinding, is het mogelijk een hogere productiviteit (lopende meter baan per uur) van de bedrukkingsinrichting te bekomen.
Figuren 9 en 10 tonen een specifieke uitvoeringsvorm van een drager 1.
Die drager 1 bevat een moederdraagorgaan 2000 dat onderaan en op beide uiteinden voorzien is van een poot 2001 met twee vingers 20a die in een gleuf 2003 kan verplaatst worden en dat twee delen bevat die door een koppeling met holle as 2004 verbonden zijn, waarbij een eerste deel ervan kan draaien rond de lijn X-X terwijl het andere deel b. v. niet draait. Die twee delen kunnen ook ten opzichte van mekaar geschoven worden door een persluchtcilinder 2005 die op een stang 2006 werkt. De gleuf 2003 is in een blok 2007 uitgesneden. Een langsregelingsmiddel 2008 (dat op een basisstruktuur van de drager vastgehecht is) werkt op die blok.
Het moederdraagorgaan is ook van een dwarsgemeenschappelijk regelingsmiddel 2010 voorzien waarbij het moederorgaan verplaatst kan worden ten opzichte van de blok 2007.
De draaias 10 loopt door de holle as van de koppeling 2004 en is van tandwielen voorzien voor het aandrijven van de adaptator 16 die tussen platen42, 43 ; 51, 52 gelegen is, die platen vormen een draagorgaan voor de zeeftrommel 2.
Het hoogte regelingsmiddel is b. v. een cilinder 2012 die zieh steunt op de basisstruktuur (via een draaipunt) en waarvan de stang draaibaar gebonden is aan een pin die zieh uitstrekt tussen twee platen 42, 43 of 51, 52.