NL9400612A - Cardanas met afsluitbare onderhoudsopening in beschermingsbuizen. - Google Patents

Description

Cardanas met afsluitbare onderhoudsopening in beschermings-buizen.

De uitvinding heeft betrekking op een cardanas voor de aandrijving van of aandrijvingen in landbouwmachines, met twee beschermingsbuizen, die axiaal verschuifbaar in elkaar aangebracht zijn en dienen voor het afdekken van de delen die de overlangse verschuiving vormen.

Bij cardanassen van de bovengenoemde soort is het noodzakelijk, om de schuifprofielen, die dienen voor het opnemen van de axiale beweging tussen de beide aansluitein-den in de vorm van de gewrichten, voor het verlagen van de wrijving tussen de beide te smeren. Hiertoe is het gebruikelijk, de profielen volledig uit elkaar te halen en deze van smeermiddel te voorzien.

De uitvinding heeft tot doel, een cardanas te verschaffen, waarbij het smeren mogelijk gemaakt wordt, zonder dat demontage van de in elkaar grijpende schuifprofielen en de beschermingsbuizen nodig is.

Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt, doordat de beide beschermingsbuizen elk een opening bezitten en de openingen in de ingeschoven positie van de beschermingsbuizen in een overeenstemmende stand staan om de onderhoudsopening te vormen, dat een afsluithuls met radiale voorspanning op de buitenste van de beide beschermingsbuizen zit, dat de afsluithuls naar één van zijn beide kopvlakken toe een radiaal naar binnen stekende nok bezit, die door de opening in de buitenste beschermingsbuis heen grijpt en in de richting van de binnenste beschermingsbuis uitsteekt en die bij overlappende positie met de opening van de binnenste beschermingsbuis radiaal daarin steekt en die bij ten opzichte van elkaar verschoven openingen wrijvend op het buitenoppervlak van de binnenste beschermingsbuis steunt.

Door de aanbrenging van de afsluithuls met de nok wordt gewaarborgd, dat bij een eerste stelbeweging van de schuif-profielen ten opzichte van elkaar in de zin van het verlengen van de afstand tussen de beide kruiskoppelingen de afsluithuls automatisch wordt overgebracht in een sluit-stand, waarin deze de opening in het buitenste schuifprofiel afdekt. Om veiligheidsredenen is het vereist, dat de onder-houdsopening steeds afgesloten blijft, om het in de opening grijpen bij een draaiende as onmogelijk te maken.

Wanneer smering via de onderhoudsopening nodig mocht zijn, vindt bij een ontkoppelde of ook gekoppelde cardanas een verschuiving ervan naar de vooraf bepaalde positie van de beide schuifprofielen ten opzichte van elkaar plaats. Door het met de hand verschuiven van de afsluithuls worden de openingen vrijgelegd. De smering kan plaatsvinden via deze opening. Om te bereiken, dat na het terugschuiven van de afsluithuls via de nok of met de hand, deze ook in zijn positie blijft, is er in voorzien, dat de wrijving van de afsluithuls op de buitenste beschermingsbuis op grond van de radiale voorspanning groter is dan de wrijving van de nok op het buitenoppervlak van de binnenste beschermingsbuis.

Een bijzonder gunstige constructiewijze ontstaat, wanneer bij een voor het overige in afmetingen met betrekking tot binnen- en buitendiameter dezelfde buis als de buitenste beschermingsbuis, de afsluithuls wordt gevormd door een buissegment, dat uitgaande van de beide kopvlakken ervan is voorzien van een daarvan uitgaande sleuf. Een dusdanig verzwakte afsluithuls kan in diameter verwijd worden en produceert de benodigde voorspanning ten opzichte van het buitenoppervlak van de buitenste beschermingsbuis.

Bij voorkeur zijn de openingen uitgevoerd als sleufgaten, waarbij de opening in de buitenste beschermingsbuis langer gemaakt is dan die in de binnenste beschermingsbuis. Hierdoor wordt gegarandeerd, dat het smeergat in de binnenste beschermingsbuis beter te vinden is.

Voor het bereiken van de benodigde wrijvingssluiting van de nok ten opzichte van het buitenoppervlak van de beschermingsbuis is deze voorzien van een naar de binnenste beschermingsbuis toe uitgewelfd ondersteuningsvlak.

Om te voorkomen, dat bij het verschuiven van de afsluithuls deze uit het gebied van de opening van de buitenste beschermingsbuis met zijn nok bewogen kan worden, is de nok voorzien van een snijrand, die bij het aanlopen tegen het einde van de opening van de buitenste beschermingsbuis samenwerkt met de wand van de buitenste beschermingsbuis en een radiale verwijding voorkomt. De snijrand snijdt in de wand van de buitenste beschermingsbuis.

Een voorkeuruitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding is in de tekeningen schematisch weergegeven.

Daarbij toont figuur 1 een afbeelding van een cardanas in doorsnede; figuur 2 een aanzicht van de afsluithuls als detail X; figuur 3 het detail X met betrekking tot de aanbrenging van de afsluithuls bij een in ingeschoven positie weergegeven cardanas voor het toegankelijk maken van de openingen in de beschermingsbuizen en axiaal verschoven positie van de afsluithuls; figuur 4 een bovenaanzicht bij figuur 3; en figuur 5 een doorsnede-afbeelding op vergrote schaal maatstaf gelijkend op figuur 3, waarbij de afsluithuls zich in de afsluitstand bevindt.

De in figuur 1 afgebeelde cardanas omvat de beide kruiskoppelingen 1, 2, waarvan de ene cardanvork dient voor aansluiting op een aandrijvend respectievelijk aan te drijven constructiedeel. De andere cardanvorken van de beide kruiskoppelingen 1, 2, zijn elk verbonden met een binnenste profielbuis 3 respectievelijk buitenste profielbuis 4. Coaxiaal met de buitenste profielbuis 4 en binnenste profielbuis 3 zijn een binnenste beschermingsbuis 5 en een buitenste beschermingsbuis 6 aangebracht. Deze zijn draaibaar gemonteerd op lagersegmenten, die ofwel bij de profiel-buizen 3, 4 of de aansluitende cardanvorken van de beide kruiskoppelingen 1, 2 horen. In axiale richting overlappen zij elkaar ook bij een uitgeschoven stand van de beide profielbuizen 3, 4. Een bepaalde minimale overlapping van de beide profielbuizen 3, 4 is eveneens nodig, om het draaimo-ment van één van beide kruiskoppelingen te kunnen overbrengen op de andere. Tijdens de draaibeweging van de cardanas kunnen door positieveranderingen van de aansluitingen van de beide kruiskoppelingen 1, 2 ten opzichte van elkaar, in het gebied van de prof ielbuizen 3, 4 door het in elkaar verschuiven daarvan lengteveranderingen optreden. Overeenkomstig verschuiven de beide beschermingsbuizen 5, 6 eveneens axiaal ten opzichte van elkaar. Op de beide beschermingsbui- zen 5, 6 zijn beschermingstrechters 7, 8 aangesloten, welke de beide kruiskoppelingen 1, 2 tenminste gedeeltelijk overdekken. De beide beschermingsbuizen 5, 6 en de beschermingstrechters 7, 8 dienen als contactbescherming voor personen bij draaiende kruiskoppelingen 1, 2 en profielbuizen 3, 4. Om de beide profielbuizen 3, 4 te kunnen smeren, is in de beide beschermingsbuizen 5, 6 een opening 11, 12 aangebracht, zoals in de figuren 3, 4 en 5 te zien is. Deze openingen 11, 12 zijn in normale bedrijfstoestand afgesloten door een afsluithuis 9. De afsluithuis 9 is axiaal verschuifbaar aangebracht op het buitenoppervlak 10 van de buitenste beschermingsbuis 6. De afsluithuls 9 wordt door radiale voorspanning vastgehouden op de buitenste beschermingsbuis 6. Hiertoe is de afsluithuls gemaakt van een buis met dezelfde afmetingen als de buitenste beschermingsbuis 6. Deze vormt een cilindrisch buissegment, van de beide kop-vlakken 19, 20 waarvan sleuven 21, 22 uitgaan en vóór het andere kopvlak 20 respectievelijk 19 eindigen. Hierdoor is een radiale verwijding van de afsluithuls 9 mogelijk, om deze op het buitenoppervlak 10 van de buitenste beschermingsbuis 6 te kunnen schuiven.

Zoals in de figuren 3 tot 5 te zien is, is de buitenste beschermingsbuis 6 voorzien van een overlangs lopende opening 11, die is uitgevoerd als sleuf gat. Evenzo is de binnenste beschermingsbuis 5 voorzien van een sleufgat 12 als opening. De opening 11 van de buitenste beschermingsbuis 6 is bij voorkeur langer uitgevoerd dan de opening 12 van de binnenste beschermingsbuis 5. Aan de afsluithuls 9 is naar zijn kopvlak 20 toe een nok 13 toegewezen. De nok 13 is een afzonderlijk constructiedeel, dat bijvoorbeeld uit metaal bestaat, terwijl de beschermingsbuizen 5, 6 en de afsluithuls 9 uit een kunststofmateriaal bestaan.

De nok 13 is voorzien van een schacht 16, waarmee hij door een radiaal lopende boring in de afsluithuls 9 bijvoorbeeld door klinken bevestigd is. Radiaal naar binnen boven het binnenoppervlak van de afsluithuls 9 steekt de op een afstand van het binnenoppervlak van de afsluithuls 9 aangebrachte snijrand 15 boven de diameter van de schacht 16 uit. De snijrand 15 is bestanddeel van een kraag 14. Radiaal naar binnen steekt een uitgewelfd ondersteuningsoppervlak 17 over de kraag 14 uit.

Bij de in de figuren 3 en 4 af geheelde toestand is de afsluithuls 9 met de hand zo ver verschoven, dat de snijrand 15 aan het einde van de als sleufgat uitgevoerde opening 11 in de naar rechts verschoven positie tegen de wand 18 van de buitenste beschermingsbuis 6 aanligt. Daarbij snijdt de snijrand 15 in de wand 18, zodat een verdere verschuiving van de afsluithuls 9 naar rechts wordt verhinderd. Het uitsteeksel dat het ondersteuningsoppervlak 17 bevat, steekt radiaal naar binnen ten opzichte van de binnenste beschermingsbuis 5. Links van het kopvlak 20 van de afsluithuls 9 is een vrije doorlaat door de in overlapping verkerende openingen 11, 12 en daarmee een toegang tot de schuifprofie-len 3, 4 gegeven. De beide openingen 11, 12 in de bescher-mingsbuizen 5, 6 zijn zo aangebracht, dat zij zich in de overlappende, dat wil zeggen overeenstemmende positie bevinden, wanneer de cardanas een vooraf bepaalde verkorte positie inneemt. Na het verrichten van de smeringswerkzaamheden kan een verschuiving van de afsluithuls 9 naar links naar de in fig. 5 weergegeven positie plaatsvinden, waarin deze de opening 11 afdekt. Wordt echter het sluiten met de hand vergeten, dan vindt bij de volgende uittrekbeweging van de cardanas automatisch ook een verschuiving van de afsluithuls 9, aangezien bij een verschuiving van de binnenste beschermingsbuis 5 naar links, uitgaande van de in figuur 3 weergegeven positie het ondersteuningsoppervlak 17 tegen het rechter einde van de opening 12 of tegen het einde van de beschermingsbuis aan komt te liggen en bij beweging van de binnenste beschermingsbuis 5 naar links respectievelijk van de buitenste beschermingsbuis 6 naar rechts, de afsluithuls 9 ten opzichte van de buitenste beschermingsbuis 6 naar links bewogen wordt, zodat de opening 11 door de afsluithuls 9 wordt afgesloten. De beweging kan zo lang en zo ver plaatsvinden, tot de nok 13 met zijn snijrand 15 tegen het linkereinde van de opening 11 aan komt te liggen. Bij een verdere relatieve beweging tussen de buitenste beschermingsbuis 6 en de binnenste beschermingsbuis 5 in de zin van het uit elkaar trekken van beide, glijdt het ondersteuningsop- pervlak 17 het buitenoppervlak 23 van de binnenste bescher-roingsbuis 5 op. Op grond van de wrijvingskrachten blijft de afsluithuls 9 in zijn positie ten opzichte van de opening 11 onveranderd.

- conclusies -

Claims (6)

1. Cardanas voor de aandrijving van of aandrijvingen in landbouwmachines, met twee beschermingsbui2en (5, 6), die axiaal verschuifbaar in elkaar aangebracht zijn en dienen voor het afdekken van de delen (3, 4) die de overlangse verschuiving vormen, met het kenmerk, dat de beide bescher-mingsbuizen (5, 6) elk een opening (11, 12) bezitten en de openingen in de ingeschoven positie van de beschermingsbui-zen (5, 6) in een overeenstemmende stand staan om de onder-houdsopening te vormen, dat een afsluithuls (9) met radiale voorspanning op de buitenste (6) van de beide beschermings-buizen (5, 6) zit, dat de afsluithuls (9) naar één (20) van zijn beide kopvlakken (19, 20) toe een radiaal naar binnen stekende nok (13) bezit, die door de opening (11) in de buitenste beschermingsbuis (6) heen grijpt en in de richting van de binnenste beschermingsbuis (5) uitsteekt en die bij een overlappende positie met de opening (12) van de binnenste beschermingsbuis (5) radiaal daarin steekt en die bij ten opzichte van elkaar verschoven openingen (11, 12) wrijvend op het buitenoppervlak (23) van de binnenste beschermingsbuis (5) steunt.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de wrijving van de afsluithuls (9) op de buitenste beschermingsbuis (6) op grond van de radiale voorspanning groter is dan de wrijving van de nok (13) op het buitenoppervlak (23) van de binnenste beschermingsbuis (5).

3. Inrichting volgens een der conclusies 1 en 2, met het kenmerk, dat de afsluithuls (9) met betrekking tot binnen- en buitendiameter dezelfde afmetingen bezit als de buitenste beschermingsbuis (6) en is voorzien van tenminste twee aan elkaar grenzende, van verschillende kopvlakken (19, 20) uitgaande sleuven (21, 22).

4. Inrichting volgens een der conclusies 1 tot 3, met het kenmerk, dat de openingen (11, 12) zijn uitgevoerd als i sleufgaten, waarbij de opening (11) in de buitenste beschermingsbuis (6) langer gemaakt is dan die (12) in de binnenste beschermingsbuis (5).

5. Inrichting volgens een der conclusies 1 tot 4, met het kenmerk, dat de nok (13) een naar het buitenoppervlak (23) van de binnenste beschermingsbuis (5) toe uitgewelfd ondersteuningsvlak (17) bezit.

6. Inrichting volgens een der conclusies 1 tot 4, met het kenmerk, dat de nok (13) een snijrand (15) bezit voor het in de wand (18) van de buitenste beschermingsbuis (6) snijden bij het aanlopen tegen het einde van de wand (18) die de opening (11) begrenst.