<Desc/Clms Page number 1>
VERBRANDINGSINRICHTING
De uitvinding betreft een verbrandingsinrichting voor het afdoend verbranden van allerlei afvalstoffen.
Gekend zijn verbrandingsinrichtingen die zijn voorzien van een schacht voor het afvoeren der rookgassen, van een vulschacht waarlangs het te verbranden afval in de inrichting wordt gestort, van een afvoer voor het afvoeren der verbrandingsresten en van tussen de vulschacht en de afvoer trapvormig opgestelde roosters waarop het te verbranden afval wordt gestort en verbrand.
Deze inrichtingen hebben echter het nadeel dat de verbranding niet optimaal verloopt en dat de verbrandingsresten betrekkelijk moeilijk uit de verbrandingsinrichtingijn te verwijderen.
Om deze nadelen te ondervangen en dus de verbranding zeer efficiënt te doen verlopen, de verbrandingsresten zonder moeite af te voeren en de levensduur van de inrichting te. verlengen, is volgens de uitvinding een verbrandingsinrichting verwezenlijkt die in hoofdzaak bestaat uit een verbrandingsruimte voor het verbranden van het afval, een brander aangesloten op de verbrandingsruimte en bestemd voor het verhitten van de lucht en rookgassen in de verbrandingsruimte, een afvoerschacht aangesloten op de verbrandingsruimte en bestemd voor het afvoeren van de overtollige rookgassen, een afvoeropening voorzien in de verbrandingsruimte en bestemd voor het afvoeren van de verbrandingsresten, en een middel voor de toevoer van frisse lucht in de verbrandingsruimte,
en zijn volgens het voornaamste kenmerk der uitvinding in de verbrandingsruimte meerdere verstelbare afvaldragers boven elkaar en op een afstand van elkaar voorzien die ieder in horizontale stand het te verbranden
<Desc/Clms Page number 2>
afval dragen en in een andere stand de verbrandingsresten afwerpen en de doorgang in de verbrandingsruimte vrij maken.
Als voorbeeld, zonder beperkend karakter, volgt hierna een uitvoeriger beschrijving van een mogelijke uitvoeringsvorm van de verbrandingsinrichting overeenkomstig de uitvinding. Deze beschrijving verwijst naar bijgevoegde tekeningen, waarin : fig. 1 een vertikale doorsnede van de inrichting weergeeft ; fig. 2 een elektrisch schema weergeeft van de elektrische onderdelen van de inrichting.
In deze figuren bemerkt men de cylindervormige verbrandingsruimte 1 waarin het afval wordt gestort en verbrand en die is omgeven door een opwarmingsruimte 2 waaromheen een isolatiemantel 3 is aangebracht. Bovenaan is de verbrandingsruimte l verlengd door een afvoerschacht 4 voor het afvoeren van de overtollige rookgassen. Tussen deze afvoerschacht en het bovenste gedeelte van de verbrandingsruimte is een schot 5 voorzien dat de doorgang naar de afvoerschacht verkleint. Onder dit schot is in de verbrandingsruimte 1 een vulopening 6 voorzien waarlangs het te verbranden afval in de verbrandingsruimte 1 wordt gestort. In de verbrandingsruimte 1 zijn boven elkaar en op gelijke afstanden van elkaar meerdere van een draaias 7 voorziene kipbare roosters 8 of andere afvaldragers opgehangen en die over 1800 verstelbaar zijn.
Iedere as is axiaal gekoppeld aan de as van een electromotor 9 en is voorzien van een nokkenschijf 10. In de horizontale stand van ieder rooster wordt hierop een hoeveelheid te verbranden afval gestort zoals hierna zal worden beschreven. Boven iedere rooster 8 en in de verbrandingsruimte 1 is een instelbare detector 11, fotocel, temperatuurmeter, camera of een ander meetmiddel opgesteld en die de
<Desc/Clms Page number 3>
electromotor 9 van de onder de detector 11 opgestelde rooster 8 op de ingestelde tijd of temperatuur controleert. Hiertoe werkt iedere detector 11 samen met een schakelaar 12 die de stroomkring 13 van de er op aangesloten electromotor 9 controleert.
Anderzijds is de op de verlengde as van de betreffende electromotor 9 gemonteerde nokkenschijf 10 in staat de schakelaar 12 derwijze uit te schakelen dat de stroomkring van de betreffende electromotor wordt onderbroken. De nokken zijn derwijze op iedere nokkenschijf 10 aangebracht dat de stroom naar de betreffende electromotor telkens wordt onderbroken wanneer de ermee samenwerkende rooster 8 over 180 wordt versteld. Verder wordt de stroomkring 13 van iedere electromotor 9 nog bijkomend gecontroleerd door een met de hand bedienbare schakelaar 14. Op het bovenste einde van de verbrandingsruimte 1 is de zuigleiding 15 van een ventilator 16 aangesloten die door een met de hand bediende schakelaar 17 kan worden ingeschakeld en waarvan de persleiding 18 is aangesloten op de opwarmingsruimte 2.
In de wand tussen deze opwarmingsruimte en de. verbrandingsruimte zijn onder elke rooster luchttoevoeropeningen 19 voorzien en zijn op de buitenmantel van deze wand warmteribben 20 aangebracht. De ventilator 16 zorgt ervoor dat de gedeeltelijk uit de verbrandingsruimte 1 afgezogen hete gassen doorheen de opwarmingsruimte 2 stromen, de wand van de verbrandingsruimte 1 enigszins afkoelen, deze gassen bijkomend worden verwarmd door de afgegeven warmte van genoemde wand en warmteribben, en opnieuw via de luchttoevoeropeningen 19 de verbrandingsruimte 1 binnenstromen. Onderaan is op de verbrandingsruimte 1 een brander 21 aangesloten die wordt gecontroleerd door een met de hand bediende schakelaar 22 en die via een opening 23 van de inrichting, het afval in brand steekt en vooraf de inrichting kan voorverwarmen.
Het onderste einde van de verbrandings-
<Desc/Clms Page number 4>
ruimte 1 is voorzien van een opening 24 en een molen 25 die in staat is genoemde opening af te sluiten en de verbrandingsresten afkomstig van de roosters 8 op te vangen en af te voeren.
Voor het in werking stellen van de verbrandingsinrichting, waarbij alle roosters zich in horizontale stand bevinden, wordt de schakelaar 22 van de brander 21 ingedrukt, zodat de brander het binnenste van de verbrandingsinrichting voldoende voorverwarmt op bij voorkeur 7000C. Doorheen de vulopening 6 wordt afval in de verbrandingsruimte 1 en op de bovenste rooster 8 gestort, welk afval onmiddellijk ontbrandt. Wanneer de schakelaar 17 van de ventilator 6 wordt ingedrukt, wordt deze in werking gesteld en worden de hete gassen die zich bovenaan in de verbrandingsruimte 1 bevinden gedeeltelijk langs de afvoerschacht 4 afgevoerd en gedeeltelijk door de ventilator afgezogen om vervolgens in de opwarmingsruimte 2 rondom de verbrandingsruimte 1 te worden gestuurd.
Hierdoor wordt de roodgloeiende wand van de verbrandingsruimte 1 lichtjes afgekoeld, de erlangs afgeleide gassen opgewarmd en opnieuw via de luchttoevoeropeningen 19 in de verbrandingsruimte 1 gestuurd om de verbranding van het afval optimaal te doen verlopen. Door de afkoeling van de wand van de opwarmingsruimte 2 kan de temperatuur in de verbrandingsruimte l aanzienlijk worden opgedreven. Doordat bij voorkeur bovenaan in de verbrandingsruimte 1 frisse lucht door de ventilator wordt aangevoerd, zullen de gassen minder snel afkoelen en zal de afvoer van de overtollige gassen worden afgeremd.
Wanneer het afval op genoemde bovenste rooster 8 voor het grootste gedeelte is verbrand, zal dit door de zich erboven bevindende detector 11 worden vastgesteld en zal de schakelaar 12 de stroomkring 13 van de electromotor 9 sluiten die met de rooster 8 gaat draaien over 180 tot een der nokken van de nokkenschijf 10 de
<Desc/Clms Page number 5>
schakelaar 12 indrukt waardoor de stroomkring 13 van de electromotor 9 wordt onderbroken en deze motor met zijn nokkenschijf 10 tot stilstand komt. De rooster heeft tijdens het kantelen inmiddels het voor een groot gedeelte verbrande afval afgeworpen op de onderstaande rooster 8 waarop het verder wordt verbrand. Intussen is op de bovenste rooster 8 een nieuwe lading afval gestort. Op deze wijze worden alle onderliggende roosters achtereenvolgens beladen met afval.
Doordat de met afval geladen roosters 8 boven elkaar zijn opgesteld, zal elke brandende laag afval de verbranding van de zich erboven bevindende laag afval activeren, zodat het afval doeltreffend tot as wordt verbrand. Wanneer het afval op de onderste rooster 8 totaal tot as is verbrand zal dit door de zich erboven bevindende detector 11 worden vastgesteld en zal de schakelaar 12 de stroomkring van de electromotor 9 sluiten die gaat draaien over 180 tot een der nokken van de nokkenschijf 10 de schakelaar 12 indrukt waardoor de stroomkring van de electromotor wordt onderbroken en deze motor met zijn nokkenschijf 10 tot stilstand komen.
De verbrandingsresten of as vallen tijdens het over 180 kantelen van genoemde rooster in de onderaan opgestelde molen 24 die bij verdraaiing de afvalresten afvoert in een hieronder opgestelde bak.
Het spreekt vanzelf dat de vorm, de afmetingen en het aantal van de hiervoor beschreven onderdelen kunnen verschillen en dat sommige dezer onderdelen zouden kunnen worden vervangen door andere die hetzelfde doel nastreven. Zo zouden de kantelbare roosters kunnen worden vervangen door andere afvaldragers die bijvoorbeeld scharnierbaar of verschuifbaar in de verbrandingsruimte zouden worden aangebracht. Zo ook spreekt het vanzelf dat in de afvoerschacht 4 een of meerdere gasreinigers of electrostatische filters zouden kunnen worden opgesteld, en dat in de verbrandingsruimte 1
<Desc/Clms Page number 6>
eveneens een of meer trommelvormige recipiënten zouden kunnen worden opgesteld voor het verbranden van slib, chemisch afval, agrarisch afval, en half-vloeibare en vloeibare afvalstoffen.