NL9401047A - Opslagelement met in hoogte instelbare planken. - Google Patents

Description

OPSLAGELEMENT HET ZH HOOGTE INSTELBARE PLANKEN

De uitvinding heeft betrekking op een opslagelement, omvattende ten minste twee, zich hoofdzakelijk vertikaal uitstrekkende wanden, een aantal zich tussen de wanden hoofdzakelijk horizontaal uitstrekkende planken, plankdra-gers voor het dragen van de planken en met de wanden verbonden koppelmiddelen voor het koppelen van de plankdragers met de wanden.

Een dergelijk opslagelement is algemeen bekend, bijvoorbeeld in de vorm van systeemmeubelen, waarbij de plankdragers door pennen worden gevormd en de koppelmiddelen door in de wanden aangebrachte gaten. De plankdragers in de vorm van de pennen worden gestoken in de koppelmiddelen in de vorm van de gaten, waarbij ten slotte de planken op de plankdragers worden geplaatst.

Verder zijn bij koel- of vrieskasten systemen bekend, waarbij tegen de wanden zich hoofdzakelijk vertikaal uitstrekkende stroken zijn aangebracht die de functie van koppelelement vervullen, en die door middel van schroefverbindingen met de wanden verbonden zijn, waarbij in de stroken gaten zijn aangebracht, waarin haken kunnen worden gestoken waarop de planken kunnen worden aangebracht. Deze haken vervullen aldus de functie van plankdragers.

Hierbij wordt opgemerkt dat onder de term "plankdragers " niet alleen houten of van houtachtige produkten vervaardigde draagelementen moeten worden verstaan, doch tevens metalen of kunststoffen draagelementen die bijvoorbeeld een open structuur kunnen hebben, bijvoorbeeld in de vorm van roosters. Onder de zijwanden worden trouwens ook niet alleen gesloten structuren verstaan, doch open structuren die van elk willekeurig materiaal kunnen zijn vervaardigd, bijvoorbeeld van stalen stijlen.

Deze stroken volgens de stand van de techniek zijn lastig te reinigen; voor een goede reiniging moeten zij worden losgenomen en afzonderlijk worden gereinigd. Bij de opslag van bederfelijke waar, zoals veelal het geval is bij koel- en vrieskasten, is dit reinigingsprobleem van groot belang; sommige wettelijke regelingen vereisen een regelmatige reiniging, waarbij soms zelfs verplicht gesteld wordt, dat bepaalde delen uiteen moeten kunnen worden genomen.

Het doel van de onderhavige uitvinding is het verschaffen van een dergelijk opslagelement dat gemakkelijk gereinigd kan worden, en waarbij desondanks een goede verstel-baarheid van de planken wordt gewaarborgd.

Dit doel wordt bereikt, doordat de plankdragers in verscheidene posities met de koppelmiddelen koppelbaar zijn.

Als gevolg van deze maatregelen is het aldus mogelijk de planken op verscheidene posities te laten dragen door dezelfde koppelmiddelen en plankdragers. Hierdoor wordt, in vergelijking met de van gaten voorziene stroken, een grote reductie in het aantal plankdragers en koppelmiddelen verkregen, waardoor de reiniging gemakkelijker kan plaatsvinden. Bovendien kunnen zowel de koppelmiddelen als de plankdragers zodanig worden uitgevoerd, dat zij gemakkelijk reinigbaar zijn.

Verder biedt de verstelbaarheid de mogelijkheid de plankdragers onder een aantal, bijvoorbeeld twaalf, verschillende posities met de koppelmiddelen koppelbaar te maken, zodat een grote mate van verstelbaarheid wordt verkregen.

Vervolgens zal de uitvinding worden toegelicht aan de hand van bijgaande tekeningen, waarin voorstellen: figuur 1 een perspectivisch aanzicht van een eerste uitvoeringsvorm van de uitvinding; figuur 2 een perspectivisch aanzicht van een tweede uitvoeringsvorm van de uitvinding; figuur 3 een schematisch vooraanzicht van een in de koppelmiddelen aangebrachte plankdrager volgens de uitvinding; figuur 4 een vooraanzicht van een opslagelement volgens de uitvinding, waarbij plankdragers in verschillende posities zijn aangebracht; en figuur 5 een perspectivisch aanzicht van een derde uitvoeringsvorm volgens de uitvinding.

In figuur l is een zijwand 1 van een opslagelement afgebeeld, welke zijwand 1 gevormd wordt door een inwendige laag 2 en een uitwendige laag 3. In de uitwendige laag 3 is een opening aangebracht, waarin een bus 4 is aangebracht, die zich uitstrekt tot in een in de inwendige laag 2 aangebrachte holte. De bus 4 omvat een achterplaat 5, een cilindermantelvormig deel 6, en een voorplaat 7. Het cilindrische deel 6 is aan zijn buitenzijde geheel cilindrisch, doch is aan zijn binnenzijde van een gegolfde wand 8 voorzien. Voor het bevestigen van de bus zijn in de achterwand 5 twee schroefopeningen 9 aangebracht, waardoorheen schroeven 10 kunnen worden gestoken ter bevestiging in de wand 2. In het midden van de achterwand 5 is een verhoging 11 aangebracht, waarin een van schroefdraad voorzien gat 12 is aangebracht.

Tevens is in figuur l een plankdrager afgebeeld die in zijn geheel met 13 is aangeduid. De plankdrager 13 wordt gevormd door een hoofdzakelijk langwerpige vlakke plaat 14, die aan een van zijn einden aan een eerste zijde van een plankdraagnok 15 is voorzien, die aan zijn einde van een verdikking 16 is voorzien.

Aan zijn andere zijde is op de vlakke plaat een stop 17 aangebracht, die hoofdzakelijk cilindervormig is, en waarbij het mantelvlak 18 gegolfd is uitgevoerd. In het midden van de stop 17 is een uitsparing 19 aangebracht die, wanneer de plankdrager 13 op zijn plaats in de bus 4 wordt aangebracht, gevuld wordt door de verhoging 11. Hierbij grijpt de gegolfde binnenwand van de cilindermantel van de bus aan op het gegolfde mantelvlak 18 van de stop 17. Voor gewichtsbesparing is de stop 17 voorzien van een ringvormige uitsparing 20.

Het zal duidelijk zijn, zoals in figuur 3 afgebeeld is, dat de plankdrager 13 op een groot aantal verschillende wijzen in de bus 4 kan worden gefixeerd. Dit aantal hangt af van het aantal golven dat in het patroon van de wanden 8 en 18 is aangebracht. In het onderhavige geval heeft het golfpatroon een periode van 30*, zodat het een volledige omwenteling twaalf golven omvat. De plankdrager volgens figuur 1, kan dan ook op twaalf verschillende wijzen In de bus 4 worden aangebracht.

In figuur 2 is een volgende uitvoeringsvorm van de uitvinding getoond, waarbij de koppelmiddelen gevormd worden door een tegen de wand 1 aangebrachte stop 21 die van een gegolfd mantelvlak 22 is voorzien. In de stop 21 zijn verder twee openingen aangebracht, waardoorheen ter bevestiging schroeven 10 tot in de wand 1 kunnen worden geschroefd. Aan de achterzijde van de stop is een uitsparing aangebracht, waarin een moer 23 is ondergebracht, waarbij een opening 24 zich naar de moer 23 heen uitstrekt. De plankdrager 25 komt overigens overeen met de plankdrager 13 van de vorige uitvoeringsvorm, met dien verstande dat de stop 17 vervangen is door een krans 26 die aan zijn binnenzijde van een gegolfde wand 27 is voorzien, waarvan het patroon overeenkomt met het patroon van de wand 22.

Ter fixatie wordt gebruik gemaakt van een schroef 28, die zich uitstrekt door het in de vlakke plaat 14 aangebrachte gat 29. Het zal duidelijk zijn dat ook deze uitvoeringsvorm van de plankdrager, evenals de uitvoeringsvorm van figuur 1, op twaalf verschillende wijzen verbonden kan worden met de stop 21.

In figuur 3 is getoond, hoe de plaat 14 van een plankdrager 13 op twaalf verschillende posities verbindbaar is met de in de wand aangebrachte koppelmiddelen. De positie van de plankdrager 13 is met getrokken lijnen getekend in de bovenste stand, terwijl de overige standen met streeplijnen zijn weergegeven. Aldus is het met de beschreven uitvoeringsvorm mogelijk zeven verschillende hoogten van de op de plankdrager rustende plank ten opzichte van de koppelmiddelen in te stellen. Het verschil tussen de bovenste en de onderste positie is met de pijl 30 weergegeven.

In figuur 4 is weergegeven hoe de verschillende posities van de plankdragers leiden tot wisselende hoogten van de planken. Bij de in figuur 4 uitgebeelde uitvoeringsvorm kan elke plankdrager op acht verschillende manieren met de koppelmiddelen in de zijwand worden aangebracht, zodat vijf verschillende niveaus mogelijk zijn. Tevens toont deze uitvoeringsvorm dat bij equidistante plaatsing van de kop-pelmiddelen de afstemden tussen de planken sterk verschillend gemaakt kunnen worden.

Het zal duidelijk zijn dat op diverse wijze van de hierboven beschreven uitvinding kan worden afgeweken. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk de hoofdzakelijk cilindrische wanden 8,18, respectievelijk 22 en 27, die bij de hierboven beschreven uitvoeringsvoorbeelden hoofdzakelijk cilindrisch zijn, bijvoorbeeld conisch uit te voeren. Hierdoor zal het reinigen worden vergemakkelijkt, omdat de oppervlakken een gladder karakter krijgen.

Tevens is het mogelijk het golfpatroon door andere patronen te vervangen, bijvoorbeeld getand, of rechthoekig, of trapeziumblokvormig. Het is overigens bovendien mogelijk, in plaats van in de zijwand, het patroon in de kopwand aan te brengen. Een voorbeeld hiervan is in figuur 5 getoond. Hierbij is zelfs de stop achterwege gelaten, en is de plank-drager van een aantal gaatjes voorzien die volgens een regelmatig patroon in een cirkel zijn gerangschikt, en is de bus 4 van een aantal bobbels 32 voorzien die volgens hetzelfde regelmatige patroon gerangschikt zijn als de gaatjes 31 in de achterzijde van de plankdrager.

Het zal duidelijk zijn dat hiermee eveneens het effect van de uitvinding kan worden verkregen. Het zal ook duidelijk zijn dat dergelijke middelen eveneens kunnen worden aangebracht in het vlak 5 van de bus 4, respectievelijk op de vlakken 21 van de in figuur 2 getoonde uitvoeringsvorm.

Claims (9)

1. Opslagelement, omvattende ten minste twee zich hoofdzakelijk vertikaal uitstrekkende wanden, een aantal zich tussen de wanden hoofdzakelijk horizontaal uitstrekkende planken, plankdragers voor het dragen van de planken en met de wanden verbonden koppelmiddelen voor het koppelen van de plankdragers met de wanden, met het kenmerk, dat de plankdragers in verscheidene posities met de koppelmiddelen koppelbaar zijn.

2. Opslagelement volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat elk van de plankdragers aan een van zijn zijden een plankdraagelement omvat en aan zijn andere zijde een aan-grijpelement omvat dat is ingericht voor het op een discreet aantal manieren aangrijpen op de koppelmiddelen.

3. Opslagelement volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de aangrijpmiddelen of de koppelmiddelen tenminste volgens een regelmatig patroon aangebrachte uitsteeksels omvatten, en dat de andere van de aangrijpmiddelen en de koppelmiddelen volgens hetzelfde patroon aangebrachte uitsparingen omvatten.

4. Opslagelement volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk, dat elk van de aangrijpelementen voorzien is van een stop die is ingericht om zich tot in een in een van de koppelmiddelen aangebrachte holte uit te strekken.

5. Opslagelement volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk, dat de koppelmiddelen zijn voorzien zijn van een stop, die is ingericht om zich tot in een in een het aangrijp-element aangebrachte holte uit te strekken.

6. Opslagelement volgens conclusie 4 of 5, met het kenmerk, dat de stop aan zijn zijvlak en de holte aan zijn zijvlak van op elkaar aangrijpende aangrijpmiddelen zijn voorzien.

7. Opslagelement volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de aangrijpmiddelen gevormd worden door een met een regelmatig patroon golvend zijvlak van de stop en een met een overeenkomstig, doch tegengesteld patroon golvende zijvlak van de holte.

8. Opslagelement volgens conclusie 4 of 5 met het kenmerk, dat de aangrijpmiddelen gevormd worden door in een van de kopvlakken volgens een regelmatig patroon aangebrachte uitsparingen en tenminste een van in het andere kopvlak volgens hetzelfde patroon aangebrachte uitsteeksels.

9. Opslagelement volgens conclusie 3 of 4, met het kenmerk, dat de aangrijpmiddelen zijn aangebracht op een plat vlak van de plankdrager en op een plat vlak van de koppel-middelen.