<Desc/Clms Page number 1>
"Machine voor het planten van stekplanten"
Deze uitvinding heeft betrekking op een machine voor het planten van stekplanten zoals prei, kolen, boomkwekerijplanten en dergelijke, welke machine een basisgestel bevat dat in het bijzonder voorzien is om op een traktor gemonteerd te worden, een op dit basisgestel voor-en achterwaarts beweegbaar gemonteerd tussengestel en een op dit tussengestel op-en neerwaarts beweegbaar gemonteerd draaggestel voor plantijzers en verder eerste aandrijfmiddelen voor het op en-neer bewegen van genoemd draaggestel ten opzichte van het tussengestel en tweede aandrijfmiddelen voor het achterwaarts bewegen van genoemd tussengestel ten opzichte van genoemd basisgestel, nagenoeg aan dezelfde snelheid als het voorwaarts bewegend basisgestel,
ten minste wanneer genoemde plantijzers door de neerwaartse beweging van het draaggestel in de grond gedrukt zijn en voor het terug voorwaarts bewegen van het tussengestel wanneer genoemde plantijzers door de opwaartse beweging van het draaggestel terug uit de grond getrokken zijn.
Een dergelijke plantmachine is uit de praktijk bekend en wordt bijvoorbeeld onder de benaming "Masch-plantgatenmachine"in de handel gebracht. Verder is een dergelijke machine beschreven in het Belgisch octrooi nr. 731080.
Beide bekende machines zijn enkel voorzien voor het aanbrengen van plantgaten in de grond.
Nadeel van deze machines is dus dat de planten achteraf nog steeds manueel in deze gaten dienen geplant te worden.
<Desc/Clms Page number 2>
De uitvinding heeft nu tot doel een machine van het hierboven aangegeven type te verschaffen waarmee niet alleen plantgaten kunnen gemaakt worden maar die bovendien toelaat in eenzelfde bewerking de stekplanten in de tijdens een vorige cyclus gemaakte plantgaten aan te brengen.
Tot dit doel is de machine volgens de uitvinding daardoor gekenmerkt dat op genoemd op-en neerwaarts beweegbaar draaggestel grijpmiddelen gemonteerd zijn die voorzien zijn voor het vastgrijpen van ten minste één van genoemde stekplanten, nagenoeg in de hoogste positie van genoemd draaggestel, en voor het aanbrengen van de vastgegrepen stekplant, tijdens de neerwaartse beweging van het draaggestel, achter een van genoemde plantijzers in een door dit plantijzer, tijdens een vorige cyclus, gemaakt plantgat, waarbij de machine verder middelen bevat voor het toevoeren van genoemde stekplanten aan de grijpmiddelen.
Doordat de grijpmiddelen op genoemd draaggestel gemonteerd zijn, gaan deze samen met de plantijzers op en neer, meer bepaald boven de plantgaten die tijdens een vorige cyclus gemaakt werden. In hun bovenste positie grijpen de grijpmiddelen een stekplant en planten deze vervolgens, tijdens de neerwaartse beweging van het draaggestel, in genoemde plantgaten.
In een doeltreffende uitvoeringsvorm van de machine volgens de uitvinding zijn genoemde grijpmiddelen op een eindloze ketting bevestigd, welke ketting rond twee tandwielen geleid is die zich boven elkaar bevinden en die draaibaar gemonteerd zijn telkens rond een as die vast is ten opzichte van genoemd draaggestel, waarbij genoemde grijpmiddelen bevestigd zijn op een deel van de ketting dat zich aan een eerste zijde tussen beide tandwielen bevindt terwijl op genoemd tussengestel middelen voorzien zijn voor het blokkeren van deze ketting tussen beide tandwielen aan een
<Desc/Clms Page number 3>
tegenover genoemde eerste zijde gelegen tweede zijde van de ketting.
Door het gebruik van een dergelijk kettingssysteem, is de vertikale afstand afgelegd door de grijpmiddelen het dubbel van de vertikale afstand afgelegd door de plantijzers of door het draaggestel.
Hierdoor kunnen de middelen voor het toevoeren van de stekplanten aan de grijpmiddelen op werkhoogte gemonteerd worden, hetgeen belangrijk is voor het manueel aanbrengen van de planten in deze toevoermiddelen.
Verdere voordelen en bijzonderheden van de uitvinding zullen blijken uit de hierna volgende beschrijving van een machine voor het planten van stekplanten volgens een bijzondere uitvoeringsvorm van de uitvinding. Deze beschrijving wordt enkel als voorbeeld gegeven en is niet bedoeld om de uitvinding te beperken.
De in deze beschrijving gebruikte verwijzingscijfers hebben betrekking op de bijgevoegde tekeningen waarin :
Figuur 1 schematisch een zijaanzicht weergeeft van een bijzondere uitvoeringsvorm van de machine volgens de uitvinding ;
Figuur 2 schematisch een zijaanzicht weergeeft van het kettingssysteem voor het op-en neerwaarts bewegen van de grijpmiddelen uit de machine volgens figuur 1 en van de daarin gebruikte middelen voor het toevoeren van de stekplanten aan deze grijpmiddelen ;
Figuur 3 schematisch een vooraanzicht weergeeft van de grijpmiddelen uit de machine volgens figuur 1 ;
Figuren 4 en 5 schematisch een bovenaanzicht weergeven van de grijpmiddelen uit figuur 3,. respectievelijk in de open en in de dichtgeklapte stand ;
Figuur 6 schematisch een bovenaanzicht weergeeft van de toevoermiddelen uit figuur 2 ;
en
<Desc/Clms Page number 4>
Figuur 7 schematisch een bovenaanzicht weergeeft van een mogelijke variante uitvoeringsvorm van de toevoermiddelen.
In deze verschillende figuren hebben dezelfde verwijzingscijfers betrekking op dezelfde of op analoge elementen.
In figuur 1 is schematisch een algemeen zijaanzicht op een machine volgens de uitvinding in een bijzondere uitvoeringsvorm weergegeven. Een belangrijk deel van deze machine stemt grotendeels overeen met de machine die thans onder de benaming"Masch- plantgatenmachine 11 in de handel is en die geschikt is voor het maken van plantgaten in de bodem. In de hierna volgende beschrijving zal het gedeelte van de machine dat instaat voor het maken van de plantgaten bijgevolg slechts in grote lijnen beschreven worden. Voor een grondigere beschrijving van een dergelijke machine wordt verwezen naar het Belgisch octrooi nr. 731 080.
Het zal echter duidelijk zijn dat voor de uitbreiding van de plantgatenmachine die thans in de handel is tot een plantmachine volgens de uitvinding, hieraan enige aanpassingen nodig zijn die evenwel niet tot de essentie van de uitvinding behoren.
In grote lijnen bevat de in figuur 1 weergegeven plantmachine een basisgestel 1 dat voorzien is om op een traktor gemonteerd te worden, een tussengestel 2 dat voor-en achterwaarts beweegbaar (volgens pijlen 3) op het basisgestel 1 gemonteerd is, en een draaggestel 4 voor plantijzers 5 dat op-en neerwaarts beweegbaar (volgens pijlen 6) op het tussengestel 2 gemonteerd is. Voor het op-en neerbewegen van het draaggestel 4 zijn eerste aandrijfmiddelen voorzien terwijl tweede aandrijfmiddelen voorzien zijn voor het voor-en achterwaarts bewegen van het tussengestel 2 tijdens de voorwaartse beweging van de traktor.
Deze tweede aandrijfmiddelen zijn meer bepaald
<Desc/Clms Page number 5>
voorzien om bij het maken van de plantgaten, d. w. z. wanneer genoemde plantijzers in de grond gedrukt zijn, het tussengestel 2 achterwaarts ten opzichte van het basisgestel l te bewegen aan dezelfde snelheid als de rijsnelheid van de traktor om aldus pla/itgaten in plaats van langwerpige plantspleten te verkrijgen.
Zowel de eerste als de tweede aandrijfmiddelen zijn aangesloten op een aftakdoos 7 die via een tandwieloverbrenging 8 door de op de traktor aangekoppelde aftakas 9 aangedreven wordt.
De eerste aandrij fmiddelen voor het op en neer bewegen van het draaggestel 4 bevatten een op de aftakdoos 7 gemonteerde excentriek 10 die zich in figuur 1 achter deze aftakdoos bevindt. Ook de tweede aandrijfmiddelen bevatten een excentriek 11, die zieh in figuur l vöör de aftakdoos 7 bevindt, en die via een stangensysteem 12 voor de beweging van het tussengestel 2 zorgt. In deze tweede excentriek 11 is een regeling voorzien voor het aanpassen van de snelheid van het tussengestel aan de rij snelheid van de traktor. De plantafstand kan door een aanpassing van de tandwieloverbrenging 8 geregeld worden.
Essentieel voor de uitvinding is het feit dat op het draaggestel 4 grijpmiddelen 13 gemonteerd zijn voor het vastgrijpen van ten minste een van genoemde stekplanten 14, nagenoeg in de hoogste positie van het draaggestel 4, en voor het aanbrengen van deze stekplant 14 in een plantgat dat tijdens een vorige cyclus gemaakt werd. Opdat de grijpmiddelen 13 de stekplant 14 juist boven een plantgat in de grond zouden duwen, zijn de plantijzers 5 op een instelbare afstand vöör deze grijpmiddelen 13 op het draaggestel 4 gemonteerd. Aldus kan de afstand tussen plantijzers 5 en grijpmiddelen 13 aangepast worden aan de plantafstand. Naast genoemde grijpmiddelen 13 bevat de machine volgens de uitvinding verder nog middelen 15 voor het toevoeren van de
<Desc/Clms Page number 6>
stekplanten 14 aan deze grijpmiddelen 13.
De stekplanten 14 dienen dan door een op de stoel 16 gezeten persoon in deze toevoermiddelen 15 aangebracht te worden. Zoals duidelijk blijkt uit figuur 1 is deze stoel 16 op het tussengestel 2 gemonteerd zodanig dat deze de bewegingen van dit tussengestel 2 volgt.
In de voorkeursuitvoeringsvorm zoals op grotere schaal weergegeven in figuur 2, zijn de grijpmiddelen 13 op een kettingsysteem 17 gemonteerd. Dit kettingsysteem 17 bevat twee boven elkaar opgestelde tandwielen 18, 19 waarrond een eindloze ketting 20 geleid is. De assen 21,22 van beide tandwielen 18, 19 zijn vast ten opzichte van het draaggestel 4 en voeren dus dezelfde bewegingen uit. De ketting 20 daarentegen kan door middel van bij voorkeur in- en uitschakelbare blokkeermiddelen 23 aan een zijde ten opzichte van het tussengestel 2 geblokkeerd worden. Hierdoor zal de ketting 20 aan de andere zijde, meer bepaald aan de zijde waar de grijpmiddelen 13 aan deze ketting 20 bevestigd zijn, een afstand afleggen die steeds het dubbele bedraagt van de door het draaggestel 4, in vertikale richting afgelegde afstand.
Dit biedt het belangrijke voordeel dat de grijpmiddelen 13, die tot in het plantgat moeten doordringen, hoger stijgen dan wanneer deze rechtstreeks op het draaggestel 4 zouden bevestigd zijn waardoor het aanbrengen van de stekplanten 14 op werkhoogte kan gebeuren.
Zoals duidelijk blijkt uit figuur 3, bevatten de grijpmiddelen 13, in de weergegeven uitvoeringsvorm, twee rond hun langsas verdraaibare staven 24,25 waarop onderaan telkens een gekromde vinger 26,27 voorzien is voor het vastgrijpen van de stekplant 14, nabij de voet van deze laatste. Bovenaan zijn op elk van deze staven 24,25 telkens twee hefbomen 28,29 met op het uiteinde een wieltje 30,31 voorzien om de vingers 26, 27 door een verdraaiing van de staven 24,25 te
<Desc/Clms Page number 7>
openen of te sluiten. Tussen beide staven 24,25 is een trekveer 32 gespannen die de vingers 26,27 hetzij in de open, hetzij in de gesloten stand houdt. In deze beide laatste standen bevinden de staven zich dus in een stabiele evenwichtspositie.
Op het kettingsysteem 17 zijn boven-en onderaan telkens twee nokken 33,34 voorzien, respectievelijk voor het sluiten en het openen van de vingers 26,27. De bovenste nokken 33 zijn-zodanig opgesteld dat ze samenwerken met de bovenste wieltjes 30 wanneer de grijpmiddelen 13 nagenoeg hun hoogste positie bereiken om aldus de open staande vingers 26,27 tot hun gesloten stand, rond de vast te klemmen stekplant 14, dicht te klappen. Wanneer de grijpmiddelen 13 vervolgens nagenoeg hun laagste positie bereiken, zorgen de onderste nokken 34 er voor dat de vingers 27,28 terug openklappen. Bij het terug verwijderen van de opengeklapte vingers 27,28 uit het plantgat zullen deze langsheen de wanden van het plantgat wrijven en aldus dit plantgat reeds enigszins dicht maken.
Bij voorkeur bevat de machine verder nog middelen om vervolgens water in het plantgat te sproeien onder meer om dit verder dicht te doen en tevens om tegelijkertijd de grijpmiddelen 13 te reinigen. Deze laatste middelen zijn niet in de figuren weergegeven en omvatten onder meer een op de machine gemonteerd waterreservoir.
Voor het toevoeren van de stekplanten 14 aan de grijpmiddelen 13 zodanig dat deze de stekplanten 14 kunnen vastgrijpen wanneer ze hun hoogste positie bereiken, zijn in de weergegeven machine volgens de uitvinding twee eindloze transportriemen 35,36 voorzien die gedeeltelijk langs elkaar lopen om de stekplanten 14 tussen hen vast te klemmen en aldus naar de grijpmiddelen 13 te voeren. In figuur 6 is een bovenaanzicht van deze toevoermiddelen 15 weergegeven. Hieruit blijkt dat de eerste riem 35 rond een trommel 37 geleid is en
<Desc/Clms Page number 8>
vervolgens opeenvolgend rond een nabij de grijpmiddelen 13 gelegen riemschijf 38, een aanspanwieltje 39 en een verder wieltje 40. Dit laatste wieltje 40 is via een aandrijfriem 47 gekoppeld aan een eerste riemschijf 41 van de tweede riem 36.
Deze riem 36 is nabij de grijpmiddelen 13 rond een riemschijf 42 geleid die verend naar de vaste riemschijf 38 van de andere riem 35 gedrukt wordt. Met een spanwieltje 43 kan ook de spanning van deze tweede riem 36 geregeld worden.
De trommel 37 vertoont onderaan een rand 44 waarop de stekplanten 14 manueel kunnen'geplaatst worden. Langsheen haar omtrek zijn op de trommel 37 op regelmatige afstanden een aantal houders 45 voor de stekplanten 14 voorzien, bij voorbeeld acht houders 45 die deze planten zowel onderaan als bovenaan vasthouden. Zoals duidelijk blijkt uit figuur 2 loopt de riem 35 rond de trommel 37 tussen het bovenste en het onderste deel van de houders 45.
De aandrijving van de toevoermiddelen 15 gebeurt door een niet weergegeven mechanisme dat de opwaartse beweging van het draaggestel 4 omzet in een draaiende beweging van de trommel 37, volgens pijl 46, en telkens over een hoek die gelijk is aan 3600 gedeeld door het aantal houders 45 op de trommel 37. Om dit te realiseren is de trommel 37 bijvoorbeeld via een niet weergegeven pal en palrad mechanisme op het tussengestel 2 bevestigd, waarbij het aantal tanden van het palrad gelijk is aan het aantal houders 45 op de trommel 37. De opwaartse beweging van het draaggestel 4 kan aldus bijvoorbeeld door een hefboomsysteem omgezet worden tot een verdraaiing van het palrad.
Voor het planten van de stekplanten 14 dient de op de stoel 16 zittende persoon enkel de stekplanten in de houders 45 op de trommels 37 te steken.
Het aantal trommels 37, en dus ook het aantal grijpmiddelen 13, kettingsystemen 17 en plantijzers 5 is
<Desc/Clms Page number 9>
hierbij afhankelijk van het aantal rijen die tegelijkertijd geplant worden. Door de verdraaiing van de trommels 37 worden de stekplanten tussen de riemen 35, 36 tot aan de grijpmiddelen 13 geleid. Tussen de twee riemschijven 38 en 42 worden de stekplanten 14 onderaan gegrepen door dichtklappende vingers 26,27 van de omhoog komende grijpmiddelen 13. Bij de neerwaartse beweging van het draaggestel 4 gaan de grijpmiddelen 13 aan een dubbel zo grote snelheid naar beneden en trekken hierbij de stekplanten 14 tussen de riemschijven 38 en 42 weg. Vervolgens duwen ze deze planten 14 in de voordien gemaakte plantgaten. Onder in deze plantgaten gaan de vingers terug open en het geheel gaat terug omhoog.
Uit de hiervoor gegeven beschrijving blijkt duidelijk dat de beschreven machine niet alleen toelaat plantgaten te maken maar bovendien de stekplanten daarin tijdens dezelfde bewerking te planten.
Tevens zal het duidelijk zijn dat de uitvinding niet beperkt is tot de hiervoor beschreven uitvoeringsvorm maar dat daaraan nog allerlei wijzigingen kunnen aangebracht worden zonder buiten het kader van deze octrooiaanvraag te treden.
De machine kan bijvoorbeeld als een zelfrijdende machine uitgevoerd worden zodanig dat deze niet aan een traktor dient gekoppeld te worden.
Verder zijn er in het bijzonder nog variante uitvoeringsvormen van de toevoermiddelen 15 mogelijk. In figuur 7 is bijvoorbeeld een bovenaanzicht op een variante van deze toevoermiddelen 15 weergegeven.
In deze uitvoeringsvorm is de trommel 37 draaibaar gemonteerd op een plaat 48 die vast is ten opzichte van het tussengestel 2. De houders 45 zijn buisvormig en bestaan eveneens uit een bovenste en een onderste deel. Onderaan rusten de in deze houders 45 aangebrachte stekplanten 14 dus op de vaste plaat 48. Bij een rotatie van de trommel 37 in de richting van pijl 46, komen de
<Desc/Clms Page number 10>
planten 14 over een naar onder hellend gedeelte 49 van de plaat 48, waardoor ze dieper in de houder 45 schuiven, en vervolgens over een opening 50 in deze plaat 48. In hun hoogste positie komen de grijpmiddelen 13 tot onder deze opening 50 om daar de stekplanten 14 vast te grijpen.
Om te vermijden dat de stekplanten 14 doorheen de opening 50 zouden vallen alvorens ze door de grijpmiddelen 13 vastgegrepen worden, is rondom de trommel 37 een ronde klemriem 51 voorzien. Deze riem 51 is rond vier wieltjes 52,53, 54,55 geleid. Van deze wieltjes kan het wieltje 55 zodanig ingesteld worden dat de riem 51 de stekplanten 14 boven de opening 50 in hun houder 45 vastklemmen, meer bepaald door tussen het bovenste en het onderste deel van deze houder 45 tegen de plant te drukken. De spanning van de klemriem 51 is verder zo geregeld dat de grijpmiddelen 13 de stekplant 14 via de onderzijde uit de houder 45 kunnen trekken zonder deze plant te beschadigen.