NL9401455A - Zelfaanzuigende centrifugaalpomp-vakuumpomp-kombinatie voor o.a. vloeibare brandstoffen zoals benzine, gasoil, kerozene enz. met verbeterde ontgasser en geintegreerde övapor recoveryö mogelijkheid. - Google Patents

Description

Zelfaanzuigeode centrifugaalpomp-vakuumpomp kombinatie voor o.a vloeibare brandstoffen zoals benzine, gasoil, kerozene enz... met verbeterde ontgasser en geïntegreerde "vapor recovery” mogelijkheid.

1. Objekt van de uitvinding:

De uitvinding heeft betrekking op het hydraulische deel van brandstofpompen zoals die gebruikt worden op benzinestations.

Brandstofpompen zijn hoofdzakelijk voorzien van pompsystemen gebaseerd op het tandrad principe of op het principe van een excentrische rotor met in- en uitbewegende schoepen Deze pompen moeten zelf aanzuigend zijn, bevatten een by-pass klep om toe te laten dat de hoeveelheid gepompte brandstof die niet langs de slang en bet pistool naar buiten gepompt wordt terug in de aanzuigleiding terecht komt en zijn uitgerust met een gasafscheider die ervoor zorgt dat de gemeten brandstof geen gas meer bevat De nadelen van deze pompen zijn: - Een aantal aan slijtage onderhevige wrijvende onderdelen.

- De noodzaak van een by-pass klep die o.a. een bron van lawaai is.

- Een groot aantal onderdelen.

- Een moeilijk te verwezenlijken ontgassing die op het merendeel van de benzinepompen een kijkglas noodzakelijk maakt 2. Doel van de uitvinding:

Het doel van deze uitvinding is het gebruik van een eenvoudiger pompprincipe mogelijk maken, namelijk de centrifugaalpomp, en dit te kombineren met een vakuumpomp die volgende ftinkties toelaat: - Het zelf aanzuigend maken van de centrifugaalpomp - Het ontgassen van de brandstof met hoog rendement -Vapor recovery. (Afzuigen van de bij het tanken verdreven gassen en dampen) 3. Voordelen van de uitvinding to.v. de huidige benzinepompen:

De centrifugaalpomp wordt ondanks haar vele voordelen voor brandstofpompen op benzinestations niet gebruikt omdat ze o.a. niet zelf aanzuigend is.

De voordelen van de in het patent beschreven centrifugaalpomp-vakuumpomp kombinatie zijn naast het feit dat ze zelfaanzuigend is, de volgende: - Ze heeft geen by-pass klep nodig daar haar debiet, binnen de maximumgrens, enkel afhankelijk is van de totale systeemweerstand en dus, in het geval van brandstofpompen, hoofdzakelijk van de pis tool-opening.

- Ze heeft een zeer eenvoudige konstruktie en heeft daardoor een gunstige kostprijs.

- Ze heeft aanmerkelijk betere gasafscheidingseigenschappen.

- Zie bezit een veel betere intrinsieke veiligheid voor wat brandstoflekkage betreft ten overstaan van de bestaande pompen.

- Ze bezit een geïntegreerde vapor recovery fiinktie. Inderdaad ze zuigt, naast het van de vloeistof afgescheiden gas, nog minstens evenveel gas af als haar maximaal vloeistof pompdebiet - Ze is ontworpen voor twee pompuitgangen die ieder binnen in de pomp voorzien zijn van een servoklep. Deze uitvoering heeft een gevoelig lagere kostprijs dan de klassieke pompen die in de meeste gevallen per hydrauliek twee uitwendige (dure) electromagnetische kleppen nodig hebben.

- Ingeval voor de vakuumpomp een vloeistofringpomp gebuikt wordt, zoals in het uitvoerings-voorbeeld beschreven is, bezit het pompmechamsme op één glijlager na geen wrijvende onderdelen. Het is dus ongevoelig voor wrijvingsslijlage en vereist bijgevolg praktisch geen onderhoud.

4. Aspekten van de uitvinding:

De uitvinding beval een kombi natie van volgende aspekten: 4.1. Het zelf aanzuigend maken van een centrifugaalpomp voor benzinepompen door haar te kombineren met een vakuumpomp terwijl het geheel gemonteerd is in een pompbak waarop de aanzuigleiding, komende van de (ondergrondse) brandstoftank, aangesloten is. Enerzijds zuigt de centrifugaalpomp de te pompen brandstof aan vanuit de onderkant van deze pompbak nadat de in de aangezogen brandstof aanwezige gasbelletjes zich afgescheiden en opgestapeld hebben tegen de bovenwand van de pompbak, anderzijds zuigt de vakuumpomp het tegen de bovenwand van de pompbak opgestapeld gas af zodat de pompbak in normale omstandigheden optimaal met brandstof gevuld blijft en de centrifugaalpomp steeds gasloze brandstof vanuit de onderkant van de pompbak kan aanzuigen.

4.2. De ontgassing van de brandstof gebeurt op een efficiëntere manier dan in de thans gebruikte pompen voor de volgende twee redenen: 4.2.1. In de thans gebruikte brandstofpompen wordt de brandstof samen met de hierin aanwezige gasbelletjes door de pomp aangezogen en onder druk naar een gasafscheidingskamer gestuwd waar een gemiddelde druk van circa 2 bar heerst

De gasbelletjes die zich van de brandstof afscheiden staan dus onder een druk van 2 bar en zijn bijgevolg kleiner dan onder atmosferische druk. (ongeveer half zo groot)

De gasafscheiding in het in deze uitvinding beschreven principe gebeurt vooraleer de pomp de brandstof onder druk zet, namelijk in de pompbak die, gedurende het pompen, onder een onderdruk van minstens 1/3 bar staat

De gasbelletjes zijn dus minstens 4/3 maal zo groot dan onder atmosferische druk en meer dan tweemaal zo groot als in de thans gebruikte pompen.

Aangezien de opwaartse kracht en dus de snelheid waarmede de gasbelletjes naar de bovenkant van de pompbak gestuwd worden mede afhankelijk is van hun grootte, zal de gasafscheiding in het hier beschreven principe gevoelig sneller gebeuren dan in de nu gebruikte pompea 4.2^. De hier beschreven pomp bezit door haar konstruktie een gasafscheidingsvolume dat minstens 2 maal groter is dan in de bestaande pompen, hetgeen het meetrekken van gasbelletjes door de (kleinere) vloeistofsnelheid in de pompbak aanmerkelijk vermindert 4.3. De vakuumpomp is dusdanig berekend dat er naast het afzuigen van het van de brandstof afgescheiden gas nog genoeg aanzuigkapaciteit beschikbaar blijft om, in het geval er een "vapor recovery" systeem geïnstalleerd is, tijdens het tanken de gassen van de brandstoftank van het voertuig af te zuigea

De benzinepomp is dan uitgerust met een speciaal vulpistool met afzuigkraag, een coaxiale slang waarvan de binnenleiding gebruikt wondt voor het afzuigen van het gas en een mechanisch of elektronisch gestuurd proportioneel regelventiel.

4.4. De pompuitgangen zijn ieder voorzien van een in de pomp ingebouwde servoklep van zeer kompakte originele konstruktie, gebaseerd op een veerbelast membraan en geaktiveerd ofwel door een electromagnetisch klepje gemonteerd op de bovenbuitenkant van de pompbak ofwel doen- de laagste stand van de vlotter in de pompbak.

S. Beschrijving van de diveroe onderdelen van de pomp aan de hand van een voorbeeld geïllustreerd m figuur 1: - Alhoewel de pomp die het onderwerp uitmaakt van de uitvinding één of twee pompuitgangen kan hebben, ieder voorzien van een servoklep en toebehoren, wordt in de beschrijving van haar onderdelen en van haar werking, voor de eenvoud van de tekst, uitgegaan van één pompuitgang.

- In deze beschrijving wordt als vakuumpomp een vloeistofringpomp gebruikt Dit heeft het voordeel dat de konstruktie geen wrijvende onderdelen bezit en dat het geheel vrij eenvoudig en kompakt kan verwezenlijkt worden. De te verpompen brandstof wordt als werkvloeistof voorde vloeistofringpomp gebruikt - Het originele van de uitvinding wordt echter geen geweld aangedaan indien een andere vakuumpomp aangewend wordt daar de kombinatie van het onder onderdruk ontgassen van de brandstof, de geïntegreerde vapor recovery en het zelfaanzuigen niet afhankelijk zijn van het type van de vakuumpomp.

5.1. Decentrifugaalpoinp;

De eigenlijke centrifugaalpomp is een tweetrapspomp bestaande uit twee rotoren (1), twee statoren (2) en een drukkamer - pompuitgang (3).

De drukkamer - pompuitgang (3) is voorzien van minstens één servoklep (4) en minstens één persleiding (5) die de pompbak langs boven verlaat

Het gebed bestaat uit twee pompbelften waarvan de bovenste helft ( 6) de onderste wand vormt van de vloeistofringpomp (7) en tevens de bovenste wand van de drukkamer (3). Hij bevat ook de onderste aslager (9) en minstens één servoklepzetel (8).

De onderste helft (10) bevat de twee statoren (2) en bezit minstens één uitsparing waarin het servo-klepmembraan (11) bevestigd wordt 5.2. De vtoeistafringpomp:

Op dezelfde as als die van de centrifugaalpomp en juist boven deze laatste is een vloeistofringpomp opgesteld waarvan de ingang (aanzuig) door middel van een aanzuigpijpje (12) uitmondt tegen de bovenwand van de pompbak (13).

De uitgang (16) van de vloeistofringpomp is verbonden ofwel rechtstreeks aan een vapor return leiding die bet gas en een deel van de werkvloeistof terug naar de (ondergrondse) tank voert, ofwel mondt uit in een opvangbakje (17) waarin de vloeistofringpomp het tot op atmosferische druk samengeperst gas, samen met een deel werkvloeistof, spuwt Het gas wordt hierin van de brandstof afgescheiden en komt langs opening (18) in de atmosfeer terecht Een afzuigpijp (19), aan de onderkant voorzien van een klepje (21) gekontroleetd door een vlotter (20 ), is verbonden met de pompbak en mondt hierin uit boven het maximale brandstofpeil. Wanneer de brandstof in het opvangbakje (17) hoog genoeg stijgt opent vlotter (20) het klepje (21) en zuigt afzuigpijp (19) het opvangbakje zover leeg totdat het klepje door de dalende vlotter terug sluit Afhankelijk van het al of niet aanwezig zijn van een "vapor recovery" systeem heeft de gekombineerde klep (14 ) een verschillende funktie: 5.2.1. Ingeval geen "vapor recovery" systeem aangesloten is wordt de voor de vloeistofringpomp nodige werkvloeistof vanuit de drukkamer (3) langs een gekalibreerd kanaal (22) toegevoerd. Die toevoer wordt gekontroleerd door één klepje van de gekombineerde klep (14) die geaktiveerd wordt door de op en neergaande beweging van de vlotter (15).

5.2.2. Ingeval een "vapor recovery” systeem aangesloten is loopt het aanzuigkanaal (12) door de gekombineerde klep (14) in plaats van kanaal (22) die dan rechtstreeks drukkamer (3) met de vloeistofringpomp verbindt (zie figuur 2) 5.3. De servokleppen.

De integratie van de servoklep in de gietstruktuur van de centrifugaalpomp is een belangrijke kostenbesparende faktor.

De in de drukkamer (3) gemonteerde servoklep bestaat uit een klepzetel (8) een veerbelast klepmembraan (11) een verbindingskanaal (23) tussen drukkamer (3) en klepkamer (24) en een verbindingskanaal (25) tussen klepkamer en drukkamer enerzijds en de pompbak anderzijds. Het verbindingskanaal (25) loopt eerst door een klepje van de gekombineerde klep (14) en daarna door een electromagnetisch gestuurd klepje (26) vooraleer in de pompbak uit te monden.

De diameter van kanaal (25) is groter dan die van kanaal (23). Die voorziening zorgt ervoor dat de vloeistofdruk binnen de klepkamer (24) wegvalt van zodra het kanaal (25) tussen klepkamer en pompbak open gaat

De servoklep wordt geaktiveerd ofwel door de stand van de vlotter (15) ofwel dom het electromagnetisch klepje (26), gestuurd vanuit het telwerk van de benzinepomp.

5.4. Het vlottennechanisme:

De vlotter (15) volgt het brandstofpeil in de pompbak en akliveert door zijn op en neergaande beweging de gecombineerde klep (14) bestaande uit twee of drie klepjes waarvan er één of twee de verbindmgs-kanalen kunnen sluiten die de klepkamerfs) (24) verbinden met de pompbak en het andere ofwel de toevoer van de werkvloeistof voor de vloeistofringpomp ofwel het aanzuigkanaal (12).

S.S. Het "vapor recoYpy" mechanisme:

Ingeval de pomp deel uitmaakt van een installatie uitgerust met een "vapor recovery" systeem bezit ze een gasafaiigingang (28) dewelke langs de vertakking (27) aan het de ingang van de vloeistofring-pomp verbonden is.

De aanzuigkapaciteit van de vloeistofringpomp is groter dan de som van de aanzuigdebieten nodig enerzijds voor de afzuiging van de afgescheiden gassen in de pompbak en anderzijds voor de af te zuigen gassen in de benzinetank van het voertuig. De afgezogen gassen worden dan door middel van een op het station geïnstalleerde gasretour leiding terug naar de (ondergrondse) brandstoftank geleid. De vloeistofringpompuitgang (16) wordt dan rechtstreeks aan die gasretourleiding verbonden en het opvanghakje (17) met toebehoren wordt niet op de pomp gemonteerd.

6. Beschrijving van de werking van de pomp aan de hand van een intvoeringsvoorbeeld: (zie figuur 1)

In normale werkomstandigheden is de pompbak (13) optimaal gevuld met brandstof. De centrifugaal-pomp zuigt de brandstof aan vanuit de onderkant (29) van de pompbak en perst ze langs de pers-leiding (5) buiten de pomp. De persleiding bezit een servoklep (4) die geaktiveerd wordt ofwel door de vlotterstand ofwel door een electrisch signaal komend van het telwerk van de benzinepomp.

De vloeistofringpomp (7) zuigt het gas af dat zich opgestapeld heeft tegen de bovenwand van pompbak (13) en stuwt het buiten de pomp. Dit houdt de pompbak optimaal gevuld met brandstof en zorgt ervoor dat de centrifugaalpomp steeds in de brandstof gedompeld blijft Een voetklep (30) belet dat de in de pompbak aanwezige brandstof, bij stilstaande pomp, terugvloeit naar de (ondergrondse) tank.

Een vlottermechanisme (15) aktiveert een gekombineerde klep (14) die het openen en sluiten kontroleert van het veibindingskanaal (25) tussen de servoklepkamer (24) en de pompbak en van ofwel het toevoerkanaal (22) van de werkvloeistof voor de vloeistofringpomp ofwel van het aanzuigkanaal (12). (zie figuur 2 )

Bij het aanzetten van de pompmotor zuigt de centrifugaalpomp brandstof aan uit de onderkant van de pompbak die hierdoor onder onderdruk komt te staan en bijgevolg brandstof vanuit de (ondergrondse) tank aanzuigt langs de aanzuigleiding (32) en door filter (31).

Deze opstelling maakt het eventueel lekken van brandstof naar buiten ónmogelijk. (Bij alle thans gebruikte pompen staan de pompbakken onder een overdruk van 2 a 3 bar hetgeen een risico betekent voor lekkage)

De aangezogen brandstof bevat een hoeveelheid gasbelletjes die, eens in de pompbak terechtgekomen, tijd hebben om zich van de brandstof af te scheiden en zich te verzamelen tegen de bovenste wand van de pompbak.

Zoals in punt 4.2. beschreven gebeurt de ontgassing onder onderdruk en is bijgevolg veel efficiënter dan in de bestaande pompen.

- Zonder “vapor recovery" systeem wordt het brandstofpeil in de pompbak als volgt gestuurd:

De vloeistofnngpomp zuigt het afgescheiden gas af, drukt het samen tot op atmosferische druk en stuwt het buiten de pomp. Het brandstofpeil in de pompbak en bijgevog ook de vlotterstand stijgen naar hun hoogste peil. De door de vlotter geakti veerde klep (14) sluit het toevoerkanaal ( 22) van de werkvloeistof van de vloeistofnngpomp af hetgeen volgende konsekwenties heeft:

De in de vloeistofnngpomp aanwezige werkvloeistof wordt door de centrifugaalkracht langs opening (33) terug in de pompbak geperst. Dit verlies wordt steeds gekompenseerd door de toevoer van werkvloeistof langs kanaal (22).

Opening (33) laat echter minder werkvloeistof ontsnappen dan langs kanaal (22) toegevoerd wordt Het verschil van beide debieten wordt samen met het tot op atmosferische druk samengeperst gas langs de pompuitgang (16) afgevoerd.

Wordt nu de toevoer van de werkvloeistof door klep (14) afgesloten, dan wordt alle vloeistof langs opening (33) uit de vloeistofnngpomp gestoten en het pompen stopt. De vloeistofringpomprotor draait nu zonder effekt in een leeg pomphuis.

Deze voorziening belet in eerste instantie dat de vloeistofnngpomp na het afzuigen van alle gassen ook vloeistof langs het gasafzuigpijpje (12) zou aanzuigen.

Ze zorgt er tevens voor dat de vloeistofringpomp slechts vermogen opslorpt als ze effektief moet pompen, en dat ze ijdel draait als ze geen gassen moet afzuigen. (Indien geen "vapor recovery" systeem geïnstalleerd is draait de vloeistogringpomp voor het grootste deel van de tijd ijdel.) - Een pomp die gebruikt wordt met een “vapor recovery" systeem is uitgevoerd zoals beschreven onder punt 5.2.2. (zie figuur 2). Deze wijziging is noodzakelijk omdat de vloeistofringpomp gassen moet afzuigen van zodra de pomp brandstof debiteert en dit onafhankelijk van het al dan niet gesloten zijn van aanzuigkanaal (12 ).

Tijdens de bovenste helft van de vlotterkoers opent klep (14) het verbindingskanaal (25) die de brandstof die vanuit de drukkamer (3) door kanaal (23) geperst wordt laat wegvloeien zodat er zich geen druk opbouwt in de klepkamer (24 ). De vloeistofdruk op de buitenkant van het klepmembraan drukt de klep (4) open waardoor de veer samengedrukt wordt De brandstof in de drukkamer wordt langs de persleiding (5) buiten de pomp gestoten.

Wanneer door het opstapelen van de gasbelletjes het brandstofpeil, gevolgd door de vlotterstand, zakt opent de klep (14) het kanaal (22) van de werkvloeistoftoevoer (of het aanzuigpijpje 12) en de vloeistofnngpomp zuigt het gas af. Het brandstofpeil stijgt en de vlotter sluit terug kanaal (22) (of 12) af.

Dit mechanisme houdt het brandstofpeil in normale omstandigheden in zijn optimale stand.

Zou de hoeveelheid gas in de pompbak sneller stijgen dan de snelheid waarmee de vloeistofnngpomp het gas afzuigt (bijvoorbeeld bij een lege tank), dan zakt het brandstofpeil en dus de vlotter in de pompbak.

Deze opent in eerste instantie bet kanaal (22) (of aanzuigpijpje 12). Nadert de vlotter echter zijn laagste stand dan sluit klep (14) het verbindingskanaal (25) van de servoklep. De druk binnen de klepkamer (24 ) bouwt zich op, dank zij het verbindingskanaal (23), tot hij gelijk is aan de druk in de drukkamer en de veer duwt de klep tegen haar klepzetel. De servoklep sluit hierdoor de persleiding af en het pompdebiet valt op nul. De in de pompbak resterende brandstof wordt nu enkel gebruikt als werkvloeistof voor de vloeistofringpomp die op volle kapaciteit de in de pompbak aanwezige gassen afzuigt Een gesloten servoklep heeft in de "vapor recovery" versie tot gevolg dat de gasafzuigleiding door het proportioneel regelventiel afgestoten wordt zodat de volle aanzuigkapaciteit van de vloeistof- ringpomp ter beschikking staat voor het zetfaanzuigen van de centriftigaalpomp.

Na bijvoorbeeld bet terug vullen van de lege (ondergrondse) tank zal de lucht in de aanzuigleiding tussen tank en pomp moeten afgezogen worden. Dit doet de vloeistofringpomp met grote snelheid Als de brandstof terug de pompbak bereikt doet ze de vlotter stijgen die door tussenkomst van de klep (14) de servoklep terug opent zodat de pomp terug begint te debieterea

Claims (14)

1. Pompinrichting voor relatief vluchtige vloeistof, omvattende een gesloten pompbak met een, met een voor-raadreservoir verbonden ingang en ten minste één met een afgifte-orgaan verbonden uitgang, een vloeistofpomp met een in het inwendige van de pompbak aanzuigende vloeistofinlaat en een met de uitgang verbonden persuitlaat, een gaspomp met een op een hoog niveau in de pompbak aanzuigende gasinlaat en een buiten de pompbak uitmondende gasuitlaat en waarbij de vloeistofpomp een centrifugaalpomp is.

1. Zelfaanzuigende centrifugaalpomp - vakuumpomp kombinatie met als kenmerk dat beide pompprincipes samenwaken om enerzijds door bet centrifiigaalpompgedeelte de brandstof aan te zuigen en op druk buiten de pomp te stuwen en anderzijds door het vakuumpompgedeelte het in de pompbak van (te brandstof afgescheiden gas, onder onderdruk, af te zuigen samen te persen en op atmosferische druk buiten de pomp te voeren.

2. Pompinrichting volgens conclusie 1, waarbij de centrifugaalpomp in de pompbak is gemonteerd en de vloeistofinlaat daarvan op een lager niveau is aangebracht dan de ingang van de pompbak.

2. Zelfaanzuigende centrifugaalpomp - vakuumpomp kombinatie volgens konklusie 1 met het kenmerk dat deze kombinatie opgesteld is in een pompbak waaraan de aanzuigleiding gekoppeld is voorzien van een voetklep en van waaruit het centrifiigaalpompgedeelte langs de onderkant de brandstof opzuigt en onder druk naar de uitgang stuwt, terwijl het vakuumpompgedeelte langs de bovenkant het opgestapeld afgescheiden gas afzuigt, samenperst en buiten de pomp voert

3. Pompinrichting volgens conclusie 2, waarbij de gaspomp in de pompbak is gemonteerd.

3. Zelfaanzuigende centrifugaalpomp - vakuumpomp kombinatie volgens konklusies 1 en 2 met het kenmerk dat de in de pompbak vanuit de aanzuigleiding aangezogen brandstof onder onderdruk ontgast vooraleer ze door de centrifugaalpomp vanuit de onderkant van de pompbak aangezogen en onder druk buiten de pomp gestuurd wordt terwijl een vlottermechanisme, in zijn bovenste stand, het pompeffekt van de vakuumpomp stopt om te voorkomen dat door haar aanzuigopening mede brandstof zou aangezogen worden.

4. Pompinrichting volgens conclusie 2 en 3, waarbij de centrifugaalpomp en de gaspomp elk ten minste één rotor omvatten die op een gemeenschappelijke as zijn gemonteerd.

4. Zelfaanzuigende centrifugaalpomp - vakuumpomp kombinatie volgens konklusie 3 met het kenmerk dat het vlottermechanisme een klepsysteem aktiveert die in de laagste stand van de vlotter minstens één in de persleiding van de pomp opgestelde servoklep sluit waardoor het pompdebiet op nul valt.

5. Pompinrichting volgens conclusie 4, waarbij de gemeenschappelijke as af gedicht door een wand van de pompbak is gevoerd en roteerbaar verbonden is met een aandrijfas van een buiten de pompbak opgestelde elektromotor.

5. Zelfaanzuigende centrifugaalpomp - vakuumpomp kombinatie volgens konklusies 3 en 4 met het kenmerk dat bij gesloten servoklep in de persleiding de vakuumpomp met haar volle kapaciteit het aangezogen gas, opgestapeld boven in de pompbak, buiten de pomp voert tot de aanzuigleiding die samen met de pompbak onder aanzuigonderdruk staat terug voldoende brandstof heeft aangezogen om het brandstofpeil en de vlotter in de pompbak te doen stijgen waardoor het door de vlotter geaktiveerde klepsysteem de servoleiding van de servokleppen opent zodat de pomp terug debiteert.

6. Pompinrichting volgens conclusie 5, waarbij de elektromotor aan de pompbak is gemonteerd.

6. Zelfaanzuigende centrifugaalpomp - vakuumpomp kombinatie volgens konklusies 1,2 en 3 met het kenmerk dat de vakuumpomp voldoende pompkapaciteit bezit om, naast het afzuigen van het opgestapeld gas bovenaan in de pompbak, tezelfdertijd de gassen uit de voertmgbrandstoftank af te zuigen tijdens het met handstof vullen van deze laatste.

7. Pompinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de gaspomp een vloeistofringpomp is.

7. Zelfaanzuigende centrifugaalpomp - vakuumpomp kombinatie volgens konklusies 1 tot en met 6 met het kenmerk dat, in het geval voor de vakuumpomp een vloeistofringpomp gehuikt wordt, de brandstof in de pompbak als werk vloeistof aangewend wordt hetgeen bereikt wordt door een gekalibreerde verbinding tussen de centrifugaalpompuitgang en de vloeistofringpomp.

7. Konkhisks:

8. Pompinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij tussen de persuitlaat van de vloeistofpomp en elke uitgang van de pompbak een servoklep is aangebracht, omvattende een beweegbaar in een kamer opgenomen kleporgaan, een het kleporgaan in contact met een klepzit-ting dwingende veer en waarbij een de kamer met een hoog niveau van de pompbak verbindende stuurleiding is aangebracht, zodanig dat bij het via de stuurleiding met van een onderdruk verbinden van de kamer, het kleporgaan tegen de werking van de veer in, van de klepzitting wordt af bewogen, en een in de stuurleiding opgenomen, normaal gesloten, elektrisch bediende stuurklep.

8. Zelfaanzuigende centrifugaalpomp - vakuumpomp kombinatie substantieel zoals beschreven in deze tekst met verwijzing naar de bijhorende tekeningen: figuur 1 en figuur 2. NIEUWE CONCLUSIES

9. Pompinrichting volgens conclusie 8, waarbij in de stuurleiding een door een in de pompbak gemonteerde vlotter bediende, normaal geopende klep is opgenomen, die de stuurleiding sluit wanneer de vlotter beneden een vooraf bepaald niveau daalt.

10. Pompinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij in de gasinlaat van de gaspomp een door een in de pompbak gemonteerde vlotter bediende, normaal geopende klep is opgenomen, die de gasinlaat sluit wanneer de vlotter boven een vooraf bepaald niveau stijgt.

11. Pompinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de gasuitlaat uitmondt in een reservoir, dat voorzien is van een met de pompbak verbonden afvoerlei-ding waarin een door een in het reservoir gemonteerde vlotter bediende, normaal gesloten klep is opgenomen die de af-voerleiding opent wanneer de vlotter boven een vooraf bepaald niveau stijgt.

12. Pompinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij een met de gasinlaat verbonden afzuig-leiding zich tot nabij het afgifte-orgaan uitstrekt.

13. Pompinrichting volgens conclusie 12, waarbij het afgifte-orgaan door een slang met de uitgang van de pompbak is verbonden en de afzuigleiding zich door de slang uitstrekt.

14. Pompinrichting volgens één van de conclusies 7 - 13, omvattende een nauw verbindingskanaal tussen de pers-uitlaat van de centrifugaalpomp en de gasinlaat van de vloeistofringpomp.