NL9201125A - Inrichting en werkwijze voor het op afstand van elkaar plaatsen van deegstrengstukken. - Google Patents

Description

Inrichting en werkwijze voor het op afstand van elkaar plaatsen van deeastrenostukken♦

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het op afstand van elkaar plaatsen van tenminste twee naast elkaar gelegen langwerpige deegstrengstukken die zich op een grondvlak bevinden en tenminste nagenoeg op een longitudinale as liggen.

De uitvinding heeft verder betrekking op een werkwijze voor het op afstand van elkaar plaatsen van tenminste twee naast elkaar gelegen langwerpige deegstrengstukken die zich op een grondvlak bevinden en tenminste nagenoeg op een longitudinale as liggen.

Bij de mechanische fabricage van brood of broodachtige producten worden afgemeten deegporties, meestal na een rijsproces, uitgewalst, opgerold en daarna op de juiste lengte en diameter gemodelleerd.

Binnen deze mechanische fabricage bestaat sinds geruime tijd de behoefte om gemodelleerde deegporties met een relatief grote lengte, in het vervolg deegstrengen genoemd, welke deegstrengen bijvoorbeeld voor stokbroden gebruikt worden, in deegstrengstukken te snijden. Deze deegstrengstukken dienen na het snijden van gelijke vorm te zijn, hetzelfde gewicht te hebben en teneinde een correcte verdere bewerking van de deegstrengstukken te waarborgen op een goed gedefinieerde afstand van elkaar geplaatst te worden.

Een bekende inrichting die gebruikt wordt voor het op afstand plaatsen van deegstrengstukken die op een transportband vervoerd worden, maakt gebruik van zogenaamde spreidbanden, die nagenoeg evenwijdig aan de transportband lopen. Het aantal spreidban- den is gelijk aan het aantal deegstrengstukken. De naast elkaar gelegen deegstrengstukken, die als gevolg van de eigenschappen van deeg nog enigszins aan elkaar plakken, worden op de transportband tot onder de spreidbanden vervoerd. De deegstrengstukken worden door de spreidbanden tegen de transportband aangedrukt, en op een afstand van elkaar geplaatst doordat de spreidbanden zich uit elkaar bewegen. Onder meer doordat tijdens het op afstand van elkaar plaatsen van de deegstrengstukken kracht op de deegstrengstukken uitgeoefend wordt, is de vorm van de deegstrengstukken na spreiding niet meer voldoende vergelijkbaar. Bovendien is gebleken dat de onderlinge positionering van de deegstrengstukken met de bekende inrichting niet altijd voldoende reproduceerbaar is.

Het is onder meer een doel van de onderhavige uitvinding een inrichting en werkwijze voor het op afstand van elkaar plaatsen van deegstrengstukken te verschaffen, waarbij tenminste één van de bovengenoemde nadelen althans tenminste gedeeltelijk opgeheven wordt.

Hiertoe wordt volgens de uitvinding een inrichting van de in de aanhef genoemde soort gekenmerkt doordat de inrichting voorzien is van een aantal optilorganen voor het van het grondvlak optillen en weer op het grondvlak plaatsen van de deegstrengstukken, waarbij de optilorganen tenminste in de longitudinale richting over een gedefinieerde afstand ten opzichte van elkaar verplaatsbaar zijn voor het op een gewenste afstand van elkaar plaatsen van de deegstrengstukken.

Tevens wordt hiertoe volgens de uitvinding een werkwijze verschaft voor het op afstand van elkaar plaatsen van tenminste twee naast elkaar gelegen langwerpige deegstrengstukken die zich op een grondvlak bevinden en tenminste nagenoeg op een longitudinale as liggen, welke werkwijze gekenmerkt doordat de werkwijze achtereenvolgens de volgende stappen bevat: het door middel van optilorganen van het grondvlak optillen van de deegstrengstukken, het tenminste in longitudinale richting verplaatsen van de optilorganen elk met het betreffende deegstrengstuk totdat de deegstrengstukken op een gewenste afstand van elkaar gepositioneerd zijn, en, het weer op het grondvlak plaatsen van de deegstrengstukken.

Doordat de optilorganen zeer gedefinieerd en reproduceerbaar ten opzichte van elkaar verplaatst kunnen worden, is het mogelijk de deegstrengstukken nauwkeurig en reproduceerbaar op afstand van elkaar te plaatsen. Voor een goede mechanische bewerking van de deegstrengstukken is deze nauwkeurig gedefinieerde positie vereist. Bovendien is de vervorming van de deegstrengstukken als gevolg van de verplaatsing minimaal daar de optilorganen de deegstrengstukken kunnen optillen door een geringe kracht op de deegstrengstukken uit te oefenen. Hierdoor is de inrichting en de werkwijze volgens de onderhavige uitvinding in het bijzonder met voordeel toepasbaar op deegstrengstukken met een gering gewicht.

Een voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding wordt gekenmerkt doordat elk optilorgaan een op voorafbepaalde afstand boven het grondvlak geplaatste zuigmond bevat voor het door middel van luchtdrukvariatie van het grondvlak optillen en weer op het grondvlak plaatsen van een deegstrengstuk. Door het gebruik van luchtdrukvariaties voor het optillen van de deegstrengstukken kan een minimum aan kracht op de deegstrengstukken uitgeoefend worden om de deegstrengstukken op te tillen. Bovendien behoeven de zuigmonden voor het optillen van de deegstrengstukken niet loodrecht op het grondvlak te kunnen bewegen, daar door een geschikte keuze van de afstand tussen zuigmond en grondvlak en de geschikte luchtdrukvariatie de deegstrengstukken van het grondvlak af tot tegen de zuigmond aangezogen kunnen worden. Doordat geen verticale beweging van de zuigmond nodig is, kan de inrichting eenvoudig van constructie zijn. Bovendien kan hierdoor het onderling positioneren snel uitgevoerd worden, waardoor de inrichting voor hoge capaciteiten geschikt is.

Een verdere voorkeursvorm van een inrichting volgens de uitvinding wordt gekenmerkt doordat de zuigmond bedekt is met een aan de vorm van het deegstrengstuk aangepast gaas, waarbij het gaas bij voorkeur tenminste gedeeltelijk voorzien is van een niet aan deeg plakkend materiaal. Hierdoor wordt voorkomen dat op het moment dat de deegstrengstukken tegen de zuigmond aangezogen zijn en op het moment dat ze losgelaten worden ongewenste vervorming van de deegstrengstukken optreedt.

Een verdere voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding, waarbij het grondvlak een in een stroomrichting bewegende transportband is, wordt gekenmerkt doordat de zuigmond aan de benedenstroomse zijde voorzien is van een scharnierbare klep die zich in de richting van de transportband uitstrekt. Wanneer het grondvlak een bewegende transportband is, dan vindt door de aanwezigheid van de klep het omhoogzuigen van de deegstrengstukken tegen de zuigmonden nog gedefinieerder plaats doordat de klep een voorpositio-nering voor het omhoogzuigen verschaft. Bovendien laat de klep een hogere mate van tolerantie toe in de plaatsing van de zuigmond boven de transportband. Wanneer tenminste het deel van de klep dat met de deegstrengstukken contact maakt uit een niet aan deeg plakkend materiaal bestaat, treedt geen ongewenst vervorming van de deegstrengstukken op. Doordat de klep de zuigmond enigszins afsluit, wordt bovendien ongewenst drukverlies voorkomen, zodat de luchtdrukvariatie voor het optillen van een deegstrengstuk uiterst gering kan zijn.

Een verdere voorkeursvorm van de inrichting en werkwijze volgens de uitvinding worden de deegstrengstukken door de optilorganen ten opzichte van de longitudinale as gedraaid. Hierdoor kunnen de deegstrengstukken in elke voor verdere bewerking gewenste oriëntering geplaatst worden.

Enige uitvoeringsvormen van de uitvinding zullen hierna bij wijze van voorbeeld beschreven worden aan de hand van de tekening, waarin: figuur 1 schematisch in perspectief een deel van een mechanische fabricagestraat van deegproducten toont, figuur 2 schematisch een vooraanzicht van een voorbeeld van een inrichting voor het verplaatsen van deegstrengstukken volgens de uitvinding toont, figuur 3 schematisch een onderaanzicht van twee naast elkaar gelegen optilorganen met zuigmond volgens de uitvinding toont, en figuur 4 schematisch een onderaanzicht van twee op afstand van elkaar geplaatste optilorganen met zuigmond volgens de uitvinding toont.

In figuur 1 wordt schematisch in perspectief een deel 1 van een mechanische fabricage-straat voor deegproducten getoond. De fabricage-straat bevat één of meerdere transportbanden 2, 3 voor het transporteren van deegporties in een stroomrichting zoals aangegeven door de pijlen. In het getoonde voorbeeld bevinden zich deegstrengen 4, bijvoorbeeld voor stokbroden, op de transportband 2. De onderhavige uitvinding heeft onder meer als doel een fabricage-straat te kunnen verschaffen waarin lange deegstrengen in kleinere deegstrengstukken verdeeld worden, waarbij deze deegstrengstukken nagenoeg identiek aan elkaar zijn en op onderling nauwkeurig gedefinieerde afstand van elkaar geplaatst kunnen worden teneinde gewenste verdere be- of verwerking van de deegstrengstukken reproduceerbaar en eenvoudig mogelijk te maken. In het in figuur 1 getoonde voorbeeld worden de deegstrengstukken 4 door een snij-apparaat 5 in een gewenst aantal stukken 6 verdeeld. Deze deegstrengstukken 6 plakken onderling nog enigszins tegen elkaar en liggen nagenoeg in eikaars verlengde. De deegstrengstukken 6 liggen nagenoeg op een longitudinale as 7 die dwars op de stroomrichting van de transportbanden staat. Door een inrichting 8 volgens de uitvinding worden de deegstrengstukken 6 nauwkeurig en reproduceerbaar op een gewenste afstand van elkaar gelegd, waarna verdere bewerking van de deegstrengstukken plaats kan vinden zoals aangeduid door verwijzingscijfer 9.

Volgens de uitvinding geschiedt het nauwkeurig op afstand van elkaar plaatsen van de deegstrengstukken met behulp van optilorga-nen die de deegstrengstukken van de transportband (of een ander grondvlak waar de deegstrengstukken zich op bevinden) optillen. Daarna worden de optilorganen met de betreffende deegstrengstukken tot op een gedefinieerde afstand van elkaar geplaatst waarna de deegstrengstukken weer op de transportband (of het grondvlak) geplaatst worden. De optilorganen dienen voor het op onderlinge afstand van elkaar plaatsen van de deegstrengstukken tenminste in longitudinale richting ten opzichte van elkaar verplaatsbaar te zijn. Het is echter ook mogelijk de optilorganen in de transportbandbewegingsrichting ten opzichte van elkaar te verplaatsen, om de voor verdere bewerking gewenste aflegpa-tronen te verkrijgen. Tijdens het verplaatsen kunnen de deegstrengstukken door middel van de optilorganen ten opzichte van de longitudinale as bovendien ook geroteerd worden, bijvoorbeeld over 90°. Voordat de deegstrengstukken teruggelegd worden kunnen ze bovendien nog tot op gedefinieerde afstand naar elkaar bewogen worden.

De optilorganen kunnen van velerlei constructie zijn, zoals bijvoorbeeld mechanische grijpinrichtingen die loodrecht op de transportband beweegbaar zijn. De uitvinding zal echter bij wijze van voorbeeld beschreven worden aan de hand van optilorganen die door middel van luchtdrukvariatie de deegstrengstukken van de transportband optillen. Een dergelijke inrichting is schematisch in figuren 2, 3 en 4 weergegeven, waarbij figuur 2 een aanzicht in de stroomrichting van de transportbanden is en de figuren 3 en 4 onderaanzichten zijn.

De inrichting 8 in figuur 2 bevat in dit voorbeeld twee optilorganen 10 die op een geleiding 11 ten opzichte van elkaar verplaatsbaar zijn. De verplaatsing kan mechanisch, electrisch, hydraulisch of bijvoorbeeld door perslucht geëffectueerd worden. De afstand waarover de verplaatsing plaatsvindt kan door middel van aanslagelementen 13 die op de geleiding aangebracht zijn ingesteld worden. De optilorganen zijn elk voorzien van een zuigmond 12.

De zuigmonden 12 zijn via flexibele leidingen aan een luchtpomp 17 verbonden. Wanneer zich een deegstrengstuk onder een optilorgaan bevindt (eventueel door een sensor aangegeven) kan door onderdruk het deegstrengstuk van de transportband tegen de zuigmond 12 omhooggezogen worden, zonder dat de zuigmond een verticale beweging hoeft uit te voeren. Een zeer gedefinieerde omhoogzuiging vindt plaats door aan de benedenstroomse zijde van elk optilorgaan 10 ter voorposi-tionering voor het omhoogzuigen een klep 15 scharnierbaar te bevestigen. Om te voorkomen dat deeg tegen de klep 15 plakt, is tenminste het deel van de klep 15 dat contact maakt met het deeg van een niet aan deeg plakkend materiaal, zoals teflon, vervaardigd. Alternatief kan de klep 15 met een viltlaag bedekt worden.

Teneinde tijdens het aanzuigen tegen de zuigmond 12 beschadiging van de deegstrengstukken te voorkomen is de zuigmond 12 bedekt door een poreus materiaal, zoals vilt of een gaas 14 (zoals in figuren 3 en 4 getoond), dat aan de vorm van de deegstrengstukken aangepast is. Het gaas 14 bestaat bij voorkeur uit een niet aan deeg plakkend materiaal.

Wanneer de deegstrengstukken tegen de zuigmond van de optilorganen aanliggen worden de optilorganen die in het voorbeeld van figuur 3 tegen elkaar aan liggen tot op een gedefinieerde afstand van elkaar verplaatst bijvoorbeeld door middel van veerdruk uitgeoefend door veren 16 totdat ze in de gewenste stand zoals weergegeven in figuur 4 gekomen zijn. Door opheffing van de onderdruk vallen de deegstrengstukken automatisch op de goede plaats op de transportband. De afstand waarover de deegstrengstukken vallen is zodanig klein dat er geen vervorming van de deegstrengstukken optreedt. De optilorganen 10 worden door middel van bijvoorbeeld perslucht naar elkaar toe bewogen, gereed voor het op afstand van elkaar plaatsen van de volgende deegstrengstukken.

Afhankelijke van het aantal stukken waarin een deegstreng gesneden wordt, wordt een bijbehorende eenheid met een gelijk aantal optilorganen gebruikt. Teneinde de flexibiliteit van de mechanische fabricage van in een variabel aantal stukken gesneden deegstrengen te verhogen, kunnen verscheidene eenheden van optilorganen met een verschillend aantal optilorganen in een kring boven de transportband geplaatst worden. Afhankelijk van het aantal deegstrengstukken wordt dan de bijbehorende eenheid voor het onderling positioneren van de deegstrengstukken boven de transportband geplaatst.

Een minder bevoorkeurde inrichting voor het onderling positioneren van deegstrengstukken maakt gebruik van twee op verticale afstand van elkaar geplaatste transportbanden. De deegstrengstukken die zich op de ene transportband bevinden vallen in containers die ten opzichte van elkaar positioneerbaar zijn. Nadat de containers met deegstrengstukken in de gewenste onderlinge positie gebracht zijn, laten de containers de deegstrengstukken op de andere transportband vallen. De containers worden bijvoorbeeld gevormd door twee beweegbare kleppen die V-vormig tegen elkaar aanliggen.

Claims (10)

1. Inrichting voor het op afstand van elkaar plaatsen van tenminste twee naast elkaar gelegen langwerpige deegstrengstukken die zich op een grondvlak bevinden en tenminste nagenoeg op een longitudinale as liggen, met het kenmerk, dat de inrichting voorzien is van een aantal optilorganen voor het van het grondvlak optillen en weer op het grondvlak plaatsen van de deegstrengstukken, waarbij de optilorganen tenminste in de longitudinale richting over een gedefinieerde afstand ten opzichte van elkaar verplaatsbaar zijn voor het op een gewenste afstand van elkaar plaatsen van de deegstrengstukken.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat elk optilorgaan een op voorafbepaalde afstand boven het grondvlak geplaatste zuigmond bevat voor het door middel van luchtdrukvariatie van het grondvlak optillen en weer op het grondvlak plaatsen van een deegstrengstuk.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de zuigmond bedekt is met een aan de vorm van het deegstrengstuk aangepast gaas.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat het gaas tenminste gedeeltelijk voorzien is van een niet aan deeg plakkend materiaal.

5. Inrichting volgens conclusie 2, 3 of 4, waarbij het grondvlak een in een stroomrichting bewegende transportband is, met het kenmerk, dat de zuigmond aan de benedenstroomse zijde voorzien is van een scharnierbare klep die zich in de richting van de transportband uitstrekt.

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de klep tenminste gedeeltelijk voorzien is van een niet aan deeg plakkend materiaal.

7. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de optilorganen door middel van veren onderling verbonden zijn en door veerdruk uit elkaar verplaatsbaar zijn.

8. Inrichting volgens één der voorgaande conclusiesm met het kenmerk, dat de optilorganen roteerbaar zijn voor het ten opzichte van de longitudinale as doen draaien van de deegstrengstukken.

9. Werkwijze voor het op afstand van elkaar plaatsen van tenminste twee naast elkaar gelegen langwerpige deegstrengstukken die zich op een grondvlak bevinden en tenminste nagenoeg op een longitudinale as liggen, met het kenmerk, dat de werkwijze achtereenvolgens de volgende stappen bevat: het door middel van optilorganen van het grondvlak optillen van de deegstrengstukken, het tenminste in longitudinale richting verplaatsen van de optilorganen elk met het betreffende deegstrengstuk, todat de deegstrengstukken op een gewenste afstand van elkaar gepositioneerd zijn, en het weer op het grondvlak plaatsen van de deegstrengstukken.

10. Werkwijze volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de deegstrengstukken door middel van de optilorganen ten opzichte van de longitudinale as geroteerd worden.