<Desc/Clms Page number 1>
"DUBBELSTUKWEEFGETOUV. WERKWIJZE VOOR HET GEBRUIKEN ERVAN
ALSMEDE HET ERNEE VERKREGEN PRODUKT*
De uitvinding heeft betrekking op een dubbelstukweefgetouw, voorzien van twee kettingbomen met kettingdraden, een rietdrager met tussen een boven-en een onderbalk aangebracht riet, een garentoevoer voor verbindingslussen tussen het boven-en onderweefsel, en middelen voor het afmeten en in stand houden van de lengte van de verbindingslussen.
Een dergelijk weefgetouw is bekend uit het Franse octrooischrift 819. 231. Bij dit weefgetouw wordt een groot aantal van de pooldraden, namelijk die het boven- en onderweefsel met elkaar verbinden, doorgesneden om de pool te bereiken. Met het bekende dubbelstukweefgetouw is het niet mogelijk om de lengte van de verbindingslussen een relatief aanzienlijke waarde, bijvoorbeeld van de orde van grootte van ongeveer 20 cm, te laten bereiken. Toch vraagt de markt om dergelijk producten. al worden die niet voor woningsinrichtingsdoeleinden gebruikt, maar voor het maken van isolatie-wanden voor de bouwwereld.
Bekende werkwijze voor het maken van dergelijke wanden gaan uit van korte verbindingsdraden en verlengen deze door ze eenvoudig te rekken, of gaan uit van met een spiraalvormige wikkeling omgeven kerndraden, waarbij na het oplossen van de kerndraad ook een grotere lengte wordt verkregen. De werkwijze van het eenvoudig rekken heeft als nadeel, dat de verbindingsdraden bij te grote rek kunnen breken, zodat een onregelmatig uiterlijk van het produk wordt verkregen.
De werkwijze van het oplossen van de kerndraad betekend een extra handeling die tijdens het fabricageproces moet worden ingepast.
<Desc/Clms Page number 2>
De uitvinding beoogt in het voorgaande verbetering te brengen en een werkwijze te leveren met behulp waarvan het nieuwe produkt op efficiente wijze kan worden vervaardigd.
Volgens de uitvinding is een en ander bereikt doordat : - de middelen voor het afmeten en in stand houden van de lengte van de verbindingslussen bestaan uit een aantal op de bovenbalk van de rietdrager aangebrachte horizontaal beweegbare lussenleggers en geleidingshaken, de lussenleggers en de geleidingshaken zijn aangebracht op een zwenkbaar op de bovenbalk ondersteunde zwenkas waarop ook een scharnierarm is aangebracht die samenwerkt met een vast opgestelde aanslag, - de lussenleggers tenminste een om een vertikale as scharnierbare pal hebben die tijdens het achterwaarts bewegen van het riet voorwaarts langs of door de geleidingshaken beweegt, - een poolstang is aangebracht die door de schaftmachine stuurbaar is om de voor de vorming van de verbindingsdraden benodigde garenlengte te reserveren,
en - de poolstang een instelbaar aantal cycli na het wisselen van sprong van de verbindingslussen op deze wijze weinig of geen trekkracht uitoefent.
De buitenoppervlakken van het dubbelweefsel moeten voor het bereiken van een bruikbaar eindproduct, vaak wordt bekleed.
De middelen voor het afmeten en in stand houden van de lengte van de verbindingslussen kunnen bestaan uit een aantal op de bovenbalk van de rietdrager aangebrachte horizontaal beweegbare lussenleggers en geleindingshaken. De lussenleggers en geleidingshaken kunnen zijn aangebracht op een zwenkbaar op de bovenbalk ondersteunde zwenkas waarop ook een scharnierarm is aangebracht die kan samenwerken met een leiwiel dat met het weefgetouw is verbonden. De lussenleggers hebben tenminste éon om een vertikale es scharnierbare pal die tijdens het achterwaarts bewegen van het riet voorwaarts langs of door de geleidingshaken beweegt.
<Desc/Clms Page number 3>
Bij voorkeur is een poolstang aangebracht die door de schaftmachine beweegbaar is om de benodigde garenlengte te reseveren voor de vorming van de verbindingsdraden. De poolstang is zodanig uitgevoerd dat hij een instelbaar aantal cycli na het wisselen van sprong van de verbindingslussen geen trekkracht op de garentoever uitoefent.
Een werkwijze voor het vervaardigen van een dubbelweefsel dat met elkaar verbonden blijft door in kettingrichting lopende verbindingslussen, wordt gekenmerkt doordat de lengte van de verbindingslussen langs mechanische weg wordt afgemeten en in stand wordt gehouden door de verbindingslussen na het wisselen van sprong met een lage spanning te weven. De buitenoppervlakken van het dubbelweefsel moeten voor het bereiken van een bruikbaar eindprodukt, vaak worden bekleed.
De uitvinding zal hieronder nader worden toegelicht aan de hand van de tekening, waarin bij wijze van voorbeeld een aanpassing van een bekend weefgetouw voor het bereiken van de doeleinden van de uitvinding, is weergegeven.
In de tekening toont I
<Desc/Clms Page number 4>
fig. 1 een schematische langsdoorsnede door het dubbelweefsel, fig. 2 een zijaanzicht van een dubbelstukweefgetouw fig. 3 een gedeeltelijk bovenaanzicht, tendele in doorsnede volgens de lijn III-III van fig. 2, fig. 4 op grotere schaal een zijaanzicht van een lussenlegger, gezien volgens de lijn IV-IV van fig. 3, enzijn verbinding met de bovenbalk van de rietdrager, fig. 5 een bovenaanzicht van de lussenlegger van fig. 4, fig. 6 op dezelfde schaal als in fig. 4 een zijaanzicht van een geleidingshaak, gezien volgens de lijn VI-VI van fig. 3, en zijn verbinding met de bovenbalk van de rietdrager, en fig. 7 een bovenaanzicht van de lussenlegger van fig.
6.
Het dubbelweefsel bestaat uit een bovenweefsel 1 en een onderweefsel 2, die in werkelijkheid dichter bij elkaar worden geweven dan in de schematische langsdoorsnede van fig. 1. De bovenen onderweefsels 1 en 2 bestaan beide op bekende wijze uit kettingdraden 3 en inslagen 4. De boven-en onderweefsels 1 en 2 zijn echter ook met elkaar verbonden door in kettingrichting ingeweven verbindingsdraden 5 waarvan zowel het aantal per m'als de lengte tussen de boven-en onderweefsels aan de eisen van het eindprodukt kan worden aangepast. De aanpassing van de lengte van de verbindingsdraden tussen de boven-en onderweefsels vereist bijzondere maatregelen, omdat die groter, soms zelfs aanzienlijk groter moet zijn dan de afstand tussen de boven-en onderweefsels ten tijde van het weven.
Een van de onderdelen die daarbij een belangrijke rol speelt, zijn de lussenleggers 6 waarvan er één zichtbaar is. De lussenleggers zorgen voor het afmeten van de lengte van de verbindingsdraden 5, in fig. 1 aangeduid door de afstand D, nadat deze gekruist zijn. Die verbindingsdraadgedeelten liggen dan lusvormig horizontaal in fig. 1.
Pas na het vullen met isolatiemateriaal ontstaat de situatie die in fig. 1 schematisch is weergegeven.
<Desc/Clms Page number 5>
De lussenleggers zijn ondersteund op de bovenbalk 7 van de rietdrager 8 van het weefgetouw en bewegen derhalve in hoofdzaak horizontaal in fig. 1 mee met die rietdrager. Tussen de bovenbalk 7 en de onderbalk 9 van de rietdrager 8 is op bekende wijze het riet 10 aangebracht dat het aanslaan van het weefsel verzorgt.
In de figuren 2 en 3 is een weefmachine 11 weergegeven van het fabrikaat Güsken type GMV 80 met als opvallende onderdelen
EMI5.1
de reeds genoemde rietdrager 8 en bovenop de bekende niet nader gedetailleerde schaftmachine die de vertikale bewegingen stuurt van de kettingdraden 3 en de verbindingsdraden 5. Tevens stuurt de schaftmachine de bewegingen van een vergrendelingshaak 12 en een poolstang 13 voor de verbindingsdraden 5. Uit fig. 3 blijkt, dat de reeds genoemde lussenleggers 6, meer in detail weergegeven in figuren 4 en 5, worden afgewisseld door geleidingshaken 14, meer in detail weergegeven in figuren 6 en 7, waarbij de einden van de reeks telkens worden gevormd door halve geleidingshaken 15.
De lussenleggers 6 en de geleidingshaken 14/15 moeten in fig. 1 horizontaal bewegen en zijn daartoe aangebracht op een zwenkas 16 die in lagers 17 draaibaar is ondersteund op de bovenbalk 7 van de rietdrager, zieh over de bevestigingsplaten 18 (fig.
3) van de rietdrager uitstrekt en aan tenminste één einde is verbonden met een scharnierarm 19 die aan zijn andere uiteinde rust op een met hetweefgRtouw verbonden leiwiel 20. De scharnierarm 19 is in fig. 1 aan de onderrand zodanig gevormd dat wanneer de rietdrager 8 om zijn draaipunt 21 in en tegen de bewegingsrichting van de wijzers van een uurwerk beweegt, de scharnierarm in een horizontale baan heen en weer beweegt.
De vergrendelingshaak 12 heeft aan zijn onderrand een uitsparing voor de poolstang 13, is roteerbaar om een naar voren gelegen draaipunt en dat roteren vindt plaats door een met het vrije einde verbonden kabel 23 die via leirollen 24 is verbonden met de schaftmachine.
De poolstang 13 is opgehangen in kabels 25 waarvan in fig. 2 de uiterste standen 25A en 25B gestippeld zijn weergegeven.
<Desc/Clms Page number 6>
Deze slingerbeweging wordt veroorzaakt door slingerkabels 26, eveneens bestuurd door de schaft-machine, waarbij gebruik wordt gemaakt van een zogenaamde dubbele as 27 daarvan. Als de poolstang 13 niet in de uitsparing van de vergrendelingshaak 12 zit, worden de verbindingsdraden 5 op spanning gehouden door een kabel 28 met gewichten 29. Er zijn dus zowel leirollen 30 voor de kabels 26 als 28, hetgeen duidelijk in fig. 2 zichtbaar is.
De kettingdraden 3 zijn afkomstig van twee kettingbomen 31 en de verbindingsdraden 5 van een aantal klossen 32.
De inslagen en inslagaanbrengorganen zijn niet getekend.
De verbindingsdraden 5 lopen over een aantal draadgeleiders 33 en spanningsregelaars 34. Deze laatste kunnen ook dienst doen als draadwachter die ervoor zorgt dat de machine in geval van draadbreuk automatisch stopt.
De figuren 4 en 5 tonen enige details van de lussenleggers 6. Deze bestaan uit een aan de as 16 hangend hoekgestel 35 dat in voorwaartse richting voorzien is van twee om vertikale assen 36 roteerbare pallen 37. De afstand waarover de lussenleggers 6 voor het riet 10 uitsteken, is instelbaar door het verschuiven van de insteistang 38 van het gestel.
De in figuren 6 en 7 weergegeven geleidingshaken 20 hebben een soortelijk instelbaar hoekgestel 35, dat echter in voorwaartse richting is uitgevoerd als een gebogen draadlichaam 39 dat de verbindingsdraden kan leiden naar het gebied tussen de beide pallen 37 van de lussenleggers 6. De beide uiterste geleidingshaken 15 behoeven uiteraard slechts half te zijn uitgevoerd. uitgaande van een uitgangspositie waarin : - de vergrendelingshaak 12 in de hoogste stand staat, - de ophangkabels 25 van de poolstang 13 zuiver vertikaal hangen en zieh bevinden op de positie als aangegeven in fig. 2, en - het riet zieh in de aanslag (in de voorste-stand) bevindt, zal thans een cyclus van de weefmachine worden beschreven.
Als het riet 10 in de aanslag staat, dan bevinden zieh zowel de lussenleggers 6 als de geleidingshaken 14/15 tussen het
<Desc/Clms Page number 7>
onder-en het bovenweefsel. Op dat moment zorgt de schaftmachine ervoor dat de verbindingsdraden 5 (die tot nu toe ingeweven werden in onder- en bovenweefsel) gaan kruisen. Dat wil zeggen dat de draad die in het onderweefsel 2 ingeweven was, naar het bovenweefsel 1 gestuurd wordt, en dat de draad in het bovenweefsel naar het onderweefsel gaat. Deze kruising bevindt zieh dan vanuit de wever gezien achter de lussenleggers 6. Op hetzelfde moment heeft de schaftmachine ervoor gezorgd, dat de poolstang 13 achterwaarts beweegt teneinde de benodigde garenlengte te reserveren voor de vorming van de lengte D van de verbindingsdraden.
Als het riet 10 naar achteren beweegt, kunnen de lussenleggers 6 de gekruisde verbindingsdraden 5 ongehinderd passeren, omdat aan iedere lussenlegger twee pallen 37 zijn gemonteerd die alleen voorwaarts kunnen scharnieren. wanneer het riet in de achterste stand is, bevinden de gekruisde verbindingsdraden zieh voor de lussenleggers 6.
Tegelijk wordt door de schaftmachine de poolstang 13 weer vrijgegeven. De gereserveerde garenlengte wordt dan op spanning gehouden door : - de gewichten 29 die via de kabel 28 aan de poolstang 13 trekken, - de spanningsregelaar 33 die tevens dienst doet als verbindingsdraadwachter.
Als het riet weer voorwaarts beweegt, dat raken de lussenleggers 6 de gekruisde verbindingsdraden. Door de verdergaande voorwaartse beweging van het riet 10 worden de verbindingsdraden door de lussenleggers tussen het onder- en bovenweefsel gedrukt. Wanneer het riet dan weer in de aanslag staat is een rij van verbindingsdraden geweven. Hierbij is de lengte van de verbindingsdraden instelbaar tot ongeveer 20 cm. Terwijl het riet in de aanslag staat, beweegt de schaftmachine de vergrendelingshaak 12 omlaag om de poolstang 13 gedurende twee á drie schot te vergrendelen. Hiermee wordt voorkomen dat de zojuist gevormde verbindingsdraden teruggetrokken worden uit het weefsel. Nadat de lussen tussen onder-en bovenweefsel zijn gevormd, worden de verbinding-
<Desc/Clms Page number 8>
draden weer verder in het onder-en bovenweefsel ingeweven.
Hierbij hebben de geleidingshaken 14/15 totdoel om de gevormde lussen eventueel ter correctie voor te leggen aan de lussenleggers 6 gedurende de eerstvolgende twee ä drie schot. Nadat de verbindingsdraden een vooraf bepaald aantal schot in onder- en bovenweefsel zijn ingeweven (den en ander wordt bepaald door het benodigde aantal verbindingsdraden per m2) zullen ze weer opnieuw gaan kruisen. Daarmede is dan een cyclus voltooid.
Binnen het kader van de conclusies vallen ook andere uitvoeringsvormen dan hierboven zijn besproken en voor het verkregen produkt wordt afzonderlijke bescherming gevraagd, omdat aan het uiterlijk van dat produkt goed te zien is dat het vervaardigd is met de weefmachine en werkwijzevolgensdeuitvindinq.