NL9102164A - Landbouwmachine. - Google Patents

Landbouwmachine. Download PDF

Info

Publication number
NL9102164A
NL9102164A NL9102164A NL9102164A NL9102164A NL 9102164 A NL9102164 A NL 9102164A NL 9102164 A NL9102164 A NL 9102164A NL 9102164 A NL9102164 A NL 9102164A NL 9102164 A NL9102164 A NL 9102164A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
agricultural machine
machine according
bearing housing
gearbox
gear
Prior art date
Application number
NL9102164A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Lely Nv C Van Der
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Lely Nv C Van Der filed Critical Lely Nv C Van Der
Priority to NL9102164A priority Critical patent/NL9102164A/nl
Priority to DE1992624363 priority patent/DE69224363T2/de
Priority to EP97201523A priority patent/EP0793906A3/en
Priority to EP19920204049 priority patent/EP0549075B1/en
Publication of NL9102164A publication Critical patent/NL9102164A/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01BSOIL WORKING IN AGRICULTURE OR FORESTRY; PARTS, DETAILS, OR ACCESSORIES OF AGRICULTURAL MACHINES OR IMPLEMENTS, IN GENERAL
    • A01B33/00Tilling implements with rotary driven tools, e.g. in combination with fertiliser distributors or seeders, with grubbing chains, with sloping axles, with driven discs
    • A01B33/08Tools; Details, e.g. adaptations of transmissions or gearings
    • A01B33/14Attaching the tools to the rotating shaft, e.g. resiliently or flexibly-attached tools
    • A01B33/146Attaching the tools to the rotating shaft, e.g. resiliently or flexibly-attached tools the rotating shaft being oriented vertically or steeply inclined
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01BSOIL WORKING IN AGRICULTURE OR FORESTRY; PARTS, DETAILS, OR ACCESSORIES OF AGRICULTURAL MACHINES OR IMPLEMENTS, IN GENERAL
    • A01B33/00Tilling implements with rotary driven tools, e.g. in combination with fertiliser distributors or seeders, with grubbing chains, with sloping axles, with driven discs
    • A01B33/08Tools; Details, e.g. adaptations of transmissions or gearings
    • A01B33/082Transmissions; Gearings; Power distribution
    • A01B33/085Transmissions; Gearings; Power distribution specially adapted for tools on a vertical shaft

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Soil Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Power Engineering (AREA)
  • Soil Working Implements (AREA)

Description

LANDBOUWMACHINE
De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een landbouwmachine met een tandwielbak met wanden, waarin ten minste één legerhuis en ten minste één tandwiel voor de aandrijving van arbeidsorganen, zoals tanden of messen, aanwezig zijn.
Dergelijke machines zijn bekend. Dikwijls is daarbij een legerhuis aan de onderwand en een legerhuis aan de ' bovenwand van de tandwielbak bevestigd. Hierbij kan het probleem ontstaan dat de wanden van de bak worden overbelast, zodat storingen in de aandrijving van de machine kunnen ontstaan. Het doel van de uitvinding is deze nadelen te voorkomen.
Volgens de uitvinding is daartoe de machine zodanig ingericht dat het legerhuis bestaat uit twee aan elkaar aangebrachte delen die in axiale richting van elkaar wegneem-baar zijn. Een dergelijke constructie heeft het voordeel dat er geen verplaatsing, dan wel wringing van legerhuizen ten * opzichte van elkaar mogelijk is, zoals wanneer een legerhuis in de onderwand en een legerhuis in de bovenwand van de tandwielbak is bevestigd, terwijl toch een goede ondersteuning van een arbeidsorgaan mogelijk is. Conform een bijzonder aspect van de uitvinding is in de tandwielbak een verbinding aangebracht tussen een zich aan één zijde van het tandwiel bevindend legerhuis en een zich aan de andere zijde van het tandwiel bevindend legerhuis. Hierdoor is het moge-lijk dat de legers van een arbeidsorgaan een grote afstand tot elkaar hebben en dat de as van een arbeidsorgaan gunstig wordt ondersteund, terwijl bovendien een vaste ligging van de twee legers ten opzichte van elkaar is gerealiseerd.
Volgens weer een ander bijzonder aspect van de uitvinding is ten minste één aan het legerhuis aangebrachte afstandhouder door middel van een bout tussen twee tegenover liggende buitenwanden ingeklemd. Een dergelijke constructie leidt tot het voordeel dat delen van het legerhuis ten opzichte van elkaar onbeweegbaar zijn en daardoor een stevige constructie voor de ondersteuning van de as van een bewer- kingsorgaan kunnen bieden.
Volgens weer een ander bijzonder aspect van de uitvinding steekt het legerhuis met een ondereinde door de wand van de tandwielbak, om welk ondereinde op afstand van dit ondereinde een cirkelvormige en op het arbeidsorgaan aangebrachte rand, die nagenoeg tot de wand van de tandwielbak reikt, aanwezig is. Een dergelijke .constructie maakt het mogelijk om op gunstige plaatsen een gelegerde ondersteuning aan de as van een arbeidsorgaan te bieden, terwijl 'de kwetsbaarheid van deze constructie op gunstige wijze wordt verminderd.
Volgens nog een bijzondere uitvoering van de uitvinding omvat een arbeidsorgaan een roteerbare drager met ten •minste één, zich voor een deel neerwaarts uitstrekkende, verenstalen houder, aan welke houder een tand of mes beves-tigbaar is. Een dergelijke constructie heeft het voordeel dat het legerhuis op gunstige wijze ontlast wordt van eventuele schokken tijdens bedrijf, terwijl bovendien een eenvoudige constructie kan worden verkregen omdat de schokken door een min of meer elastisch tussenelement worden opgevangen. Behalve de levensduur van de ondersteuningsconstructie voor een arbeidsorgaan, wordt hierdoor tevens de verwachte levensduur van een tand gunstig beïnvloed.
Volgens nog weer een ander bijzonder aspect van de uitvinding is aan een tot het arbeidsorgaan behorende as een zich tussen twee legers bevindend tandwiel is vastgelast, waarbij de mes- of tanddrager via glijspieën op de as is bevestigd. Een dergelijke constructie biedt onder meer de mogelijkheid van eenvoudige fabricage en leidt tot een lange levensduur v-ah de machine. t* f'
Volgens andere aspecten van de uitvinding omvat de machine dwars op de rijrichting een aantal tandwielen en is de machine een grondbewerkingsmachine, in het bijzonder een cirkeleg of, anders genoemd, een rotorkopeg. De tandwielen hiervan zijn rechte tandwielen' en draaibaar om opwaarts gerichte assen. Eveneens conform de uitvinding zijn zich op afstand van elkaar bevindende wanden van de tandwielbak door één of meer bouten met elkaar verbonden. Het is, conform de uitvinding, mogelijk dat tussen de boven- en de onderwand afstandhouders aanwezig zijn. Hierbij is een bout door een gat in een afstandhouder gevoerd. Overeenkomstig de uitvinding is het legerhuis zo gevormd dat het in bovenaanzicht ten minste één uitsteeksel, waar doorheen een bout is aangebracht, toont. In het bijzonder heeft een legerhuis vier sterpuntvormige uitsteeksels.
Volgens weer een ander aspect van de uitvinding zijn langs de omtrek van een tandwiel door de onderwand en de bovenwand reikende bouten aangebracht. De legerhuizen in de tandwielbak sluiten nagenoeg op elkaar aan. Ook kunnen de tanden van een bewerkingsorgaan, volgens de uitvinding, met behulp van één of meer bladveren zijn bevestigd. Hierbij kan een houder voor de tand, dan wel een tand met ten minste één pen aan een drager zijn bevestigd.
Volgens weer een ander aspect van de uitvinding toont de voorkant van een mesvormige tand, in een zijaanzicht, een uitholling. Eveneens volgens de uitvinding omsluit een rand van een tanddrager, tezamen met het ondereinde van een legerhuis een nagenoeg afgesloten ruimte. Tevens is het, conform de uitvinding, mogelijk dat een olie-kering boven een tandwiel toegevoerde olie neerwaarts afvoert .
De uitvinding zal nu nader worden toegelicht aan de hand van de bijgaande tekeningen.
Figuur 1 toont in een bovenaanzicht een landbouwmachine, in het bijzonder een rotorkopeg, waarin de uitvinding is toegepast;
Figuur 2 toont in een eerste uitvoering een dwarsdoorsnede volgens de lijn II - II in?i^iguur 1; *'
Figuur 3 is een eerste alternatieve uitvoering van een detail uit de doorsnede van Figuur 2;
Figuur 4 is een tweede alternatieve uitvoering van een detail uit de doorsnede van Figuur 2;
Figuur 5 is een bovenaanzicht van het onderste deel van het legerhuis uit Figuur 2;
Figuur 6 is een dwarsdoorsnede volgens de lijn VI - VI uit Figuur 5.
Figuur 7 is een doorsnede volgens de lijn VII -VII in Figuur 5;
Figuur 8 toont een bovenaanzicht van het lagerhuis uit Figuur 2·
Figuur 9 is een dwarsdoorsnede volgens de lijn IX
- IX in Figuur 8;
Figuur 10 is een tweede uitvoering van de uitvinding en toont een dwarsdoorsnede volgens de lijn II - II in Figuur 1;
Figuur 11 is een derde uitvoering van de uitvinding en toont een dwarsdoorsnede volgens de lijn II-·- II in Figuur 1?
Figuur 12 is een bovenaanzicht van een deel van het legerhuis uit Figuur 10;
Figuur 13 is een zijaanzicht volgens de pijl XIII in Figuur 11;
Figuur 14 is een onderaanzicht volgens de lijn XIV
- XIV in Figuur 13;
Figuur 15 toont, in een zijaanzicht, een bijzondere tandvorm, behorend tot de uitvinding.
Overeenkomstige delen in de figuren zijn met gelijke verwijzingscijfers aangegeven. Verder is de uitvinding geenszins beperkt tot de hier afgebeelde en beschreven uitvoeringsvormen? deze dienen slechts ter illustratie van de uitvindingsgedachte.
De landbouwmachine 1 in Figuur 1 is een rotorkopeg die in gekoppelde toestand met de driepuntshefinrichting 2 van een trekker 3 verkeert. De rotorkopeg 1 is voorzien van een holle gestelbalk 4 die een aantal arbeidsorganen 5 of, anders gezegd^ bewerkingsorganen 5 ophoudt, welke gestelbalk 4 aan zijn uiteinden is voorzien van zijplaten 6 en aan zijn achterzijde van een rol 7. In het midden is de gestelbalk aan de bovenzijde voorzien van een bok 8 met aankoppelvoorzienin-gen 9 ten behoeve van de koppeling van de eg met de driepuntshef inrichting van een trekker. Aan elke zijde is de bok 8 via een schoor 10 met het uiteinde van de gestelbalk 4 verbonden, zodat de bok 8, de schoren 10 en de gestelbalk 4 een stevig geraamte vormen. De bewerkingsorganen 5, in het onderhavige geval grondbewerkingsorganen, die zich voor een groot deel buiten aan de onderzijde van de gestelbalk 4 bevinden, zijn elk draaibaar om een as 12 die ten opzichte van de gestelbalk 4 is gelegerd. Aan een deel van deze as, die zich tot binnen de gestelbalk 4 uitstrekt, is een tandwiel 15 aangebracht. De holle gestelbalk 4 wordt daarom ook wel tandwielbak 4 genoemd. De tandwielen 13 van de grondbewerkingsorganen 5 staan in de tandwielbak 4 in aangrijpende verbinding met elkaar. In de in Figuur 1 getoonde üitvoering is de rotorkopeg drie meter breed en is deze voorzien van twaalf tandwielen 13 die dwars op de rijrichting zijn opgesteld.
Tussen de poten 14 van de bok 8 is aan de bovenzijde van de gestelbalk 4 een transmissiekast 15 geplaatst. Deze staat via een opening in de tandwielbak 4 in verbinding met het verlengde van de as 12 van één van de middelste twee grondbewerkingsorganen 5. Aan de voorzijde is de tandwielkast 15 via een koppelingsas 16 verbonden met de aftakas van de trekker 3. De aandrijvende beweging hiervan wordt in de transmissiekast 15 via een haakse tandwieloverbrenging overgebracht op de in de gestelbalk 4 gelegerde as 12 van de arbeidsorganen 5. De rol 7 aan de achterzijde van de gestelbalk 4 is via een paar armen 17 met de bak 4 verbonden. De verbinding bestaat uit een aan de voor- en bovenzijde van de gestelbalk 4 tegen een uiteindeplaat 18 aangebrachte asstomp 19, waaromheen de armen 17 kunnen scharnieren. De uiteindeplaat 18, die de uiteinden van de gestelbalk 4 afsluit, is verticaal en boven de gestelbalk 4 uitstekend aangebracht, zodat een geleiding voor de mogelijke bewegingen van de armen 17 van de roil 8 wordt bereikt. De Rijplaten 6, ook genoemd' "grondgeleidingsplaten", zijn via een arm 21 scharnierbaar ten opzichte van een aan de bovenzijde van de gestelbalk 4 opgestelde scharnieras 22.
Figuur 2, die een gedeeltelijke doorsnede over de gestelbalk 4 en de grondbewerkingsorganen 5 is, toont aan de onderzijde een grondbewerkingsorgaan 5, bestaande uit tanden 24 die via bouten 25 en met behulp van passend over een nok 26 van een tanddrager 27 vallende uitsparingen aan een tand- drager 17 zijn bevestigd. De kop van de bout 25 is van het imbus-type, zodat de aangrijpranden voor gereedschap niet afgesleten kunnen raken. Een verdere bescherming tegen slijtage door wrijving met aarde is verkregen door een uitstulping 28 van de tand 24, welke uitstulping 28 de boutkop althans aan de onderzijde en de voor- en achterzijde omgeeft. In de bescherming van de bijbehorende moer is voorzien via een komvormig omhulsel 29, dat via een boring in de bodem van het omhulsel over de bout is geschoven en door de moer wordt vastgeklemd. De tanddrager 27 is met behulp van glijspieën, ook wel aangeduid als "splines", op het ondereinde van de as 12 aangebracht. De drager 27 wordt opgehouden met behulp van een ring 31 en een borgmoer 32 die over het versmalde en van tapdraad voorziene uiteinde van de as 12 zijn aangebracht.
De as 12 wordt-· op zijn beurt via een leger 34 door een legerhuis 35 in de gestelbalk 4 ondersteund. Het lagerhuis bestaat uit een onderste deel 30 en een bovenste deel 33. De delen zijn in axiale richting van elkaar wegneembaar. Het legerhuis 35 omvat, zoals in de Figuren 5 en 8 is te zien, centraal om, respectievelijk bij, de as een cirkelvormig centraal deel 36, respectievelijk 67, waaraan in stervorm een viertal uitlopers 37, 47 is aangebracht. Het onderste legerhuis 30 rust met het centrale deel 36 en met con-tactvlakken 38 aan de uiteinden van uitlopers 37 op de bodemplaat 39 van de trogvormige gestelbalk 4. Het eerste deel 36 van het legerhuis 35 is voorzien van een naafvormig ondereinde 41 dat op enige afstand om de as 12 door de bodemplaat 39 van de tandwielbak 4 heen steekt. Het uitstekend deel van het legerhuis 35 is op enige afstand beneden de bodemplaat 39 van de tandwielbak 4 voorzien van ee^ inkeping 42, waarin eew' tweetal borgringen 43 is geplaatst. Op deze ringen 43 rust de buitenste ring van het leger 34, waarvan het midden ter hoogte van de bodemplaat 39 van de tandwielbak 4 is opgesteld.
Op de binnenste ring van het leger 34 rust via een nauw om de as sluitende af standring 44 een kraagvlak van het betreffende tandwiel 13. Dit tandwiel 13 is via lasnaden met de as 12 versmolten. Hierdoor rusten, behalve het tandwiel 13, uiteindelijk de as 12 en he-t grondbewerkingsorgaan 5 op hat leger 34. De uitlopers van het onderste legerhuisdael 30 zetten zich even voorbij de omtrek van een tandwiel 13 in opwaartse richting door en reiken tot op geringe afstand boven een tandwiel 13. Op het boveneinde van het opwaarts gerichte deel 46 van de uitlopers 37 rust, eveneens via uitlopers 47, het tweede deel 33 van het legerhuis. Het tweede deel 33 van het legerhuis ondersteunt via een tweede leger 48 het uiteinde van de as 12. Het tweede leger is hierbij om een versmald deel 49 van de as 12 aangebracht. Het tweede deel 33 van het legerhuis is met het eerste deël 30 en met de bodem 39 van de tandwielbak 4 verbonden via een bout 50 die vanaf de onderzijde van de tandwielbak door boringen in de bodemplaat 39, het opstaande deel 46 van een uitloper 37 en door een uitloper-47 van het tweede deel 33 van het legerhuis is gevoerd. De zich buiten de bak 4 bevindende boutkop is met behulp van een komvormig omhulsel 52 op een reeds beschreven manier beschermd tegen slijtage door de aardstroom die tijdens het bedrijf onder de tandwielbak ontstaat. De komvormige omhulsels 52 zijn in dit geval tevens aangebracht ter verhoging van de stevigheid van de bodemplaat 39. Door de afstand van de bout 50 ten opzichte van de doorboring van de bak 4 voor de as 12, ofte wel door de lengte van een uitloper 37, wordt een wand van de tandwielbak relatief gering belast. Hierbij is het eveneens gunstig dat de contactvlakken 38 van het legerhuis zich buiten de omtrek van een tandwiel bevinden.
Aan de onderzijde van de binnenring van het onderste leger 34 zijn aan de bovenzijde van de drager 27 van het grondbewerkingsorgaan 5 een afstandéSring 5 3 en een bescher^' mingsschotel 54 om de as 12 aangebracht. De borgmoer 32 aan de onderzijde van de as 12 kan zo worden aangedraaid dat de tanddrager 27, de beschermingsschotel 54, de onderste af-standsring 53, het eerste leger 34 en de bovenste afstands-ring 44 om de as 12 tussen het tandwiel 13 en de borgmoer 32 ingeklemd worden.
De drager 27 is nabij de omtrek van de as 12 voorzien van een opstaand randje 56, waaromheen de bescher- mingsschotel 54 op de drager 27 ligt. De hoogte van dit randje 56 is geringer dan de hoogte van de beschermings-schotel -54 die ter plaatse is voorzien van een verdikking die zich in radiale richting uitstrekt tot de binnenrand'van de door de bak stekende naaf 41 van het legerhuis 35. De dikte van de onderste afstandsring 53 is groter dan die van het opstaande randje 56 aan de drager 27, .zodat de afstandsring 53 op de binnenrand 57 van de beschermingsschotel 54 rust. De bovenste buitenrand van deze afstandsring 53 is afgeschuind, zodat de breedte van het vlak waarop de binnenring van het leger 34 rust althans niet groter is dan de breedte van de binnenring van het leger 34. Hiermee is de kans op contact van de onderste afstandsring met een draaiend deel van het leger 34 verkleind. Eenzelfde afschuining is aan de onderzijde van de bovenste afstandsring 44 aangebracht. De bovenste afstandsring 44 heeft aan zijn bovenzijde aan de rand nabij de as een tweede afschuining ten behoeve van de lasnaad tussen tandwiel 13 en as 12.
De tandwielbak, die ten behoeve van het bedrijf althans ten dele is gevuld met smeermiddel, is aan de onderzijde tegen lekkage beschermd door een rubberen O-ring 58 tussen bodemplaat 39 en legerhuis 35 en door twee oliekeer-ringen 60, 61. De rubberen ring 53 bevindt zich in een inkeping 59 in het centrale deel van het onderste legerhuis 30 ongeveer centraal tussen de verticale aansluiting tussen bodemplaat 39 en naaf 41 en de buitenrand van het centrale deel 36 van het onderste legerhuis 30. De bovenste oliekeer-ring 60 is boven het leger 34 tussen de afstandsring 44 en het legerhuis 30 aangebracht. De onderste oliekeerring 61 is aan de onderzijde van de borgringen #3 tussen de naaf 41 vart* het legerhuis en de onderste afstandsring 53 aangebracht. De verdere olieafdichting van de bak 4 is gerealiseerd door een rubberen strip die tussen de dekselplaat 73 en het trogvormig deel van de bak 4 is aangebracht.
De schotel 54 heeft in de onderhavige uitvoering in doorsnede, vanaf de rand van een centrale opening voor de as 12 naar buiten toe, een vlak en ongeveer horizontaal verlopend deel dat op de drager 27 steunt en een schuin opwaarts verlopend deel dat in breedte ongeveer gelijk is aan het vlakke deel. In de onderhavige uitvoering is de hoek waaronder het schuine deel staat ongeveer 30°. Aan het uiteinde van de schotel gaat het schuine deel over in een opstaand'deel 62, waarvan de rand nagenoeg tegen de bodem van de tandwielbak 4 aansluit. De schotel 54 is bij voorkeur zo gedimensioneerd dat het opstaande deel 62 tot voorbij het midden van de afstand tussen een verticale hartlijn van de bak 4 en het overdwarse einde van de bodemplaat 39 reikt. In de onderhavige uitvoering is het opstaande deel 62 van de schotel op ongeveer dezelfde afstand als de buitenste steunen 46 van het legerhuis opgesteld.
De schotel 54 beschermt de naaf 41 van het legerhuis 35 en de bodemplaat 39 van de tandwielbak tegen beschadiging door stenen. In het bijzonder kunnen stenen tussen de drager 27 van de tanden en de bodemplaat 39 van de tandwielbak 4 geklemd raken. De kracht van de aandrijving is zodanig dat de drager blijft doordraaien, waardoor de naaf 41 van het legerhuis onmiddellijk of op den duur breuken of scheuren gaat vertonen. Dit kan uiteindelijk tot vernietiging van de ondersteuningsconstructie van bewerkingsorgaan 5 en tandwiel 13 leiden en daarmee ook tot beschadiging van het betreffende tandwiel 13 en de naburige tandwielen 13. Een ander mogelijk gevolg is dat de bodemplaat 39 ingedeukt raakt. Hierdoor kan de nauwkeurige aansluiting met de rubberen O-ring 58 verstoord raken, zodat olielekkage gaat optreden, hetgeen op den duur eveneens destructieve gevolgen heeft voor de onderlinge aandrijving en de legering van de tandwielen 13.
Andere belangrijke functies van de schotel 54 zijn het tegenhouden van vuil, het tot rust brengen van dwarrelende stofdelen en het bemoeilijken van de doorgang van stof en vuil naar de oliekeerring 60. Hierbij heeft de ruimte 64 tussen naaf 41, bodemplaat 39 en schotel 54 een functie in het verminderen van de snelheid van stofdeeltjes als gevolg van wervelingen die door de bewerkingsorganen 5 worden veroorzaakt. De schotel 54 is nabij de grens tussen het vlakke deel en het schuin omhoog verlopende deel voorzien van bij voorkeur meer dan één afvoeropening 65 (zie Fig. 10). Het in de schotelruimte 64 neergeslagen stof en vuil wordt hierdoor via centrifugale kracht verwijderd. Een nauwe aansluiting tussen de onderrand van de naaf 41 en de schotel 54 zorgt ervoor dat dit stof nabij de oliekeerring nog verder tot rust wordt gebracht, terwijl de nauwe opstaande opening bij de aansluiting tussen de verdikte rand van de schotel 54 en de binnenwand van de naaf 41 ertoe leidt dat dit stof en eventueel vuil slechts tegen de zwaartekracht in bij de oliekeerring 61 kan komen. Neergeslagen stof en vuil worden per centrifugale kracht uit de ruimte tussen de onderkant van de naaf 41 en de schotel 54 verwijderd.
Een nog verdergaande bescherming van de leger-constructie tegen stof en vuil wordt verkregen met behulp van een kraag 66 die nauwsluitend om het opstaande deel van de schotel 54 tegen de bodemplaat 39 van de tandwielbak is aangebracht. De kraag 66 dekt de nauwe opening tussen schotel 54 en bodemplaat af, zodat passerende aarde en stof in hun beweging worden gestuit en via deze opening niet de schotelruimte 64 kunnen binnendringen. Het binnendringen van de schotelruimte 64 kan nu nog slechts tegen de zwaartekracht in gebeuren. Een dergelijke kraag 66 heeft met name aan de, ten opzichte van de voortbewegingsrichting, voorzijde van de tandwielbak 4 en met name op de plaats waar de bewerkings-organen 5 aan de voorzijde van de bak 4 naar elkaar toe draaien, een functie in het tegengaan van slijtage van de bodemplaat 39 van de tandwielbak 4 als gevolg van de passerende stroom aarde. Een gunstige uitvoering van de machine wordt dan ook reeds verkregen, wanneer een dergelijke kraag ten minste op één van deze plaatsen is aangebracht.
Figuur 3 toont een uitvoering van de machine volgens de uitvinding, waarin om de schotel 54 de beschreven kraag 66 is aangebracht. Onafhankelijk van de kraag 66, omvat deze uitvoering een constructie waarbij de onderste afstands-ring 53 rust op de opstaande rand 56 van de drager 27. Deze rand is hiertoe wat forser uitgevoerd. De schotel is in deze uitvoering vastgezet met behulp van een borgstift 51.
In weer een andere uitvoering, weergegeven in Figuur 4, reikt de verdikking 57 van de schotel 54 tot de omtrek van de as 12 en is de bovenkant van de drager 27 volkomen vlak. De schotel wordt hier', evenals in de uit Figuur 2 bekende uitvoering, ingeklemd tussen de drager 27 en de afstandsring 53.
Zoals in Figuur 2 is te zien, biedt het legerhuis 35 de as 12 van een bewerkingsorgaan 5 verdere ondersteuning op een plaats, in axiale richting op enige afstand van het eerste leger 34. In de onderhavige uitvoering steunt op de bovenkant van de opstaande delen 46 van het eerste deel 30 van het legerhuis, het tweede deel 33 van het legerhuis 35. Zoals eveneens in Figuur 8 is te zien, omvat dit tweede deel 33 van het legerhuis een centraal lichaam 67 en, evenals het eerste legerhuisdeel 30, in stervorm een viertal uitlopers 47. De uiteinden hiervan zijn onder meer ter centrering van het tweede legerhuisdeel 47 op het eerste legerhuisdeel 37 voorzien van een borst 71. De legerhuisdelen 30, 33 zijn met elkaar verbonden via bouten die elk door een boring van de bodem 39 van de bak, het opstaande deel 46 van het eerste legerhuis 30 en het uiteinde van een uitloper 47 van het tweede legerhuisdeel zijn gevoerd en die binnen de bak 4 zijn voorzien van een moer 68 die al dan niet met een tussenring tegen het tweede legerhuis drukt. Het centrale deel 67 van het tweede legerhuisdeel omvat centraal een kraag 69 die in hoogte ten minste even groot is als het leger 48 dat daarin wordt gecentreerd. Dit leger 48 is aangebracht om een versmald uiteindedeel 49 van de as 12 van een bewerkingsorgaan 5. Aan de bovenzijde van de kraag 69 en boven het asuiteinde is het tweede legerhuisdeel 33 afgesloten. Dit laatste voorkomt dat opgespat smeermiddel uit de bak 4 door het tweede leger 48 heen sijpelt. Dit kan er namelijk toe leiden dat het leger 4 8 als zeef van vervuilingen in het smeermiddel fungeert, hetgeen op het leger op den duur een nadelige uitwerking kan hebben. De kraag 69 wordt aan de buitenzijde ondersteund door schoorranden 70 aan de uitlopers 47. Deze randen 70 dragen tevens bij tot de stevigheid van de uitlopers 47.
Figuur 10 toont in een andere uitvoering een tweede bevestigingswijze van een uit twee delen bestaand legerhuis 63. Een tweede legerhuisdeel 72, dat grotendeels met de hiervoor besproken uitvoering 33 overeenkomt, is nabij de uiteinden van de uitlopers zodanig dik dat het bovenvlak daarvan tegen het deksel 73 van de tandwielbak 4 aanligt.
Figuur 12 toont een bovenaanzicht van een dergelijke uitloper. Het legerhuis is nu niet alleen met de bodemplaat 39 van de tandwielbak verbonden, maar tevens met de daartegenover gelegen bovenplaat 73 of dekselplaat van de tandwielbak 4. Bevestigingsbouten 74 strekken zich in deze uitvoering door twee wanden van de tandwielbak 4 heen uit en worden aan de bovenzijde van de bak 4 vastgeschroefd.
Figuur 10 toont tevens een tweede bevestigings-wijze van het tandwiel 13 op de as 12 van de arbeidsorganen 5. Het tandwiel 13 is via glijspieën over de as 12 aangebracht en rust op de bovenste afstandsring 44. In een inkeping in de as 12, boven het tandwiel 13 en nabij het smalle deel 49 van de as 12, is een uit twee half-cirkelvormige delen bestaande borgring 75 aangebracht. Om het versmalde deel 49 van de as 12 is een ring 76 met een kap aangebracht. De kap houdt de twee half-cirkelvormige delen van de ring in de inkeping van de as 12.
Figuur 11 toont in weer een andere uitvoering een constructie die bijdraagt tot een lange levensduur van de gelegerde ophanging van een bewerkingsorgaan 77. In deze constructie wordt voorkomen dat schokken die tijdens het bewerken van de grond optreden slechts door het leger 34, het legerhuis 35 en de tandwielbak 4 dienen te worden geabsorbeerd. De drager 78 van dit bewerkingsorgaan 77 bevat in deze uitvoering een verenstalen houder 79, aan een neerwaarts i gericht deel waarvan een tand 80 is bevestigd. De drager 78 is op de reeds beschreven manier via glijspieën op de as 12 bevestigd. Aan de bovenzijde van een naafdeel 81 van de drager 78 is een schoteldeel 82, met een plat en een opwaarts gericht deel 83, aangebracht. Ook hier reikt het opstaande i deel 83 nagenoeg tot de bodem 39 van de tandwielbak 4.
Zoals in Figuur 13 is te zien, zijn op een afstand van ongeveer een kwart van de diameter van de schotel, vanaf de buitenzijde, in neerwaartse richting parallel twee plaat vormige voortzettingen 85 van dé drager 78 aangebracht. Tussen deze plaatvormige voortzettingen 85 bevindt zich de as 12 en strekken zich haaks op de voortzettingen 85 en horizontaal twee pennen 86 uit en wel één aan elke zijde van de naaf 81 van de drager. Om deze pennen is de bladvormige houder 79 gebogen. Deze is in breedte nagenoeg gelijk aan de afstand tussen de plaatvormige voortzettingen 85 van de drager 78. De plaatvormige houder 79 wordt ingeklemd tussen een pen 86 en een passende, boogvormige uitsparing in de drager 78. In de dwarsdoorsnede van Figuur 11 gezien, strekt de boog zich vanuit het hart van een pen 86, en overwegend aan de binnenzijde hiervan, vanaf een horizontaal over ongeveer 135° uit. De houder 79, die een bladveer kan zijn, omvat een U-vorm, die de as van een bewerkingsorgaan 77 omgeeft. Een tand 80 kan echter eveneens via twee afzonderlijke bladveren 79, die aan de onderzijde van de as 12 niet met elkaar zijn verbonden, zijn aangebracht. Aan de buitenzijde van een pen 86 strekt een houder 79 zich onder een hoek van ongeveer 45® zijwaarts en neerwaarts uit. Op geringe afstand beneden de pen 86, dat wil zeggen op een afstand minder dan de diameter of, zoals in het onderhavige geval, minder dan de helft van de diameter van de betreffende pen, gaat het schuin verlopende deel via een ombuiging over in een zich althans overwegend verticaal neerwaarts strekkend uiteindedeel 87. In zijaanzicht gezien, zoals in Figuur 13, eindigt het verticale deel in een versmalling die zich nabij de ombuiging inzet, in het onderhavige geval zodanig dat een ongeveer trapezoidale vorm ontstaat. De tanden 80 die hierop worden bevestigd, zijn voorzien van een gelijkvormige en passende uitsparing. De tand is bevestigd door deze uitsparing over het uiteindedeel 87 van de houder 79 aan te brengen en door een bout 88 die door een boring in de houder 79 en in de tand 80 is gevoerd en die aan de buitenzijde is vastgeschroefd met een moer 89. De tand 80 omvat aan de buitenzijde eveneens een uitsparing ten behoeve van het in een beschermde positie aanbrengen van de moer 89.
De pennen 86, waarmee de houders 79 zijn vastge-zet, hebben aan hun uiteinde een van tapdraad voorzien deel 91, dat in de plaatvormige voortzetting 85 van de drager is geschroefd. Het andere uiteinde van een pen omvat een verdikking 92 die nauw passend in een opening in de tegenover liggende plaatvormige voortzetting 85 is gelegen. Aan de i buitenzijde van deze verdikking 92 is voor het vastzetten van een pen een houtkop 93 aangebracht. Voor het aanbrengen van een pen 86 is in de rand 83 op het schoteldeel 82 aan één zijde een instulping 94 aangebracht, zodanig dat een reeds eerder beschreven, min of meer afgesloten ruimte 95 voorzien I van een afvoeropening 65, blijft bestaan.
De voorzijde van een tand 80, die naar de bovenzijde toe een mesvorm benadert, staat, in zijaanzicht gezien, onder een hoek van ten minste 5°, bij voorkeur 8° of, zoals in de onderhavige uitvoering, 12,5®. i In weer een andere uitvoering, weergegeven in
Figuur 15, vormen houder en tand één geheel. De voorzijde van deze mesvormige tand 96 omvat een snijrand bestaande uit twee delen die ten opzichte van elkaar onder een hoek staan, zodanig dat, in zijaanzicht gezien, in de bewegingsrichting ) een haakvormige voorzijde ontstaat. Deze vorm bevordert de verkruimeling van de aarde. Het eerste of bovenste deel van de snijrand staat, in zijaanzicht gezien, onder een hoek van 12,5° met een verticaal, van de rijrichting afgekeerd. Het tweede deel strekt zich in neerwaartse richting onder een min 5 of meer gelijke hoek naar de rijrichting toe uit. Een dergelijke vorm vermindert het nadeel het nadeel van de mesvormige tand, die gedurende een deel van de omloopcirkel met de platte zijde naar voren door de grond moet worden bewogen. Een ander voordeel van deze vorm is dat wortels niet langs de ) schuine voorkant naar beneden afglijden, doch in de haak van de tand worden meegenomen. Hierdoor bestaat grotere zekerheid dat de in de grond aanwezige wortels worden afgesneden.
De uitvinding is niet beperkt tot het vorenstaande, doch betreft tevens alle details van de figuren, al of 5 niet beschreven.

Claims (27)

1. Landbouwmachine met een tandwielbak met wanden, waarin ten minste één legerhuis en ten minste één tandwiel voor de· aandrijving van arbeidsorganen, zoals tanden of messen, aanwezig zijn, met het kenmerk, dat het legerhuis bestaat uit twee aan elkaar aangebrachte delen die in axiale richting van elkaar wegneembaar zijn.
2. Landbouwmachine volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat in de tandwielbak een verbinding is aangebracht tussen een zich aan één zijde van het tandwiel bevindend legerhuis en een zich aan de andere zijde van het tandwiel bevindend legerhuis.
3. Landbouwmachine met een tandwielbak met wanden, waarin ten minste één legerhuis en ten minste één tandwiel voor de aandrijving van arbeidsorganen, zoals tanden of messen, aanwezig zijn, met het kenmerk, dat in de tandwielbak een verbinding is aangebracht tussen een zich aan één zijde van het tandwiel bevindend legerhuis en een zich aan de andere zijde van het tandwiel bevindend legerhuis.
4. Landbouwmachine volgens conclusie 1, 2 of 3, met het kenmerk, dat ten minste één aan het legerhuis aangebrachte afstandhouder door middel van een bout tussen twee tegenoverliggende buitenwanden is ingeklemd.
5. Landbouwmachine met een tandwielbak met wanden, in welke bak ten minste één legerhuis en ten minste één tandwiel i voor de aandrijving van arbeidsorganen, zoals tanden of messen, aanwezig zijn, met het kenmerk, dat ten minste één aan het legerhuis aangebrachte afstandhouder door middel van een bout tussen twee tegenoverliggende buitenwanden is ingeklemd.
6. Landbouwmachine volgens een der voorgaande conclu-i sies, met het kenmerk, dat het legerhuis met een ondereinde door de wand van de tandwielbak steekt, om welk ondereinde op afstand van dit ondereinde een cirkelvormige en op het arbeidsorgaan aangebrachte rand, die nagenoeg tot de wand van de tandwielbak reikt, aanwezig is. i
7. Landbouwmachine met een tandwielbak met wanden, in welke bak ten minste één legerhuis en ten minste één tandwiel voor de aandrijving van arbeidsorganen, zoals tanden of messen, aanwezig zijn, met het kenmerk, dat het legerhuis met een ondereinde door de wand van de tandwielbak steekt, om welk ondereinde op afstand van dit ondereinde een cirkelvormige en op het arbeidsorgaan aangebrachte rand, die nagenoeg tot de wand van de tandwielbak reikt, aanwezig is.
8. Landbouwmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een arbeidsorgaan een roteerbare drager met ten minste één, zich neerwaarts uitstrekkende, verenstalen houder omvat, aan welke houder een tand of mes bevestigbaar is.
9. Landbouwmachine met een tandwielbak met wanden, in welke bak ten minste één legerhuis en ten minste één tandwiel voor de aandrijving van arbeidsorganen, zoals tanden of messen, aanwezig ijn, met het kenmerk, dat een arbeidsorgaan een roteerbare drager met ten minste één, zich voor een deel neerwaarts uitstrekkende, verenstalen houder omvat, aan welke houder een tand of mes bevestigbaar is.
10. Landbouwmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat aan de tot het arbeidsorgaan behorende as een zich tussen twee legers bevindend tandwiel is vastgelast, waarbij de mes-5 of tanddrager via glij spieën op de as is bevestigd.
11. Landbouwmachine met een tandwielbak met wanden, in welke bak ten minste één legerhuis en ten minste één tandwiel voor de aandrijving van arbeidsorganen, zoals tanden of messen, aanwezig zijn, met het kenmerk, dat aan de tot het arbeidsorgaan behorende as een zich tussen twee legers bevindend tandwiel is vastgelast, waarbij de mes- of tanddrager met glijspieën op de as is bevestigd.
12. Landbouwmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de machine dwars op de rijrichting een aantal tandwielen omvat.
13. Landbouwmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de machine een grondbewerkings-machine is, in het bijzonder een cirkeleg.
14. Landbouwmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de tandwielen rechte tandwielen zijn en draaibaar om opwaarts gerichte assen.
15. Landbouwmachine volgens een dër voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat zich op afstand van elkaar bevindende wanden door één of meer bouten met elkaar zijn verbonden.
16. Landbouwmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat tussen boven- en onderwand af-standhouders aanwezig zijn.
17. Landbouwmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een bout door een gat in een afstandhouder is gevoerd.
18. Landbouwmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het legerhuis in bovenaanzicht ten minste één uitsteeksel, waardoorheen een bout is aangebracht, toont.
19. Landbouwmachine volgens conclusie 18, met het kenmerk, dat een legerhuis vier sterpuntvormige uitsteeksels heeft.
20. Landbouwmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat langs de omtrek van een tandwiel door de onderwand en de bovenwand reikende bouten zijn aangebracht.
21. Landbouwmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de legerhuizen in de tandwielbak nagenoeg aan elkaar aansluiten.
22. Landbouwmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de tanden van de bewerkingsorganen met behulp van één of meer bladveren zijn bevestigd.
23. Landbouwmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een houder, dan wel een tand, met ten minste één pen aan een drager is bevestigd.
24. Landbouwmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de voorkant van een mesvormige tand, in een zijaanzicht, een uitholling toont.
25. Landbouwmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een rand van een tanddrager tezamen met het ondereinde van een legerhuis een nagenoeg afgesloten ruimte omsluit.
26. Landbouwmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een oliekering boven een tandwiel toegevoerde olie neerwaarts afvoert.
27. Landbouwmachine volgens een of meer der voorgaande conclusies en/of een der kenmerken, zoals weergegeven in de beschrijving en/of in de figuren.
NL9102164A 1991-12-23 1991-12-23 Landbouwmachine. NL9102164A (nl)

Priority Applications (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL9102164A NL9102164A (nl) 1991-12-23 1991-12-23 Landbouwmachine.
DE1992624363 DE69224363T2 (de) 1991-12-23 1992-12-22 Landwirtschaftliche Maschine
EP97201523A EP0793906A3 (en) 1991-12-23 1992-12-22 A rotary harrow
EP19920204049 EP0549075B1 (en) 1991-12-23 1992-12-22 An agricultural machine

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL9102164 1991-12-23
NL9102164A NL9102164A (nl) 1991-12-23 1991-12-23 Landbouwmachine.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL9102164A true NL9102164A (nl) 1993-07-16

Family

ID=19860084

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL9102164A NL9102164A (nl) 1991-12-23 1991-12-23 Landbouwmachine.

Country Status (3)

Country Link
EP (2) EP0549075B1 (nl)
DE (1) DE69224363T2 (nl)
NL (1) NL9102164A (nl)

Families Citing this family (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL2028992B1 (en) * 2021-08-19 2023-02-24 Van Tuijl Innovations B V Tilling apparatus

Family Cites Families (8)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE7820611U1 (de) * 1979-10-25 Amazonen-Werke H. Dreyer Gmbh & Co Kg, 4507 Hasbergen Bodenbearbeitungsmaschine
CH487576A (de) * 1967-11-01 1970-03-31 Lely Nv C Van Der Bodenbearbeitungsmaschine
GB1413672A (en) * 1972-04-17 1975-11-12 Rotary Hoes Ltd Transmission gearing
FR2356348A1 (fr) * 1976-07-01 1978-01-27 Kuhn Sa Bras porte-outils pour machine agricole destinee au travail du sol
NL7613259A (nl) * 1976-11-29 1978-05-31 Lely Nv C Van Der Grondbewerkingsmachine.
DE2748911C2 (de) * 1977-11-02 1982-12-02 Rabewerk Heinrich Clausing, 4515 Bad Essen Landwirtschaftliches Gerät, insbesondere Kreiselegge
NL8601573A (nl) * 1986-06-18 1988-01-18 Lely Nv C Van Der Grondbewerkingsmachine.
NL9000990A (nl) * 1990-04-25 1991-11-18 Lely Nv C Van Der Grondbewerkingsmachine.

Also Published As

Publication number Publication date
EP0549075B1 (en) 1998-02-04
DE69224363D1 (de) 1998-03-12
DE69224363T2 (de) 1998-09-10
EP0549075A1 (en) 1993-06-30
EP0793906A2 (en) 1997-09-10
EP0793906A3 (en) 2002-01-16

Similar Documents

Publication Publication Date Title
JPS5854761B2 (ja) ロ−タリ−ハロ−のタイン取付装置
EP0297384B1 (fr) Faucheuse rotative
FR2557418A1 (fr) Faucheuse
FR2560480A1 (fr) Combinaison d'outils de travail de la terre avec un semoir
US4164258A (en) Soil cultivating implements
FR2494073A1 (fr) Machine pour travailler le sol
NL9102164A (nl) Landbouwmachine.
EP2923539B1 (fr) Semoir avec un rouleau intégré pour détruire un couvert végétal
CA2273461C (en) Quick release and storage system based on an eccentric rotating element
NL8301254A (nl) Grondbewerkingsmachine.
US3129773A (en) Mounting means for a horizontal disc cultivator
NL8202359A (nl) Grondbewerkingsmachine.
NL9600023A (nl) Maaimachine voor landbouwdoeleinden.
US5875855A (en) Row crop rolling shield
JPH0438647Y2 (nl)
NL8802987A (nl) Grondbewerkingsmachine.
GB2027571A (en) Cultivator with soil working tine mounting
US5064001A (en) Rotary soil working tool
CH643432A5 (en) Agricultural machine for tilling pastures
FR2551306A1 (fr) Rouleau packer destine a etre utilise dans une machine pour travailler le sol munie d'organes de travail entraines
EP0499556B1 (fr) Machine agricole de travail du sol avec un soc de stabilisation latérale perfectionné
EP0266292B1 (fr) Machine de travail du sol
NL9001379A (nl) Grondbewerkingsmachine.
FR2534769A1 (fr) Machine pour travailler le sol munie de dents amovibles
FR2672463A1 (fr) Rouleau brise-mottes pour le travail de la terre.

Legal Events

Date Code Title Description
A1B A search report has been drawn up
BV The patent application has lapsed