NL9301279A - Werkwijze voor het vormen van een onder het maaiveld en onder het grondwaterniveau gelegen rijbaan. - Google Patents

Description

Korte aanduiding : Werkwijze voor het vormen van een onder het maaiveld en onder het grondwaterniveau gelegen rijbaan.

Uit milieu-overwegingen, en om geluidsoverlast zo goed als moge-lijk tegen te gaan ontstaat er meer en meer behoefte aan onder het maaiveld gelegen rijbanen voor spoor- en/of wegverkeer. Een probleem, dat hierbij ontstaat, is, dat in vele gevallen het grondwaterniveau slechts op betrekkelijk kleine afstand onder het maaiveld is gelegen, zodat maatregelen moeten worden getroffen, om te bewerkstelligen, dat de rijbaan droog blijft.

Het is bekend om in dergelijke gevallen rondom gesloten uitgevoerde tunnels in te graven of te boren, maar dit is een dure werkwijze, terwijl tevens het transport van gevaarlijke stoffen hierbij problemen met zich mee kan brengen. Verder zijn in het bijzonder voor het wegverkeer lange geheel ondergrondse tunnels minder gewenst.

Volgens de uitvinding wordt nu een werkwijze voorgesteld, die wordt gekenmerkt door de volgende stappen: a) het uitgraven van een cunet op de voor de rijbaan beoogde plaats, b) het plaatsen van een voor water ondoorlaatbaar vlies op de bodem van het cunet, zodanig, dat de uiteinden van het vlies nabij de zijkanten van het cunet boven het grondwaterpeil uitsteken, c) plaatsen van in dwarsdoorsnede kanaal vormige manteldelen in het cunet, zodanig, dat deze manteldelen met hun open uiteinden op elkaar aansluiten en een aan zijn bovenzijde open en in de langsrichting van het cunet verlopende bak vormen, d) opvullen van het cunet onder en naast de manteldelen met stortmateriaal alsmede aanbrengen van een fundering voor de rijbaan in de manteldelen, e) plaatsen van ballastmateriaal op de bovenranden van de manteldelen f) ten minste gedeeltelijk droogpompen van het door het vlies afgeschermde cunet.

Bij toepassing van de werkwijze kan gebruik worden gemaakt van op zich bekende technieken, waarvan de deugdelijkheid in de praktijk is gebleken, terwijl voor de manteldelen geschikt corrosiebestendig materiaal, zoals beton of dergelijke kan worden gebruikt. Daarbij behoeven de aansluitingen tussen de manteldelen niet waterdicht te zijn aangezien de "grondwaterstand" binnen en buiten de door de manteldelen gevormde bak gelijk kan worden gehouden.en aanzienlijk lager dan de grondwaterstand buiten het door het vlies afgeschermde -cunet. Daarbij kan tijdens de bouwfase het grondwaterpeil in het cunet gelijk worden gehouden aan het grondwaterpeil buiten het cunet, zodat geen dure bron- of dieptebemalingen nodig zijn.

Een verder voordeel van de toegepaste werkwijze is, dat er geen hei- en/of tril werkzaamheden behoeven te worden uitgevoerd, zodat ook tijdens de bouw nagenoeg geen hinder voor de omgeving optreedt.

De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van een in bijgaande figuur schematisch weergegeven doorsnede over een cunet met daarin gelegen, een rijbaan opnemende bak.

In de figuur is een doorsnede weergegeven over een terrein, waar voor de aanvang van de hieronder nader te beschrijven werkzaamheden het maaiveld ter hoogte van de lijn 1 was gelegen -en waarbij de grondwaterstand ter hoogte van de lijn 2 was gelegen. Voor de aanleg van de beoogde rijbaan wordt begonnen met het uitgraven van een cunet 3 waarna op de bodem van dit cunet 3 een voor water ondoorlaatbaar vlies 4 wordt aangebracht. Zoals uit de figuren duidelijk zal zijn heeft in het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld de bodem van het cunet nabij zijn midden een ongeveer horizontaal verlopend gedeelte, dat overgaat in zich schuin omhoog uitstrekkende delen. De uiteinden van het vlies 4 strekken zich tot boven het grondwaterpeil 2 uit en zijn met behulp van niet nader weergegeven middelen verankerd.

Gebruikelijk wordt het voor water ondoorlaatbare vlies 4 op rollen aangevoerd en boven het waterpeil in het cunet, dat in deze fase van de werkzaamheden nog ten minste nagenoeg zal overeenkomen met het oorspronkelijke grondwaterpeil 2, afgerold om vervolgens te worden afgezonken tot op de bodem van het cunet 3. In de lengterichting van het cunet 3 op elkaar aansluitende rollen worden voor het afzinken van het vlies met hun naar elkaar toegekeerde randen boven water aan elkaar gelast.

Nadat zo het vlies 4 op de bodem van het cunet is aangebracht worden kanaal vormige manteldelen 5 boven het vlies in het cunet geplaatst. In het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld heeft het kanaal vormige manteldeel de vorm van ongeveer een halve cirkel, waarbij dit manteldeel zodanig is geplaatst, dat de open zijde naar boven is gericht. Dergelijke manteldelen 5 zijn bij voorkeur uit beton, kunststof of dergelijk corrossiebestendig materiaal vervaardigd.

De manteldelen 5 kunnen met een gerekend in de lengterichting van het cunet voor het verwerken geschikte lengte worden uitgevoerd, bijvoorbeeld een lengte van 2,5 meter waarbij de opvolgende manteldelen met hun open uiteinden tegen elkaar worden geplaatst. Dit plaatsen van de manteldelen kan bijvoorbeeld plaatsvinden met een over het cunet rijdende inrichting, die aan weerszijden van het cunet door langs het cunet gelegde rails of dergelijke wordt ondersteund.

Nadat de manteldelen 5 zo boven het vlies 4 zijn geplaatst en op een verhoudingsgewijs korte afstand boven het vlies 4 worden vastgehouden wordt de ruimte tussen het vlies en de manteldelen opgevuld met zand of dergelijk vulmateriaal door een mengsel van vulmateriaal en water onder de manteldelen te spoelen waarbij het vulmateriaal zal bezinken en de manteldelen zal gaan ondersteunen. Ook de net bovenliet vlies en naast de manteldelen gelegen ruimtes zullen met vulmateriaal zoals bijvoorbeeld nat zand worden opgevuld, zodat uiteindelijk de manteldelen 5 rusten en ingebed zijn in een boven het vlies 4 gelegen bed van zand of dergelijk vulmateriaal, dat het gegraven cunet weer opvult. Daarbij kan in de manteldelen tevens een fundering voor de autorijbaan, bijvoorbeeld in de vorm van een funderingsbed 6 uit zand of dergelijke worden aangebracht zodat daarbij gelijktijdig een ballasten van de manteldelen wordt bewerkstelligd. Ook op de beide bovenranden van de manteldelen wordt ballastmateriaal geplaatst, hier in de vorm van in doorsnede L-vormige wanddelen 7, die zodanig worden aangebracht, dat een van de benen van een L-vormige wanddeel zich althans nagenoeg verticaal uitstrekt, terwijl het andere been van het L-vormige wanddeel zich horizontaal en ten opzichte van het desbetreffende manteldeel naar buiten toe uitstrekt, zoals in de figuur is weergegeven.

Indien gewenst kan daarbij nog een boven het oorspronkelijke maaiveld uitstekende aanvulling 8 uit grond of dergelijk materiaal worden aangebracht, waarbij de bovenzijde van deze aanvulling ongeveer op dezelfde hoogte is gelegen als het boveneinde van het verticale been van het L-vormige muurdeel. Zo verkrijgt het geheel als het ware het uiterlijk van een betrekkelijk lage dijk in het landschap.

Nadat zo de uit de op elkaar aansluitende elementen 5 gevormde bak is gevormd kan het door het water ondoorlaatbare vlies 4 van de omgeving afgeschermde gebied worden drooggepompt, totdat in dit voor het vlies afgeschermde gebied een "grondwaterstand" wordt bereikt, die aanzienlijk lager is dan de grondwaterstand 2 in het omringende gebied en die bijvoorbeeld ter hoogte of lager dan de onderzijde van het funderingsbed 6 is gelegen.

Indien de zo verkregen constructie bestemd is voor het aanbrenger van spoorbanen kan op het funderingsbed 6 een voor de spoorbouw gebruikelijk bal 1astbed 9 worden aangebracht voor het ondersteunen van spoorrails 10. Daarbij kunnen op de boveneinden van de muren 7 portalen 11 voor de ondersteuning van de bovenleiding worden aangebracht. Het zal echter duidelijk zijn, dat in plaats van een spoorbaan ook een voor het wegverkeer geschikt wegconstructie op het funderingsbed 6 kan worden aangebracht.

De door het vlies 4 af geschermde ruimte, waarin de door de elementen 5 gevormde bak is opgenomen vormt a-ls het ware een aparte polder, waarin een aanzienlijk lager grondwaterpeil kan worden gehandhaafd dan in de buiten dit vlies 4 gelegen polder bijvoorbeeld met behulp van in het funderingsbed ingebedde draineerleidingen 12, via welke water kan worden weggepompt. Door toepassing van deze constructie is het niet nodig, dat de op elkaar aansluitende elementen 5 waterdicht op elkaar aan te sluiten om te verhinderen, dat water in de door de elementen 5 gevormde bak binnenstroomt.

Daarbij ondersteunt de massa van de grondkerende L-muren door middel van de bakconstructie het vlies, zodat het vlies op betrekkelijk korte afstand onder de bak en dus met zijn laagste punt op een betrekkelijk kleine diepte onder het oorspronkelijke maaiveld kan worden aangebracht, hetgeen bijdraagt aan een beperking van de breedte van het te graven cunet in een richting dwars op zijn lengterichting.

Verder kunnen tijdens de bouw zowel het vlies 4 als de elementen 5 worden aangebracht, terwijl het grondwaterpeil binnen de door het vlies afgeschermde ruimte gelijk is aan het grondwaterpeil in de daarbuiten gelegen ruimte, zodat geen bron- of dieptebemalingen noodzakelijk zijn. Dit voorkomt niet alleen veel kosten, maar tevens is daarbij het gevaar van schade aan eventuele omliggende bebouwingen tengevolge van verlaging van het waterpeil vermeden.

Daar verder de grondbalans in evenwicht is, dat wil zeggen nagenoeg dezelfde hoeveelheid vulmateriaal in het cunet voor het uitgraven en na het opvullen, zijn zettingen van de zo gevormde constructie praktisch uitgesloten, waardoor ook het onderhoud aan de constructie verhoudingsgewijs weinig kosten met zich mee zal brengen.

Bij gebruik voor railvervoer zal bij eventuele ontsporingen een goede opsluiting en geleiding van de trein door de opstaande wanden van de elementen 5 kunnen worden verkregen. Verder is de spoorbaan ten alle tijden op ieder punt nog steeds vrij goed toegankelijk, hetgeen in het bijzonder bij calimiteiten bij transport van gevaarlijke stoffen of dergelijke van groot belang is. Ook kan in geval van calamiteiten met bijvoorbeeld goederentreinen of vrachtauto's het vlies niet worden beschadigd en daardoor de constructie van de gesteunde vliespolder niet in gevaar worden gebracht. Bovendien zorgt het vlies ervoor dat bij verlies van schadelijke stoffen het milieu buiten het vlies niet wordt belast.

Bij benutting van de op de elementen 5 afsteunende muurelementen 7 voor het ondersteunen van het bovenleidingnet wordt tevens een stabiele en zettingvrije ondersteuning voor dit bovenleidingnet verkregen.

Ook aftakkingen van de rijbaan zijn bij toepassing van de constructie volgens de uitvinding op eenvoudige wijze te realiseren door gebruikmaken van daarvoor aangepaste elementen 5.

Uit veiligheidsoverwegingen kan langs de voet van het vullichaam een hek B worden geplaatst.

Claims (7)

1. Werkwijze voor het vormen van een onder het maaiveld en onder het grondwaterniveau gelegen rijbaan, gekenmerkt door de volgende stappen: a) het uitgraven van een cunet op de voor de rijbaan beoogde plaats, b) het plaatsen -van een voor water ondoorlaatbaar vlies op de bodem van het cunet, zodanig, dat de uiteinden van het vlies nabij de zijkanten van het cunet boven het grondwaterpeil uitsteken, c) plaatsen van in dwarsdoorsnede kanaal vormige manteldelen in het cunet zodanig, dat deze manteldelen met hun open uiteinden op elkaar aansluiten en een aan zijn bovenzijde open en in de lengterichting van het cunet verlopende bak vormen, d) opvullen van het cunet onder en naast de manteldelen met stortmateriaal alsmede aanbrengen van een fundering voor de rijbaan in de manteldelen, e) plaatsen van ballastmaterialen op de bovenranden van de manteldelen, f) ten minste gedeeltelijk droogpompen van het door het vlies afgeschermde cunet.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat men gebruik maakt van manteldelen, die in doorsnede een gekromde vorm hebben.

3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat men gebruik maakt van manteldelen, die in doorsnede gezien ongeveer een halve cirkel vormen.

4. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat men de ruimte tussen de manteldelen en het vlies ten minste gedeeltelijk met stortmateriaal opvult door dit stortmateriaal vermengd met water in de desbetreffende ruimte in te brengen en het stortmateriaal daar te laten bezinken.

5. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat men op de bovenranden ballastmateriaal in de vorm van boven de manteldelen uitstekende muurdelen aanbrengt.

6. Werkwijze volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat men in doorsnede L-vormige muurdelen op de bovenranden van de mantel del en aanbrengt, zodanig, dat een been van deze muurdelen zich in hoofdzaak verticaal uitstrekt en het andere been zich in horizontale richting in een van de door de manteldel en gevormde bak afgekeerde richting uitstrekt.

7. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat men het op de boveneinden van de mantel del en geplaatste ballastmateriaal benut voor de ondersteuning van de bovenleiding van een spoorbaan ondersteunende bovenbouw.