NL9101105A - Wagen voor het transporteren en uitrijden van vloeibare mest. - Google Patents

Description

WAGEN VOOR HET TRANSPORTEREN EN UITRIJDEN VAN VLOEIBARE MEST

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een wagen voor het transporteren en uitrijden van vloeibare mest, omvattende: - een chassis; - een op het chassis bevestigde tank; - een met het chassis verbonden dissel voor het aan een trekkend voertuig bevestigen van de wagen; - aan het chassis bevestigde wielen; en - middelen voor het verspreiden van de in de tank meegevoerde vloeibare mest.

Dergelijke wagens zijn algemeen bekend. In het algemeen zijn dergelijke wagens voorzien van relatief smalle banden om de breedte van het voertuig binnen de wettelijke grenzen te houden. Wil een dergelijk voertuig voor wegtransport zijn toegelaten, dan is de maximale breedte van een dergelijk voertuig beperkt tot drie meter.

Wanneer een dergelijk voertuig op het land gebruikt wordt voor het uitrijden van mest, zal de door de banden uitgeoefende druk tamelijk hoog zijn, zodat het gevaar reëel is, dat weiland, waarover de mest wordt uitgereden met deze bekende wagen, vernield wordt. Wanneer deze bekende wagen over bouwland wordt voortbewogen, wordt het land zo sterk aangedrukt, dat dit hierna niet zonder verdere bewerking geschikt is voor zaaien of poten.

Het doel van de onderhavige uitvinding is het verschaffen van een dergelijke wagen, die bij gebruik op het land de wagen het land niet vernielt, doch die tevens geschikt is voor transport over de openbare weg.

Dit doel wordt bereikt, doordat de banden van de wielen relatief breed zijn, en doordat het chassis door een kokerbalk wordt gevormd.

Als gevolg van deze maatregel blijft de door de banden op het land uitgeoefende druk van de banden beperkt tot een zodanige waarde, dat slechts een minimale schade wordt aangericht, terwijl het door toepassing van een smal chassis in de vorm van een kokerbalk mogelijk is de wielen zo dicht bij elkaar te plaatsen, dat de maximaal toelaatbare breedte niet wordt overschreden.

In het algemeen zal dit tot gevolg hebben, dat er niet voldoende ruimte is tussen de wielen om plaats te bieden aan een tank met een voldoende capaciteit. Hiertoe wordt volgens een voorkeursuitvoeringsvorm de tank voorzien van instulpingen, die plaats bieden voor de wielen.

Volgens een tweede voorkeursuitvoeringsvorm is de wagen van ten minste twee assen voorzien, en is een bestu-ringsinrichting aangebracht voor het besturen van de hoekpositie van ten minste twee wielen.

Wanneer een wagen voor een grote hoeveelheid vloeibare mest vereist is, wordt de maximaal te transporteren massa zo groot, dat het noodzakelijk is meer dan één as toe te passen.

De onderhavige uitvinding verschaft dan een bestuurbaarheid van ten minste een van de assen, zodat bij het rijden van bogen over het land, het land zo min mogelijk wordt vernield.

Het zal duidelijk zijn dat deze constructie breekt met een traditie, omdat de combinatie van bestuurbare assen en brede banden geheel nieuw is voor een voertuig, dat tevens over de openbare weg moet kunnen rijden. De ruimte tussen de banden wordt door de bestuurbaarheid zodanig verkleind, dat speciale maatregelen noodzakelijk zijn. Bij de onderhavige uitvinding zijn deze problemen opgelost door het verschaffen van een smalle kokerbalk als chassis, waar alle componenten aan bevestigd zijn.

Vervolgens zal de onderhavige uitvinding worden toegelicht aan de hand van de bijgaande tekeningen, waarin voorstellen: fig. 1: een gedeeltelijk weggebroken perspectivisch aanzicht van een wagen volgens de onderhavige uitvinding ; fig. 2: een schematisch bovenaanzicht van het chassis van de wagen volgens de onderhavige uitvinding; fig. 3; een detailaanzicht van de bevestiging van de dissel aan het chassis van de wagen; en fig. 4; een perspectivisch aanzicht van de achterzijde van de wagen en de daaraan bevestigde injectie-inrichting.

De in fig. 1 afgeheelde wagen wordt gevormd door een kokerbalk 1, die het chassis van de wagen vormt. Op het chassis is door middel van steunen 2, 3, 4 een tank 5 bevestigd. Verder is aan de kokerbalk 1 een dissel 6 bevestigd, waarbij de precieze bevestiging aan de hand van fig. 3 nader zal worden verklaard.

Aan de kokerbalk 1 zijn verder twee assen 7, 8 bevestigd, waarbij de assen zich hoofdzakelijk boven de balk 2 uitstrekken. Achter aan de kokerbalk 1 is een injectie-inrichting 9 bevestigd.

Vervolgens zal aan de hand van fig. 2 aanvankelijk de constructie van het onderstel worden besproken.

Zoals reeds vermeld is, zijn twee assen 7, 8 aan de kokerbalk 1 bevestigd. Op elk van de assen 7, 8 is een stel wielen 10, 11, respectievelijk 12, 13 bevestigd. Op elk van de wielen 10, 11, 12, 13 is een band 14, 15, 16, 17 bevestigd. Elk van de banden heeft een breedte, die groter is dan 1 meter, bijvoorbeeld 1,05 meter of 1,10 meter. In het algemeen zullen de banden een breedte hebben, die groter is dan de helft van de diameter. Bovendien zijn de banden breder dan een-derde van de breedte van de gehele wagen.

De wielen zijn elk gelagerd in een in de tekeningen niet afgebeeld lager, dat door middel van hefbomen in axiale richting kan worden ingesteld. Hiertoe is een gedwongen stuurinrichting aanwezig, die gevormd wordt door een op de kokerbalk 1 bevestigde stuurstang 18, die in de lengterichting beweegbaar wordt vastgehouden binnen geleiders 19, die op de kokerbalk 1 zijn bevestigd. De stuurstang 18 is voorzien van twee scharnieren 20, 21. Het voorste einde van de stuurstang is voorzien van een beves-tigingsorgaan 22, dat ingericht is voor bevestiging aan een trekkend voertuig, bijvoorbeeld een trekker. Wanneer de dissel 6 en daarmee de kokerbalk 1 in roterende zin verplaatst wordt ten opzichte van de trekker, doordat de combinatie van trekker en wagen door een bocht heen gaat, zal de stuurstang 18 in de lengterichting worden bewogen. Het achterste einde van de stuurstang 18 is bevestigd aan een elleboogvormige hefboom 23, die de radiale instelling van het wiel 13 bepaalt. Het andere einde van de elleboogvormige hefboom 13 is door middel van een koppelstang 24 verbonden met de stuurhefboom 25, die de radiale instelling van het wiel 12 bepaalt.

Verder is aan hetzelfde einde van de elleboogvormige stuurhefboom 23 als dat waaraan de stuurstang 18 is bevestigd, een hulpstuurstang 26 bevestigd, waarvan het andere einde verbonden is met een tweede elleboogvormige besturingshefboom 27. Aan het andere einde van de tweede elleboogvormige besturingshefboom 27 is een tweede koppelstang 28 bevestigd, waarvan het andere einde bevestigd is aan een tweede stuurhefboom 29. Aldus wordt de radiale positie van de wielen 10, 11, 12, 13 door middel van het stuurmechanisme, dat gevormd door de onderdelen met de referentienummers 18-29, de hoekpositie ingesteld.

In plaats van de getoonde, mechanische besturings-inrichting is het ook mogelijk een hydraulische of een ander besturingsinrichting toe te passen.

Hierbij zal het duidelijk zijn dat om plaats te bieden aan de wielen en de daarbij behorende brede banden, wanneer zij hun maximale uitslag hebben, de kokerbalk 1 smal is. Anders zou immers niet voldoende ruimte hiervoor beschikbaar zijn.

Het is daarentegen eveneens mogelijk het dragende chassis breder uit te voeren, en ter plaatse van de wielen te versmallen.

Verder is achter op de kokerbalk 1 een bevesti-gingsinrichting 30 aangebracht voor het bevestigen van een mestverspreidingsinrichting.

Overigens blijkt uit fig. 1 dat in de tank, die voor het overgrote deel een ronde dwarsdoorsnede heeft, ter plaatse van elk van de wielen inkepingen of instulpin-gen 31 en 32 zijn aangebracht. Uiteraard zijn aan de andere zijde van de tank overeenkomstige inkepingen of instulpingen aangebracht, doch deze zijn in de tekening niet zichtbaar.

Verder is aan de kokerbalk 1 een huis 33 bevestigd, waarbij het huis 33 gedeeltelijk onder de tank 5 is aangebracht. In het huis 33 is een pomp 34 aangebracht, waarbij tevens een aansluitpijp 35 naar de pomp 34 leidt. Verder strekt zich vanaf de pomp 34 een pijp 36 uit over het midden van de kokerbalk 1, waarbij deze pijp 36 ter plaatse van de assen en de wielen zich door de kokerbalk 1 heen uitstrekt. Boven de kokerbalk is door de aanwezigheid van assen en de diverse tot de stuurinrichting behorende stangen geen plaats voor een dergelijke pijp. Aan de achterzijde mondt de pijp uit in een in fig. 4 weergegeven driewegklep 37.

Vervolgens zal nu eerst aan de hand van fig. 3 de bevestiging van de dissel worden beschreven. De dissel 6 is door middel van een as 38 draaibaar bevestigd aan een vast aan kokerbalk 1 bevestigde beugel 39. Aan de voorzijde van de dissel 6 is een trekoog 40 bevestigd. Het achterste einde van de dissel 6 is bevestigd aan een dwarsbalk 41, die verbonden is met het midden van twee blad-veerpakketten 42, die elk aan weerszijden van de kokerbalk 1 zijn aangebracht. De achterzijde van het bladveerpakket 42 is door middel van een schalm 43 verbonden met een op de zijde van de kokerbalk 1 bevestigde lasplaat 44, terwijl de voorzijde van elk van de bladveerpakketten door middel van een hydraulische cilinder 45 verbonden is met de beugel 39. Aldus ontstaat een verende verbinding tussen de dissel 6 en de kokerbalk 1, hetgeen gewenst is vanwege het ontbreken van vering tussen de assen 7, 8 en de kokerbalk l. Verder is het mogelijk door middel van de hydraulische cilinder 45 de hoogte van de dissel 6 en daarmee van het trekoog 40 in te stellen, zodat deze aangepast kan worden aan de hoogte van de trekhaak van het trekkende voertuig.

Verder is, zoals in fig. 4 is afgebeeld, aan de achterzijde van de wagen een injectie-inrichting 9 aangebracht. Deze injectie-inrichting is aan de beugel 30 bevestigd, terwijl de injectie-inrichting 9 verder door middel van twee hydraulische cilinders 46 verbonden is met aan de tank 5 bevestigde oren 47. Door middel van de hydraulische cilinders 46 is het mogelijk de injectie-inrichting in hoogte te verstellen. Hiermee kan deze tot in de werkzame positie worden gebracht, waarbij een deel van de inrichting zich in de grond bevindt. Tevens kan de inrichting naar boven tot in de onwerkzame positie worden bewogen. Voor het overige vormt de injectie-inrichting geen onderwerp van de onderhavige aanvrage, zodat hierop niet nader wordt ingegaan. Hierbij zij opgemerkt dat het mogelijk is in plaats van de hier getoonde injectie-inrichting een andere mestverpreidingsinrichting toe te passen.

Ten slotte is boven op de bevestigingsbeugel 30 een driewegklep 37 aangebracht, waarbij één uitgaande leiding van de driewegklep 37 naar de injectie-inrichting 9 leidt, terwijl de andere uitgaande leiding naar een op de achterzijde van de tank 5 gevormde uitstulping 48 leidt. Aldus is het mogelijk door middel van de driewegklep van de pomp afkomstige vloeibare mest naar de tank te doen vloeien, hetgeen van toepassing is bij het vullen van de tank, en vanuit de tank via de pomp de leiding 36, de drieweg 37 naar de injectie-inrichting 9 toe te voeren.

Alhoewel het bovenstaande uitvoeringsvoorbeeld betrekking heeft op een twee-assige wagen, is de uitvinding tevens toepasbaar op een enkel-assige of een drie- assige wagen. Zelf in het geval van een enkel-assige wagen kan de as bestuurbaar worden uitgevoerd, en bij een drie-assige wagen is dit vanzelfsprekend.

Claims (15)

1. Wagen voor het transporteren en uitrijden van vloeibare mest, omvattende: - een chassis; - een op het chassis bevestigde tank; - een met het chassis verbonden dissel voor het aan een trekkend voertuig bevestigen van de wagen; - aan het chassis bevestigde wielen; en - middelen voor het verspreiden van de in de tank meegevoerde vloeibare mest met het kenmerk, dat de banden van de wielen relatief breed zijn, en dat het chassis door een kokerbalk wordt gevormd.

2. Wagen volgens conclusie 1 met het kenmerk, dat de banden breder zijn dan 1 meter.

3. Wagen volgens conclusie 1 of 2 met het kenmerk, dat de banden een breedte hebben, die groter is dan de helft van de hoogte van de banden.

4. Wagen volgens conclusie 1, 2 of 3 met het kenmerk, dat de banden breder zijn dan een derde deel van de volledige breedte van de wagen.

5. Wagen volgens een van de conclusies 1-5 met het kenmerk, dat de tank ter plaatse van de wielen van instul-pingen is voorzien.

6. Wagen volgens een van de conclusies 1-5 met het kenmerk, dat de wagen van ten minste twee assen is voorzien, en dat een besturingsinrichting is aangebracht voor het besturen van de hoekpositie van ten minste twee wielen.

7. Wagen volgens conclusie 5 of 6 met het kenmerk, dat de wielen mechanisch of hydraulisch gedwongen bestuurbaar zijn door de hoekpositie van de dissel ten opzichte van het trekkende voertuig.

8. Wagen volgens conclusie 7 met het kenmerk, dat de wagen twee assen omvat, en dat de op verschillende assen bevestigde wielen in tegengestelde richting bestuurd worden.

9. Wagen volgens conclusie 7 met het kenmerk, dat de wagen drie assen omvat, en dat de voorste en de achterste as in tegengestelde richting gestuurd worden.

10. Wagen volgens conclusies 5-9 met het kenmerk, dat een van de voorzijden van de wagen naar de achterzijde van de wagen lopende buis ter plaatse van de wielassen door de kokerbalk heen geleid is.

11. Wagen volgens een van de voorafgaande conclusies met het kenmerk, dat de wielassen onafgeweerd zijn, en dat de dissel verend aan het chassis bevestigd is.

12. Wagen volgens een van de conclusies 4-11 met het kenmerk, dat de vertikale hoekpositie van de dissel ten opzichte van het chassis instelbaar is.

13. Wagen volgens conclusie 11 en 12 met het kenmerk, dat de dissel aan een bladveerpakket is bevestigd dat aan een van zijn einden door middel van een hydraulische cilinder in hoogte instelbaar is.

14. Wagen volgens een van de voorafgaande conclusies met het kenmerk, dat aan het frame achter de tank een injecteur bevestigd is voor het tot in de bodem injecteren van de in de tank meegevoerde vloeibare mest.

15. Wagen volgens een van de conclusies 1-13 met het kenmerk, dat aan het frame achter de tank een mestver-preider is bevestigd.