NL9302225A - Werkwijze en inrichting voor het schmieren van kazen. - Google Patents

Description

Werkwijze en inrichting voor het schmieren van kazen.

De onderhavige uitvinding betreft een werkwijze voor het schmieren van kazen, waarmee schmiervloeistof met behulp van een draaiende borstel op een oppervlak van de kazen wordt aangebracht.

Vóór het zogenoemde "schmieren" van kazen hebben de kazen een ± 2 mm dikke buitenlaag van zachte kleverige kaasmassa. Bij het schmieren wordt nu een bacteriecultuur in een waterige oplossing van bijvoorbeeld druivenresidu, dat na het uitpersen van de druiven overblijft, in die buitenlaag van zachte kleverige kaasmassa gebracht. Hierbij wordt de schmiervloeistof omgeploegd in en gemengd met de zachte kleverige buitenlaag van de kaasmassa, waardoor een homogene buitenlaag op de kaas moet ontstaan.

Dit schmieren wordt onder meer gedaan, om schimmelvorming te voorkomen, het vochtverlies uit de kaas te beperken, een korst op de kaas te vormen en de gewenste smaak te creëren.

Bij de bekende werkwijze voor het schmieren van kazen, die uit eigen praktijk aan aanvrager bekend is, worden deze in een in hoofdzaak horizontaal vlak getransporteerd en daarbij wordt eerst het onderoppervlak van de kazen "geschmierd" met behulp van een in hoofdzaak horizontaal opgestelde, plaatvormige borstel met korte stijve borstelharen en vervolgens het zijdelingse oppervlak met een soortgelijke, in hoofdzaak verticaal opgestelde bor- stel.

Een belangrijk bezwaar van deze bekende werkwijze is, dat de korte stijve borstelharen een belangrijk verlies van kaasmassa veroorzaken, die zij als het ware van de kaas afstrijken. Verder kunnen de korte stijve borstelharen de schmiervloeistof niet voldoende vasthouden, zodat ook een aanmerkelijk verlies aan schmiervloeistof optreedt. Dit laatste verlies kan enigszins worden beperkt door de kazen aan het onderoppervlak te schmieren, maar dit is omslachtig en tijdrovend, omdat eerst het onderoppervlak en dan het zijdelingse oppervlak moeten worden geschmierd. Bovendien is ook dan het verlies aan schmiervloeistof nog aanzienlijk en economisch gezien onaanvaardbaar. Nog een ander nadeel is, dat de schmiervloeistof niet voldoende homogeen met de kaasmassa wordt gemengd.

De uitvinding heeft ten doel, deze bezwaren van de bekende werkwijze op te heffen.

Dit doel wordt bereikt, doordat volgens de uitvinding de schmiervloeistof wordt aangebracht met behulp van tenminste één langharige borstel met slappe borstelharen.

Met de uitdrukking "langharige borstel met slappe borstelharen" wordt volgens de uitvinding bedoeld een borstel met een groot aantal langwerpige, smalle stroken van slap, dun materiaal met een poriënstructuur. Volgens de uitvinding bestaan de langwerpige smalle stroken bij voorkeur uit een geweven stof, in het bijzonder textiel.

Door toepassing van de maatregel volgens de uitvinding wordt bereikt, dat de schmiervloeistof gemakkelijk, snel en praktisch zonder verlies aan schmiervloeistof en kaasmassa homogeen met de zachte kleverige buitenlaag van kaasmassa kan worden gemengd. De langwerpige slappe borstelharen houden de schmiervloeistof goed vast en mengen haar homogeen met de kaasmassa door de strijkende, slepende bewegingen van de borstelharen over de kaas.

Bij een voorkeursuitvoeringsvorm van de werkwijze volgens de uitvinding wordt met de langharige borstel het bovenoppervlak en tenminste de helft van het zijdelingse oppervlak van de kazen bestreken.

Hierbij kan één helft van de kazen in één behandeling worden geschmierd, terwijl die bij de bekende werkwijze in twee stappen moet geschieden.

De uitvinding heeft ook betrekking op een inrichting voor het schmieren van kazen, voorzien van een transportband voor de kazen, van tenminste één draaibare borstel en van een mechanisme voor het toevoeren van de vloeistof voor het schmieren van de kazen.

Een dergelijke inrichting is uit de eigen praktijk van aanvrager bekend en is in de figuren 1 en 2 getekend, waarbij figuur 1 een schematisch bovenaanzicht en figuur 2 een schematisch zij-aanzicht van de bekende inrichting toont. De bekende inrichting omvat twee in eikaars verlengde liggende transporteurs 1 en 2 met een horizontaal transportvlak, over welke de kazen 3 in de richting van de pijlen 4 door de inrichting worden getransporteerd. Tussen de twee transporteurs 1 en 2 is een in een horizontaal vlak draaibare, platte borstel 5 opgesteld, die korte stijve haren 6 heeft, die iets boven het transportvlak van de transporteurs 1 en 2 uitsteken, welke borstel tegenkloksgewijze in de richting van de pijl 7 wordt aangedreven. De bekende inrichting omvat verder een transporteur 8, met een verticaal transportvlak, waarvan het part 9 in de richting van de pijl 10 wordt aangedreven en tegenover de transporteur 8 in de transportrichting van de kazen 3 een geleiding 11 met een leivlak 12 en een in een verticaal vlak draaibare borstel 13 met stijve korte haren 14, die iets voorbij het leivlak 12 van de geleiding 11 naar binnen reiken. De borstel 13 draait, in figuur 2 gezien, tegenkloksgewijze in de richting van de pijl 15. Aan de andere zijde van de borstel 13 kan nog een geleiding 16 voor de kazen 3 in het verlengde van de geleiding 11 zijn aangebracht. Onder de borstel 13 is een opvangbak 17 aangebracht.

Bij gebruik van de bekende inrichting volgens de figuren 1 en 2 worden de kazen 3 door de transporteur 1 aangevoerd in de richting van de pijl 4, waarbij zij tussen het part 9 van de transporteur 8 en het leivlak 12 van de geleiding 11 in de richting van de pijl 18 worden gedraaid. De schmiervloeistof wordt op de draaiende borstel 7 toegevoerd, die deze vloeistof mengt met de zachte kaasmassa aan de onderzijde van de kazen 3. Vervolgens worden de kazen 3 op de transportband 2 gebracht, waarbij de borstel 13 het zijvlak 19 van de kazen 3 bestrijkt met schmiervloeistof en deze mengt met de zachte kaasmassa. De schmiervloeistof wordt boven de borstelharen van de borstel 13 toegevoerd en valt op de borstelharen. Een eventuele overmaat aan schmiervloeistof wordt in de bak 17 opgevangen.

Een bezwaar van de bekende inrichtingen is, dat zij relatief omvangrijk is en ondoelmatig werkt, omdat het schmieren van een helft van de kazen in twee stappen moet worden uitgevoerd.

De uitvinding heeft ten doel, de bezwaren van de bekende inrichting op te heffen.

Dit doel wordt bereikt, doordat volgens de uitvinding de tenminste ene borstel een langharige borstel met slappe borstelharen is, die boven de transportband van de kazen is opgesteld.

Bij de inrichting volgens de uitvinding kan in principe worden volstaan met één enkele borstel met lange slappe borstelharen, die boven de transportbaan van de kazen is opgesteld, omdat de kazen van bovenaf door de borstelharen kunnen worden bestreken.

Bij een voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding is de tenminste ene langharige borstel zodanig boven de transportband van de kazen opgesteld, dat de borstelharen in neerwaartse richting tot voorbij de helft van de hoogte van de kazen reiken.

Met deze uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding kunnen de kazen in één doorgang door de inrichting en een eenfasige bewerking door één borstel over meer dan de helft van het oppervlak worden geschmierd, zodat de inrichting volgens de uitvinding doelmatig werkt en constructief toch zeer eenvoudig is.

Bij een bijzonder doelmatige uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding zijn twee paren van in tegengestelde richting draaiende, cilindrische borstels toegepast, liggen de hartlijnen van de borstels in een vlak evenwijdig aan het transportvlak van de kazen en sluiten de dwarsmiddenvlakken van de paren borstels een hoek van 15°-60° in met het langsmiddenvlak van de transportband, in transportrichting eerst aan de ene zijde en dan aan de andere zijde van het langsmiddenvlak.

Bij deze uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding worden de beste resultaten bereikt wat betreft de doelmatige en snelle werking in combinatie met minimaal verlies aan schmiervloeistof en kaasmassa en een homogene menging van schmiervloeistof en kaasmassa aan het oppervlak van de kazen.

De uitvinding zal aan de hand van de tekening met een uitvoeringsvoorbeeld nader worden toegelicht.

Figuur 3 is een bovenaanzicht van een inrichting volgens de uitvinding, figuur 4 is een zij-aanzicht van de inrichting volgens figuur 3, en figuur 5 is een bovenaanzicht van een andere inrichting volgens de uitvinding, die bij voorkeur wordt toegepast.

De inrichting volgens de uitvinding omvat een transportband 20, waarop platte kazen 21 liggend worden getransporteerd. Met de inrichting volgens de uitvinding kunnen echter niet alleen platte ronde kazen worden behandeld maar ook vierkante of rechthoekige kazen en andere veelhoekige kazen, terwijl ook onronde en alle andere willekeurige kazen zonder moeilijkheden en zonder veranderingen aan de inrichting kunnen worden geschmierd.

Boven de transportband 20 zijn twee langwerpige cilindrische borstels 23 en 24 gemonteerd waarvan de assen 25 en 26 in een (niet getekend) frame zijn gelagerd, welke assen bij bedrijf worden aangedreven door een electromotor, zodanig, dat de borstels 23 en 24 in de met de pijlen 27 en 28 aangegeven richtingen draaien. De borstels 23 en 24 zijn zodanig ten opzichte van de transportband 20 opgesteld, dat hun dwarsmiddenvlak 29, dat loodrecht op het vlak van tekening staat, het langsmiddenvlak 30 van de transportband 30, dat eveneens loodrecht op het vlak van tekening staat, snijdt onder een hoek a van 15°-60°, welke hoek a bij voorkeur ± 30° is. Deze opstelling van de borstels 23 en 24 ten opzichte van de transportband 20 heeft als effect, dat niet alleen het bovenoppervlak, maar in het bijzonder ook het zij-oppervlak van de kazen 21 gelijkmatig door de borstels 23 en 24 wordt bestreken en dat zodoende een gelijkmatige verdeling van de schmier-vloeistof over het oppervlak van de kazen 21 wordt uitgevoerd. Dit is in het bijzonder het geval bij vierkante, rechthoekige of andere veelhoekige en onronde kazen.

Verder liggen de langshartlijnen 31 en 32 van de borstels 23 en 24, respectievelijk van hun assen 25 en 26, in een vlak evenwijdig aan het bovenvlak 33 van de transportband 20.

De borstels 23 en 24 zijn rondom hun assen 25 en 26 voorzien van een concentrische kooi van een groot aantal dicht opeen geplaatste staven 34, die evenwijdig zijn aan de as 25 respectievelijk 26 en die met hun uiteinden zijn bevestigd in eindplaten (niet getekend) die op de as 25 respectievelijk 26 zijn bevestigd. Op elke staaf 34 is een ongeveer rechthoekige lap 35 van een slappe stof met een poriënstructuur bevestigd, waarvan één langsrand om de staaf 34 heen dubbel is gevouwen en de twee lagen evenwijdig aan de staaf 34 aan elkaar zijn bevestigd, bijvoorbeeld vastgenaaid. De lap 35 is in de richting loodrecht op de langshartlijn 31 respectievelijk 32 van de borstel 23 respectievelijk 24 op korte afstand van elkaar over het grootste deel van de breedte van de lap ingesneden, zodat langwerpige, smalle, slappe stroken 36 ontstaan, die de "borstelharen" van de borstels 23 en 24 vormen.

De lap 35 van een slappe stof bestaat bij voorkeur uit textiel, die kan zijn geweven, gebreid, gehaakt of op een andere wijze vervaardigd en die van natuurlijke of synthetische garens kan zijn geproduceerd. De borstels 23 en 24 kunnen ook zijn bezet met lange, slappe, natuurlijke of synthetische haren. De borstels 23 en 24 zijn met hun assen 25 en 26 verder op een zodanige afstand van elkaar opgesteld, dat de stroken 36 van de borstels 23 en 24 elkaar over een deel van hun lengte overlappen.

De borstels 23 en 24 zijn tenslotte op een zodanige afstand boven het transportvlak 33 van de transportband 20 opgesteld, dat de stroken 36 bij hun draaiende beweging naar beneden reiken tot voorbij de helft van de hoogte van de kazen, zodat de stroken 36 de kazen 21 bij elke doorgang van de kazen door de inrichting over meer dan de helft van de oppervlakte van de kazen bestrijken.

De werking van de inrichting volgens de figuren 3 en 4 is als volgt. De transportband 20 wordt aangedreven in de richting van de pijl 22 en de borstels 23 en 24 worden aangedreven in de draairichtingen 27 respectievelijk 28. De schmiervloeistof wordt door middel van een regelbare doseer- en toevoerinrichting (niet getekend) aan de borstels 23 en 24 toegevoerd ter plaatse van hun over-lappingsgebied 37 en wel over de gehele lengte van de borstels. Doordat de stroken 36 elkaar overlappen en dankzij de poriënstructuur van de stroken 36 wordt de schmiervloeistof gelijkmatig over de stroken verdeeld. De stroken 36 strijken respectievelijk slepen over het oppervlak van de kazen, verdelen de schmiervloeistof gelijkmatig over dat oppervlak en mengen het homogeen en intensief met de zachte kleverige laag van kaasmassa aan het buitenoppervlak van de kazen 21. Hierbij treedt weinig of geen verlies van schmiervloeistof en kassamassa op.

Figuur 5 toont een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding, die in feite een verdubbeling is van die volgens de figuren 3 en 4 en bestaat uit twee paren van in tegengestelde richting draaiende cilindrische borstels 23a en 24a respectievelijk 23b en 24b, die op dezelfde wijze zijn geconstrueerd, uitgevoerd en opgesteld als de borstels van de uitvoeringsvorm volgens de figuren 3 en 4, waarbij echter in afwijking van de uitvoeringsvorm volgens de figuren 3 en 4 de assen 25a en 26a, respectievelijk 25b en 26b op een afstand van elkaar liggen, die groter is dan tweemaal de lengte van de borstelharen 36a respectievelijk 36b zodat de borstelharen in elk paar elkaar niet raken en op kleine afstand langs elkaar bewegen, welke afstand kan variëren van 5 tot 20 a 30 mm, afhankelijk van de diameter van de borstel.

Verder zijn de twee paren van borstels 23a, 24a en 23b, 24b ook op een zodanige afstand van elkaar opgesteld, dat de borstelharen 36a en 36b elkaar niet raken. De kleinste afstand tussen de twee paren van borstels kan overeenkomen met die tussen de borstels van elk paar.

Tenslotte zijn de paren borstels 23a, 24a en 23b, 24b zodanig geplaatst, dat in transportrichting het dwarsmiddenvlak 29a van het eerste paar borstels 23a, 24a een hoek aa van 15° tot 60°, bij voorkeur ± 30°, insluit met het langsmiddenvlak 30 van de transportband 20, waarbij het eerste paar borstels vanuit een stand dwars op de transportband als het ware in kloksgewijze richting is gedraaid om een lijn door het punt A loodrecht op het transportvlak 33 van de transportband 20, terwijl het dwarsmiddenvlak 29b van het tweede paar borstels 23b, 24b een hoek ab van 15° tot 60°, bij voorkeur ± 30°, insluit met het langsmiddenvlak 30 van de transportband 20, waarbij het tweede paar borstels vanuit een stand dwars op de transportband als het ware in tegenkloksgewijze richting is gedraaid om een lijn door het punt B loodrecht op het transportvlak 33 van de transportband 20. De lijnen door de punten A en B loodrecht op het vlak van tekening vormen de snijlijnen tussen het dwarsmiddenvlak 29a van het eerste paar borstels en het langsmiddenvlak 3 0 van de transportband 20, respectievelijk tussen het dwarsmiddenvlak 29b van het tweede paar borstels en het langsmiddenvlak 30 van de transportband 20.

Met de inrichting volgens figuur 5 kan het schmieren van de kazen optimaal worden uitgevoerd, zowel wat betreft een doelmatige en snelle werking van de inrichting, als minimaal verlies aan schmiervloeistof en kaasmassa, als een homogene menging van schmiervloeistof en kaasmassa aan het oppervlak van de kazen.

Claims (10)

1. Werkwijze voor het schmieren van kazen, waarbij de schmiervloeistof met behulp van een draaiende borstel op het oppervlak van de kazen wordt aangebracht, met het kenmerk, dat de schmiervloeistof wordt aangebracht met behulp van tenminste één langharige borstel met slappe borstelharen.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat met de langharige borstel het bovenoppervlak en tenminste de helft van het zijdelingse oppervlak van de kazen wordt bestreken.

3. Inrichting voor het schmieren van kazen, voorzien van een transportband voor de kazen, van tenminste één draaibare borstel en van een mechanisme voor het toevoeren van de vloeistof voor het schmieren van de kazen, met het kenmerk, dat de tenminste ene borstel een langharige borstel (23, 24; 23a, 24a; 23b, 24b) met slappe borstelharen (36; 36a; 36b) is, die boven de transportband (20) van de kazen (21) is opgesteld.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de tenminste ene langharige borstel (23, 24; 23a, 24a; 23b, 24b)) op een zodanige hoogte boven de transportband (20) van de kazen (21) is opgesteld, dat de borstelharen (36; 36a; 36b) in neerwaartse richting tot voorbij de helft van de hoogte van de kazen (21) reiken.

5. Inrichting volgens conclusie 3 of 4, met het kenmerk, dat twee paren van in tegengestelde richting draaiende, cilindrische borstels (23a, 24a; 23b, 24b) zijn toegepast, dat de hartlijnen (31a, 32a; 31b, 32b) van de borstels liggen in een vlak evenwijdig aan het transport-vlak van de kazen (21) en dat de dwarsmiddenvlakken (29a; 29b) van de paren borstels (23a, 24a; 23b, 24b) een hoek (aa; ab) van 15°-60° insluiten met het langsmiddenvlak (30) van de transportband (20), in transportrichting eerst aan de ene zijde en dan aan de andere zijde van het langsmiddenvlak .

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de hartlijnen (31a, 32a; 31b, 32b) van de borstels (23a, 24a; 23b, 24b) in elk paar evenwijdig zijn en dat de hartafstand van de assen (25a, 26a; 25b, 26b) in elk paar borstels groter is dan tweemaal de lengte van de borstelharen (36a; 36b), zodanig, dat de borstelharen elkaar niet raken.

7. Inrichting volgens conclusie 5 of 6, met het kenmerk, dat de hoek (α, aa; ab) ± 30° is.

8. Inrichting volgens één van de conclusies 1 tot 7, met het kenmerk, dat de borstelharen zijn gevormd door langwerpige smalle stroken (36; 36a; 36b) van slap dun materiaal met een poriënstructuur.

9. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de langwerpige smalle stroken (36; 36a; 36b) bestaan uit een geweven stof, in het bijzonder textiel.

10. Inrichting volgens één van de conclusies 1 tot 7, met het kenmerk, dat de borstelharen (36; 36a; 36b) lange, slappe, synthetische of natuurlijke haren zijn.