NL9300311A - Inrichting voor het afsnijden van de wortels van preiplanten en dergelijke gewassen. - Google Patents

Description

Korte aanduiding : Inrichting voor het afsnijden van de wortels van preiplanten en dergelijke gewassen.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het afsnijden van de wortels van preiplanten en dergelijke gewassen, voorzien van een transportorgaan voor het verplaatsen van de prei planten in een richting dwars op hun lengterichting en van richtmiddelen en snijmiddelen, die gezien in de beoogde verplaatsingsrichting van de preipl anten achter elkaar zijn opgesteld.

Voor het verwerken van preipl anten is het gewenst, dat de wortels op een zeer nauwkeurig bepaalde plaats van de prei planten worden afgesneden. Er zijn wel inrichtingen bekend, waarbij preiplanten met behulp van een transportorgaan langs een snijinrichting worden gevoerd, maar bij deze bekende inrichtingen werken de richtmiddelen, die moeten zorgen voor een juiste positionering van de preiplanten ten opzichte van de snij-middelen niet voldoende nauwkeurig. Dit heeft tot gevolg, dat er een te groot of een te klein stuk van de preiplant wordt afgesneden. Het afsnijden van te grote stukken geeft een niet acceptabel verlies, terwijl het afsnijden van te kleine stukken tot gevolg heeft, dat er nog een nabewerking van de preiplanten met de hand moet plaatsvinden hetgeen sterk kostenverhogend werkt.

Met de uitvinding wordt dan ook beoogd een inrichting van bovengenoemde soort te verkrijgen, met behulp waarvan een nauwkeurige positionering van de preipl ant ten opzichte van de snijmiddelen te realiseren is.

Volgens de uitvinding kan dit worden bereikt, doordat de richtmiddelen een rondlopende band omvatten waarvan een part naar het transportorgaan is toegekeerd en zodanig is opgesteld, dat de afstand tussen het transportorgaan en de rondlopende band, gezien in de beoogde verplaatsingsrichting van de preiplanten geleidelijk afneemt.

Bij toepassing van de constructie volgens de uitvinding kan met behulp van de rondlopende band de preiplant geleidelijk in zijn lengterichting worden verschoven, totdat de preiplant in de gewenste stand is gebracht voor het op de juiste wijze afsnijden van de wortels. Daarbij kan de rondlopende band tot dicht nabij de snijmiddelen worden doorgetrokken, zodat de planten tot nabij de snijmiddelen door de rondlopende plant worden geleid. Doelmatig zijn nabij het stroomafwaartse einde van de band middelen aangebracht, met behulp waarvan de planten ten opzichte van het transport-orgaan kunnen worden gefixeerd, zodat de planten in de juiste stand ten opzichte van de snijmiddelen vanaf de, rondlopende band in de richting van de snijmiddelen worden verplaatst met behulp van het transportorgaan.

De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van een in bijgaande figuren schematisch weergegeven uitvoeringsvoorbeeld van de constructie volgens de uitvinding.

Figuur 1 toont schematisch een bovenaanzicht op de inrichting volgens de uitvinding.

Figuur 2 toont een zijaanzicht op figuur 1.

Figuur 3 toont op grotere schaal een deel van de in figuur 1 weergegeven inrichting.

Zoals in de figuren is weergegeven omvat de inrichting een gestel 1, dat is voorzien van een door een eindloze transportband 2 gevormd transportorgaan. Zoals uit de figuren duidelijk zal zijn is daarbij de eindloze transportband 2 zodanig opgesteld, dat het bovenpart van de transportband 2 in een tenminste nagenoeg horizontaal vlak is opgesteld. Evenwijdig aan de transportband 2 is een verdere transportband 3 opgesteld waarvan het bovenpart in een vlak is gelegen met het bovenpart van de transportband 2. Met behulp van niet nader weergegeven aandrijfmiddel en kunnen de beide transportbanden 2 en 3 met dezelfde snelheid worden aangedreven in de richting zoals aangeduid met behulp van de pijlen A.

Zoals in het bijzonder uit figuur 3 blijkt is de transportband 2 voorzien van op afstand van elkaar gelegen meenemers 4 waartussen de uiteinden van preiplanten 5 kunnen worden geplaatst, zoals in figuur 3 is weergegeven. In de praktijk zullen dergelijke meenemers 4 in het algemeen dichter bij elkaar zijn opgesteld dan in de figuren is weergegeven. Het bovenvlak van de band 3, die op de weergegeven wijze wordt benut voor het ondersteunen van de preiplanten is glad uitgevoerd. Het zal duidelijk zijn, dat de banden 2 en 3 ook kunnen worden verenigd tot een band waarbij de zich dwars op de lengterichting van de band uitstrekkende meenemers 4 zich slechts over een gedeelte van een dergelijke brede band zullen uitstrekken. Vervaardigingstechnisch zal echter de in de figuren schematisch weergegeven oplossing veelal goedkoper kunnen zijn.

Zoals verder in de figuren 1 en 2 is weergegeven is nabij het gerekend in de verpl aatsingsrichting van de bovenparten van de banden 2 en 3 volgens pijl A bovenstroomse einde van de transportband 2 aan de van de transportband 3 afgekeerde zijde van de transportband 2 en op een zekere afstand van de transportband 2 een zich evenwijdig aan de transportband 2 uitstrekkende aanslag!ijst 6 aangebracht. Benedenstrooms van deze aanslag- 1 ijst zijn enige sproeiers 7 opgesteld. Benedenstrooms van de sproeiers 7 is een rondlopende band 8 aangebracht, die is geleid om om verticale assen draaibare omleidwielen 9. Tussen de omleidwielen 9 is nog een geleidings-wiel 10 opgesteld, een en ander zodanig, dat van het naar de transportband 2 toegekeerde part van de rondlopende band 8 het stroomafwaarts gelegen uiteinde althans nagenoeg evenwijdig aan de transportband 2 verloopt.

Aan de band 8 zijn op regelmatige afstand van elkaar naar buiten gerichte pennen 11 bevestigd.

Stroomafwaarts van de band 8 is een aan een horizontale en zich loodrecht op de lengterichting van de transportband 2 uitstrekkende as 12 bevestigd cirkel vormig mes 13 opgesteld, zodanig, dat dit mes 13 met behulp van een niet nader weergegeven aandrijforgaan zoals bijvoorbeeld een electromotor in draaiing kan worden gebracht in een verticaal staand vlak, dat zich evenwijdig aan de lengterichting van de transportband 2 en op korte afstand van een zijkant van de transportband 2 uitstrekt.

Ter hoogte van de sproeiers 6 en-ter hoogte van het stroomafwaartse einde van de band 8 en het mes 13 zijn boven de transportband 2 een tweetal eindloze banden 14 resp. 15 opgesteld, waarvan de onderparten op korte afstand boven en evenwijdig aan het bovenpart van de transportband 2 zijn opgesteld. Daarbij kunnen deze banden 14 en 15 met behulp van niet nader weergegeven aandrijfmiddelen zodanig worden aangedreven, dat de onderparten van de transportbanden 14 en 15 en het bovenpart van de transportband 2 in dezelfde richting en met gelijke snelheden tijdens bedrijf zullen bewegen.

Tijdens bedrijf zullen aan het bovenstroomse, gezien in de figuren 1 en 2 linkse einde van de transportband 2 op de transportband 2 preiplanten 5 worden gelegd, waarbij de worteleinden ter hoogte van de aanslaglijst 6 worden geplaatst en de eigenlijke prei planten tussen opvolgende meenemers 4 zijn gelegd. De prei planten, die zich in deze stand ongeveer loodrecht op de verplaatsingsrichting van het bovenpart van de transportband 2 uitstrekken worden door de transportband 2 gezien in de figuren 1 en 2 mee naar rechts genomen. Daarbij worden op een gegeven moment de preiplanten onder de als aandrukorgaan werkende transportband 14 gebracht, zodat dan de prei planten tussen de transportband 2 en de transportband 14 liggen opgesloten en. zo langs de sproeiers 6 worden getransporteerd, waar aan de preiplant klevend zand en dergelijke wordt afgespoeld.

Na het passeren van het aandrukorgaan 14 komen de uiteinden van de prei planten in aanraking met de uiteinden van de aan de band 8 bevestigde pennen 11, waarbij de pennen door de losse wortels heensteken en aangrijpen op het harde dichte uiteinde van de prei planten. Doordat daarbij de afstand tussen de naar de band 2 gerichte uiteinden van de pennen 11 van de band 8 en de transportband 2 geleidelijk afneemt worden de preiplanten in hun lengterichting over de transportbanden 2 en 3 verschoven, totdat zij aankomen bij het laatste zich evenwijdig aan de transportband 2 uitstrekkende gedeelte van de band 8. Ter hoogte van dit gedeelte is het stroom-opwaartse einde van het door de band 15 gevormde aandrukorgaan gelegen met behulp waarvan de preiplanten weer worden opgesloten tussen het bovenpart van de band 2 en het onderpart van de band 15, zodat geen ongewenste verschuivingen van de preiplanten meer kunnen optreden. De zo tussen de transportbanden 2 en 15 opgesloten preiplanten worden nu langs het roterende mes 13 geleid met behulp waarvan de wortels van de preiplanten worden afgesneden.

Door gebruikmaken van de bovenbeschreven tijdens bedrijf rondlopende band 8 met daaraan bevestigde pennen 11 als richtmiddelen voor het uitrichten van de preiplanten ten opzichte van het roterende snijmes 13 kan een nauwkeurige positionering van de preiplanten worden verkregen, waardoor de wortels op een nauwkeurig bepaalde plaats van de preiplanten kunnen worden afgesneden. Door gebruikmaken van de band 8 wordt een geleidelijke verschuiving van de preiplanten tot een gewenste stand tot stand gebracht, terwijl de preiplanten daarbij tot in de dichte nabijheid van het roterende mes worden geleid en tevens voor het verliezen van het contact met de richtmiddelen tussen de transportbanden 2 en 15 worden vastgeklemd, zodat de gewenste ingestelde positie van de preiplanten niet weer in de overgang tussen de door de rondlopende band 8 met pennen 11 gevormde richtmiddelen en het snijmes 13 verloren gaat.

Claims (7)

1. Inrichting voor het afsnijden van de wortels van prei planten en dergelijke gewassen, voorzien van een transportorgaan voor het verplaatsen van preiplanten in een richting dwars op de lengterichting en van richt-middelen en snijmiddelen, die gezien in de beoogde verplaatsingsrichting van de preiplanten achter elkaar zijn opgesteld, met het kenmerk, dat de richtmiddelen een rondlopende band omvatten waarvan een part naar het transportorgaan is toegekeerd en zodanig is opgesteld, dat de afstand tussen het transportorgaan en de rondlopende band, gezien in de beoogde verplaatsingsrichting van de preiplanten geleidelijk afneemt.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat van het naar het transportorgaan toegekeerde part van de rondlopende band een stroomafwaarts gelegen einde zich tenminste nagenoeg evenwijdig aan de met behulp van het transportorgaan· bewerkstelligde beoogde verplaatsingsrichting van de preiplanten uitstrekt.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat aandrukmiddelen zijn aangebracht voor het opsluiten van de preiplanten tussen het transportorgaan en de aandrukmiddelen, waarbij deze aandrukmiddelen zich in de lengterichting van het transportorgaan zodanig uit strekken, dat zij het werkingsgebied van tenminste het uiteinde van de rondlopende band en van de snijmiddelen overlappen.

4. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de rondlopende band is voorzien van naar buiten uitstekende pennen.

5. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, net het kenmerk, dat het transportorgaan wordt gevormd door een eindloze band.

6. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies 3-5, met het kenmerk, dat de aandrukmiddelen worden gevormd door een eindloze band.

7. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de snijmiddelen worden gevormd door een roterende messchijf.