NL9100604A - Mopwringer. - Google Patents

Description

UITTREKSEL

Mopwringer (10), bestemd en ingericht om op de rand van een emmer of dergelijke te worden gezet, met een huis (11), dat een voorwand (14) heeft, en waaraan een drukplaat (30) zwenkbaar bevestigd is, in het binnenoppervlak van welke voorwand (14) doorgangen (15A) gevormd zijn, terwijl aan het buitenoppervlak van die voorwand (14) een omlaagreikende lip (59) gevormd is, om onder de doorgangen (15A) aanvullende doorgangen (15B) te bepalen, terwijl een draaibare arm (41) een verbindingsmechanisme (49) draagt, dat met die drukplaat (30) verbonden is, door draaiing van welke arm (41) de plaat (30) zwenkt, om uit een, tussen die plaat (30) en de voorwand (14) geplaatste mop, water te lozen, dat dóór de doorgangen (15A) passeert en, door aanraking met de omlaagreikende lip (59), omlaag tot in de emmer gericht wordt dóór de aanvullende doorgangen (15B).

Titel: Mopwringer.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het uitwringen van overtollige vloeistof uit een mop, d.w.z. een zogenaamde grote zeilveger. Meer in het bijzonder betreft de uitvinding een mopwringer welke kan worden geplaatst op de bovenrand van een emmer en zodanig kan worden bediend dat vloeistof uit die mop tot in de emmer kan worden gewrongen.

Op het onderhavige gebied zijn mopwringers bekend van de soort welke kunnen worden geplaatst op de rand van een bak, emmer of dergelijke en welke bestemd en geschikt zijn voor het opnemen van een mop en welke door beweging van een arm een drukplaat activeren om water uit die mop tot in de bak of emmer te wringen. In vele gevallen is de verbinding tussen arm en drukplaat zeer gecompliceerd, duur in de fabricage, moeilijk te assembleren terwijl geen gelijkmatige kracht op de plaat wordt uitgeoefend om het water op efficiënte wijze uit de mop te verwijderen.

Daarenboven wordt typerend voor deze uit de stand van de techniek bekende inrichtingen, dat door de drukplaat de mop ingesloten komt te zitten tegen en die mop uitknijpt tegen een oppervlak dat is voorzien van daarin gevormde openingen en dat geplaatst is boven de begrenzingen van de bak of emmer zodat het water uit de mop dóór de openingen en tot in de bak of emmer passeert. Tijdens deze handeling is het van belang het water omlaag tot in bak of emmer te richten omdat, wanneer men het water recht dóór de openingen zou laten passeren dat water over de bak of emmer zou kunnen schieten wanneer een grote kracht op het bedieningshendel zou worden uitgeoefend. De uit de stand van de techniek bekende pogingen om ervoor te zorgen dat het water omlaag tot in bak of emmer wordt gericht hebben in het algemeen tot resultaat gehad dat de open ruimte in het van openingen voorziene oppervlak werd verminderd, waarvan een vermindering van efficiënte doorlaat dóór de openingen het gevolg was.

Bovendien laboreren dergelijke uit de stand van de techniek bekende mopwringers aan gebreken in de fabricage en de assemblage waardoor de kosten daarvan belangrijk toenemen. Zo is het bijvoorbeeld voor de meeste wringers nodig, dat er enigerlei soort waterkering achter de drukplaat aanwezig is, zodat wanneer enig water uit de mop wordt geknepen en zijn weg zoekt langs de plaat die waterkering voorkomt dat dat water buiten de begrenzingen van bak of emmer versproeid wordt. Een en ander leidt dikwijls tot extra gecompliceerde, afzonderlijke delen welke op aanzienlijke wijze de uiteindelijke produktkosten verhogen.

Doel van de uitvinding is derhalve een mopwringer te verschaffen welke gemakkelijk en economisch te vervaardigen is met een minimum aan materiaal voor de benodigde sterkte om op gelijkmatige wijze water uit de mop te wringen.

Een verder met de uitvinding beoogd doel bestaat in het verschaffen van een mopwringer van de bovenvermelde soort, welke gemakkelijk te assembleren is met een minimum aantal aan werkzame onderdelen. Nog een verder, met de uitvinding beoogd doel bestaat in het verschaffen van een mopwringer van de bovenvermelde soort met een samenstel van verbindingsorganen welke het bedieningshendel met de drukplaat verbinden, zodanig dat een gelijkmatige mop-uitwringkracht over de gehele breedte van de drukplaat wordt uitgeoefend.

Een aanvullend met de uitvinding beoogd doel bestaat in het verschaffen van een mopwringer van de bovenvermelde soort, waarbij die mop wordt uitgeknepen tegen een oppervlak met daarin gevormde openingen welke het water omlaag tot in de bak of emmer richten zonder afbreuk te doen aan de efficiency als geheel van die mopwringer.

De bovengenoemde en verdere oogmerken volgens de onderhavige uitvinding alsmede de voordelen daarvan ten opzichte van de tot dusverre, uit de stand van de techniek bekende uitvoeringsvormen, welke nader zullen blijken uit de hier-ondervolgende beschrijving worden bereikt door middel van de hieronder beschreven en in de conclusies neergelegde maatregelen.

In hoofdlijnen gaat het volgens de uitvinding om een mop-wringer die bestemd en geschikt is om te worden geplaatst op de rand van een emmer, bak of dergelijke en is voorzien van een huiselement met een voorwand die is voorzien van binnen-en buitenoppervlakken. Met dat huiselement is een drukplaat zwenkbaar verbonden welke drukplaat een drukoppervlak heeft dat gekeerd is naar het binnenoppervlak van de voorwand en met daartussenin geplaatst de mop. Het binnenoppervlak van de voorwand is voorzien van daarin gevormde openingen en het buitenoppervlak is voorzien van een daaraan gevormde, omlaag-reikende lip welke aanvullende openingen onder de openingen in het binnenoppervlak bepaalt. Een draaibare arm draagt een verbindingsmechanisme dat is verbonden met de drukplaat e.e.a. zodanig dat bij het draaien van de arm druk op gelijkmatige wijze wordt uitgeoefend op de plaat om het water uit de mop te lozen via de openingen in het binnenoppervlak van de voorwand, tegen de omlaagreikende lip en dóór de verdere openingen tot in de emmer of bak.

Bij wijze van voorbeeld is in de tekening een voorkeursuitvoeringsvorm van een mopwringer volgens de uitvinding weergegeven waarbij echter niet getracht is alle verschillende uitvoeringsvormen en modificaties waarin de uitvinding zich zou kunnen manifesteren te laten zien, doch waarbij het veeleer de bedoeling is dat het kader van de uitvinding wordt bepaald door de maatregel zoals vermeld in de conclusies en dus niet door de details van de onderstaande figuurbeschrij-ving.

Fig. 1 is een perspectivisch aanzicht van voren en van de rechterzijde van een mopwringer volgens de uitvinding; fig. 2 is een perspectivisch aanzicht van achteren en van de linkerzijde van de mopwringer volgens fig. 1; fig. 3 is een doorsnede-met-aanzicht in hoofdzaak volgens de lijn 3-3 in fig. 2; en fig. 4 is een doorsnede-met-aanzicht soortgelijk aan fig. 3, doch van de mopwringer terwijl deze in werking wordt gesteld.

Een mopwringer volgens de onderhavige uitvinding is in de tekening algemeen aangeduid met het verwijzingscijfer 10. De meeste onderdelen van die mopwringer 10 zijn gevormd uit poly-propyleenmateriaal. Het hoofdbestanddeel van de wringer 10 is een huiselement dat algemeen met het verwijzingscijfer 11 is aangeduid en een bovenste wringgedeelte 12 en een onderste, een geheel met dat bovenste gedeelte 12 vormend gedeelte 13 bevat.

Het bovenste gedeelte 12 van het huiselement 11 bevat een voorwand of -oppervlak 14 dat uitwendig een zaagtandvormige gedaante heeft en is voorzien van daar achterwaarts versprongen in gelegen waterlozingsgaten 15. Het bovenste gedeelte 12 is tevens voorzien van zijwanden 16 welke zich achterwaarts van de einden van het vooroppervlak 14 uitstrekken. Het buitenoppervlak van de zijwanden 16 is in hoofdzaak ook zaagtandvormig geprofileerd als esthetisch complement ten opzichte van het voorvlak 14 terwijl de binnenoppervlakken daarvan in hoofdzaak vlak zijn. De zijwanden 16 eindigen aan hun achtereinde als verbindingsmontagegedeelten 17 welke tezamen een open achtereinde van het bovengedeelte 12 van het huiselement 11 bepalen. Voor aangrijping op een emmer bestemde uitsteeksels 18 reiken in hoofdzaak omlaag van elke zijwand 16 in hoofdzaak onder montagegedeelten 17.

Het onderste gedeelte 13 van het huiselement 11 heeft in hoofdzaak de configuratie van een U-vormig frame met overeind-staande zijbenen 19, welke zijn verbonden door een dwars-element 20 dat de onderzijde van het onderste gedeelte 13 vormt. Het onderste gedeelte van de zijbenen 19 is voorzien van achterwaarts reikende flenzen 21, welke een extra steun verschaffen voor een achterwaarts uitsteeksel 22 van het dwarselement 20. Een sleuf 23 welke is gevormd tussen de achterrand van elk zijbeen 19 en de voorrand van elk uitsteeksel 18 in ingericht voor het opnemen van de bovenrand van een emmer, bak of dergelijke (niet weergegeven) waarop het huiselement 11 bestemd is om te worden geplaatst. Met een rand van een emmer geplaatst in de sleuf 23 wordt op de emmer aangegrepen tussen de voorrand van het uitsteeksel 18, dat is voorzien van een versterkingsomtreksflens 24 aan de binnenzijde daarvan, en een uitsteeksel 22 van het dwarselement 20 van het onderste gedeelte 13 van het huiselement 11. Het huiselement 11 zal aldus in een in hoofdzaak verticale positie op de rand van een emmer rusten waarbij het ondergedeelte 13 daarvan zich bevindt binnen de begrenzingen van de emmer en de uitsteeksels 18 van het bovengedeelte 12 zich bevinden buiten de emmer terwijl de overige elementen van het bovengedeelte 12 zich boven de emmer bevinden. Zonodig kan een stang 25, welke bevestigd is aan de uitsteeksels 18, bijvoorbeeld door middel van moeren 26 worden toegepast voor het op effectieve wijze en ter verhoging van de constructieve sterkte onderling verbinden van de uitsteeksels 18.

Het huiselement 11 draagt een, algemeen met het verwij-zingscijfer 30 aangeduide drukplaat, welke beweegbaar is om water uit een in het huiselement 11 tussen de plaat 30 en het vooroppervlak 14 geplaatste mop uit te knijpen. De drukplaat 30 is voorzien van een in hoofdzaak omhoogreikend drukoppervlak 31 met driehoekige uitsteeksels 32 welke in ten minste een gedeelte van de voorzijde daarvan zijn gevormd. Gebleken is dat dergelijke uitsteeksels een aanzienlijke bijdrage leveren voor het tot aangrijping komen op de mop en voor het vastknijpen van die mop om er het water uit te doen lozen. Een vlak gedeelte 33 strekt zich in hoofdzaak horizontaal buitenwaarts uit vanuit het onderste gedeelte van het drukoppervlak 31 tot op een punt, dat, wanneer de drukplaat 30 zich in zijn ontspannen of teruggetrokken positie bevindt zoals weergegeven in fig. 3, in hoogdzaak samenvalt met het vlak van het vooroppervlak 14 van het bovenste gedeelte 12 van het huiselement 11. Het buiteneinde van dat vlakke gedeelte 33 is omlaaggebogen voor het vormen van een front- of voorvlak 34 van de plaat 30, dat is gelegen tussen de benen 19 van het U-vormige frame van het onderste gedeelte 13 van het huis-element 11. Aangezien voor het voorvlak 34 geen constructieve sterkte vereist is kan daarin een opening 35 zijn aangebracht om de materiaalkosten bij het vervaardigen van de mopwringer 10 te verminderen en tevens een bijdrage te leveren tot het verminderen van het gewicht ervan. Het onderste gedeelte van de zijde 34 is afgebeeld met een drietal haakelementen 36 en een tegenovergelegen tong 37, bestemd om tot aangrijping te komen op een vaste zwenkas 38 welke een verbinding vormt tussen de benen 19 van het U-vormige frame. Het polypropy-leenmateriaal, waaruit de plaat 30 bij voorkeur is vervaardigd is flexibel genoeg om ervoor te zorgen dat die plaat 30 op gemakkelijke wijze kan worden verbonden met de as 38 door het eenvoudigweg te laten snappen van de haken 36 en de tong 37 over de as 38 waarna de plaat 30 dan toch draaibaar is om de, door de as 38 bepaalde hartlijn.

Het bedieningsmechanisme, door middel waarvan de drukplaat 30 om de as 38 kan worden gedraaid is algemeen aangeduid met het verwijzingscijfer 40 en omvat een L-vormige, algemeen met het verwijzingscijfer 41 aangeduide bedieningsarm. Die arm 41 is bij voorkeur uit metaal vervaardigd en bevat een in hoofdzaak overeindreikend hendelgedeelte 42 met een plastic handvat 43 aan het einde daarvan alsmede een in hoofdzaak horizontale bedieningsschacht 44, welke draaibaar is gelegerd tussen verbindingsmontagegedeelten 17 van de zijwanden 16. De buisvormige buselementen 45, welke gevormd kunnen zijn uit kunststofmateriaal, zitten met perszitting in openingen welke zijn aangebracht in montagegedeelten 17 voor het ondersteunen van de schacht 44. Zoals het beste blijkt uit de fig. 2 en 4 is elk buselement 45 voorzien van een omlaagreikende vingerachtige waterkering 46, welke daar één geheel mee vormt waarvan de bedoeling hieronder nog nader gedetailleerd wordt uiteengezet. De schacht 44 wordt aldus ondersteund in de bus 45 en de montagegedeelten 17 en is draaibaar bij beweging van het hendelgedeelte 42 van de bedieningsarm 41.

De schacht 44 draagt een tweetal werparmen 47 welke zijn aangebracht nabij de buitenranden daarvan in hoofdzaak grenzend aan de bussen 45. Die werparmen 47 zijn bij voorkeur uit metaal vervaardigd en hebben een enigszins driehoekige configuratie met de top van elke arm door middel van een pen bij het verwijzingscijfer 48 verbonden met een einde van de metalen verbindingsarmen 49. Blijkens fig. 2 is, met het oog op de sterkte, bij voorkeur voorzien in een tweetal verbindingsarmen 49 voor elke werparm 47 waarvan er één aan elke zijde daarvan is geplaatst; het bedieningsmechanisme 40 zou echter ook op bevredigende wijze kunnen werken met slechts één, in dat geval eventueel wat grotere verbindingsarm 49 voor elke werparm 47. Het andere einde van elke verbindingsarm 49 grijpt aan op een drukplaatmontagestang 50 welke geplaatst is op en zich in hoofdzaak uitstrekt over de volledige achterzijde van het drukoppervlak 31 van de plaat 30. Zoals uit de tekening blijkt is de achterzijde van het drukoppervlak 31 honingraatachtig bij het verwijzingscijfer 51 uitgevoerd, zodat de stang 50 ermee kan worden verbonden en ertegen kan steunen. Door de honingraatuitvoering van de achterzijde van het drukoppervlak 31 wordt tevens een drukplaat 30 met maximale sterkte bij minimaal materiaalgebruik verkregen. Voor het verkrijgen van een extra drukopnemend oppervlak 31 zijn uitsteeksels 52 aangebracht welke dienst doen als steunoppervlak waartegen de stang 50 druk uitoefent bij het activeren van de bedieningsarm 41, waarbij namelijk de druk dan gelijkmatig verdeeld wordt over het oppervlak 31. Een retourveer 53 strekt zich uit tussen de montagestang 50 en een soortgelijke stang 54 welke zich uitstrekt tussen de montagegedeelten 17 van de zijwanden 16 en is daarmee verbonden door middel van moeren 55.

Bij gebruik van de mopwringer 10, wanneer deze geplaatst is op een emmer of bak zoals in het voorgaande beschreven en met de mop voor het uitknijpen geplaatst tussen het drukoppervlak 31 van de drukplaat 30 en het vooroppervlak 14 wordt door een draaibeweging van het hendel 42 in pijlrichting in fig. 3 de plaat 30 verplaatst naar de positie volgens fig. 4. Het bijzondere en ongecompliceerde bedieningsmechanisme 40 stelt de stang 50 in staat om een gelijkmatige kracht over het oppervlak van de drukplaat 30 uit te oefenen waarbij uitsteeksels 32 ertoe bijdragen dat een gelijkmatige kracht op de mop wordt uitgeoefend. Stopribben 56, welke zijn gevormd naar de binnenzijde van het vooroppervlak 14 bepalen de maximale verplaatsingsweg van de plaat 30. Tijdens de beweging van de plaat 30 wordt water dat zich in de mop bevindt naar buiten geperst via lozingsgaten 15. Wanneer enig water teruggeperst wordt tussen de rand van de plaat 30 en de zijwanden 16 waarbinnen die plaat beweegt, zal de waterkering 46 daarop tot aangrijping komen en aangezien die waterkering in hoofdzaak aangebracht is op de plaats van de rand van de emmer zal die waterkering dat water dan naar en tot in de emmer richten.

Opgemerkt wordt nog, dat water'dat via de gaten 15 buitenwaarts wordt geperst omlaag gericht wordt tot in de emmer en niet over de emmerrand heen kan schieten. Dit wordt op unieke wijze bereikt door nuttig gebruik te maken van het zaagtandvormig geprofileerde buitenoppervlak van het vooroppervlak 14 zonder dat daardoor afbreuk wordt gedaan van de als geheel efficiënte werking van de wringer 10. Zo zal, wanneer water wordt gericht naar het achter- of vooroppervlak 14 dat water passeren dóór de interne doorgangen 15A van de gaten 15, welke worden gevormd tussen de horizontale stangen 57 en de verticale stangen 58 en in aanraking komen met een overhangende, omlaagreikende lip 59, welke aan de andere zijde een zaagtandvormige profilering aan de voorzijde van het vooroppervlak 14 vormt. Het water wordt dan dóór doorgangen 15B, gevormd door de omlaagreikende lip 59 en omlaag tot in de emmer eronder gericht. Zoals weergegeven zijn de doorgangen 15B slechts iets kleiner dan de doorgangen 15A waardoor geen afbreuk wordt gedaan aan een efficiënt afvoer-debiet.

Uit het voorgaande zal duidelijk geworden zijn, dat een mopwringer, zoals uiteengezet in het voorgaande economisch vervaardigd kan worden, gemakkelijk kan worden geassembleerd en zodanig kan worden bediend dat een gelijkmatige kracht op de uit te wringen mop kan worden uitgeoefend om het water omlaag en efficiënt tot in de zich eronder bevindende emmer te persen, waardoor de met de uitvinding beoogde doeleinden worden bereikt en ten opzichte van de stand van de techniek een aanmerkelijke verbetering is verkregen.

Claims (30)

1. Inrichting voor het wringen van water uit een, in die inrichting geplaatste zeilveger of mop, welke inrichting is bestemd om te worden gedragen op de rand van een emmer of dergelijke, en is voorzien van een huiselement met een voorste oppervlak met daarin gevormde waterlozingsopeningsmiddelen; van een drukplaat, welke zwenkbaar gedragen wordt door dat huiselement; en van bedieningsmiddelen voor het doen zwenken van die drukplaat naar het genoemde vooroppervlak, om water uit de daartussenin geplaatste mop te wringen, welke bedieningsmiddelen een draaibaar armelement omvatten, een verbindingsmiddel, dat wordt gedragen aan het ene einde door dat armelement, en een middel, dat is verbonden met de genoemde drukplaat en het andere einde van het genoemde verbindingsmiddel draagt, zodat bij draaiing van het genoemde armelement druk wordt uitgeoefend op de daarbij bewegende drukplaat voor het lozen van water uit de mop en dóór de genoemde openings-middelen van het vooroppervlak van het huiselement.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het genoemde armelement een normaliter in hoofdzaak verticaal georiënteerd hendelgedeelte bevat en een in hoofdzaak horizontaal schachtgedeelte, welk schachtgedeelte het genoemde, ene einde van het verbindingsmiddel draagt.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de genoemde bedieningsmiddelen verder een werparmmiddel bevatten, dat wordt gedragen door het genoemde schachtgedeelte van het armelement, waarbij het genoemde, ene einde van het verbindingsmiddel is verbonden met het uiteinde van dat werp-armelement.

4. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de inrichting verder is voorzien van een, door het genoemde huiselement gedragen bus, waarin het genoemde schachtgedeelte van het armelement draaibaar is.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat die inrichting verder is voorzien van een waterkering, welke eendelig met de genoemde bus gevormd is en voorkomt, dat water, dat tussen de drukplaat en het huiselement zou passeren, dat keermiddel passeert.

6. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de genoemde, met de drukplaat verbonden middelen een stang-element omvatten, dat zich in hoofdzaak dwars over de volle breedte van die drukplaat uitstrekt.

7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de genoemde drukplaat een honingraatoppervlak heeft en het genoemde stangelement is verbonden met dat honingraatoppervlak .

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat die inrichting verder nog is voorzien van uitsteeksels binnen het honingraatoppervlak en het genoemde stangelement aangrijpt op die uitsteeksels.

9. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de genoemde, met de genoemde drukplaat verbonden middelen een eerste staafelement omvatten en de genoemde bedieningsmiddelen zijn voorzien van een tweede stangelement, dat door het huiselement wordt gedragen en van veermiddelen tussen het eerstgenoemde en tweede stangelement voor het omkeren van de bewegingsrichting van het genoemde armelement, na lozing van water uit de mop.

10. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de genoemde waterlozingsopeningsmiddelen eerste doorgangen omvatten in het genoemde vooroppervlak aan die zijde daarvan, welke gekeerd is naar de genoemde drukplaat, een omlaag-reikend, overhangend gedeelte in dat vooroppervlak, en tweede doorgangen onder dat overhangende gedeelte en aan de andere zijde van het genoemde vooroppervlak, zodat water, dat passeert dóór de genoemde waterlozingsopeningsmiddelen eerst dóór de eerstgenoemde doorgangen passeert en omlaag gericht wordt door het overhangende gedeelte en vervolgens dóór de tweede doorgangen.

11. Inrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat het genoemde buitenoppervlak aan de genoemde, andere zijde van het vooroppervlak is voorzien van zaagtandvormige profileringen, van welke zaagtandvormige profileringen het binnen-oppervlak het genoemde omlaagreikende overhangende gedeelte bepaalt.

12. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat die inrichting verder is voorzien van een, door het genoemde huiselement gedragen scharnieras en van middelen, welke zijn gevormd onder aan de genoemde drukplaat voor aangrijping op de genoemde as, zodanig, dat de genoemde drukplaat om die as kan zwenken.

13. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de genoemde middelen, welke onder aan de genoemde drukplaat zijn gevormd, een aantal haakelementen omvatten en een tegenovergelegen tongelement, welke haakelementen en tegenovergelegen tongelement zodanig flexibel zijn, dat zij over de as kunnen snappen, maar er toch om kunnen zwenken.

14. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de genoemde drukplaat is voorzien van een voorste drukopper-vlak, dat gekeerd is naar het genoemde vooroppervlak van het huiselement en verder van op de mop aangrijpende uitsteeksels aan het genoemde voorste drukoppervlak van de drukplaat.

15. Inrichting voor het, uit een in die inrichting geplaatste mop wringen van water, en ingericht en bestemd om te worden gedragen op de rand van een emmer of dergelijke, en voorzien van een huiselement met een voorwand met binnen- en buitenoppervlakken, een zwenkbaar door het huiselement gedragen en naar het binnenoppervlak van de voorwand gekeerde drukplaat, eerste doorgangen, gevormd in het genoemde binnenoppervlak, omlaagreikende lippen, gevormd in het genoemde buitenoppervlak, welke tweede doorgangen bepalen onder de eerstgenoemde doorgangen, en bedieningsmiddelen voor het doen zwenken van de drukplaat naar het genoemde binnenoppervlak, zodanig, dat water in een tussen die drukplaat en dat binnenoppervlak geplaatste mop dóór de eerstgenoemde doorgangen tegen de omlaagreikende lippen en dóór de tweede doorgangen uitgeperst wordt.

16. Inrichting volgens conclusie 15, met het kenmerk, dat het genoemde binnenoppervlak van de genoemde voorwand een aantal, in hoofdzaak horizontale stangen bevat en een aantal, in hoofdzaak verticale, de in hoofdzaak horizontale stangen kruisende stangen voor het vormen van de eerstgenoemde doorgangen .

17. Inrichting volgens conclusie 15, met het kenmerk, dat het genoemde buitenoppervlak van de voorwand zaagtandvormig geprofileerd is voor het vormen van de genoemde, omlaagreikende lippen.

18. Inrichting volgens conclusie 15, met het kenmerk, dat die inrichting voorts is voorzien van een zwenkas, welke wordt gedragen door het huiselement, en van onder aan de drukplaat gevormde middelen voor aangrijping op de genoemde as, zodanig, dat die drukplaat daar om kan zwenken.

19. Inrichting volgens conclusie 18, met het kenmerk, dat dat genoemde, onder aan de drukplaat gevormde middelen een aantal haakelementen omvatten en een tegenovergelegen tong-element, welke elementen zodanig flexibel zijn, dat zij over de genoemde schacht kunnen snappen, maar er toch om kunnen zwenken.

20. Inrichting volgens conclusie 15, met het kenmerk, dat die inrichting verder nog is voorzien van op de mop aangrijpende, naar de genoemde voorwand gekeerde uitsteeksels aan de genoemde drukplaat.

21. Inrichting volgens conclusie 15, met het kenmerk, dat de genoemde bedieningsmiddelen een draaibaar armelement omvatten, een verbindingsmiddel, dat aan één einde wordt gedragen door het genoemde armelement, en een aan de genoemde drukplaat bevestigd middel, dat het andere einde van het verbindingsmiddel draagt.

22. Inrichting volgens conclusie 21, met het kenmerk, dat het aan de drukplaat bevestigde middel een eerste stangelement omvat, terwijl de genoemde bedieningsmiddelen voorts zijn voorzien van een tweede stangelement, dat wordt gedragen door het huiselement en van veermiddelen tussen de eerstgenoemde en tweede stangelementen voor het omkeren van de draaibeweging van het genoemde armelement, na de lozing van water uit de mop.

23. Inrichting volgens conclusie 21, met het kenmerk, dat het aan de drukplaat bevestigde middel een zich dwars over in hoofdzaak de volle breedte van de drukplaat uitstrekkend stangelement omvat.

24. Inrichting volgens conclusie 23, met het kenmerk, dat de drukplaat een honingraatoppervlak heeft en het stangelement aan dat honingraatoppervlak is bevestigd.

25. Inrichting volgens conclusie 24, met het kenmerk, dat die inrichting verder nog is voorzien van uitsteeksels binnen het genoemde honingraatoppervlak, en het genoemde stangelement aangrijpt op die uitsteeksels.

26. Inrichting volgens conclusie 15, met het kenmerk, dat de genoemde bedieningsmiddelen een draaibaar armelement omvatten en een middel voor het verbinden van dat armelement met de drukplaat.

27. Inrichting volgens conclusie 26, met het kenmerk, dat het genoemde armelement is voorzien van een in hoofdzaak horizontaal schachtgedeelte, dat het genoemde middel ter verbinding draagt.

28. Inrichting volgens conclusie 27, met het kenmerk, dat die inrichting voorts is voorzien van een werparm, welke wordt gedragen door het genoemde schachtgedeelte en is bevestigd aan het genoemde middel ter verbinding.

29. Inrichting volgens conclusie 27, met het kenmerk, dat die inrichting verder is voorzien van een, door het genoemde huiselement gedragen bus en het genoemde schachtgedeelte van het genoemde armelement in die bus draaibaar is.

30. Inrichting volgens conclusie 29, met het kenmerk, dat die inrichting verder is voorzien van, eendelig met de genoemde bus gevormde waterkeermiddelen om te voorkomen, dat water, dat zou passeren tussen de drukplaat en het huiselement voorbij die keermiddelen passeert.