NL9002763A - Inrichting voor het gescheiden inzamelen van afval, een vrachtwagen voorzien van een dergelijke inrichting. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Inrichting voor het gescheiden inzamelen van afval, een vrachtwagen voorzien vaneen dergelijke inrichting.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voorhet gescheiden inzamelen van afval, omvattende een op eenvrachtwagen te plaatsen laadbak die door middel van tenminsteéén horizontaal tussenschot is verdeeld in een aantal bovenelkaar liggende compartimenten, en een aan de achterzijde opde laadbak gemonteerde achterlader met een trog die doormiddel van tenminste één in hoofdzaak horizontaal tussenschotis verdeeld in een aantal boven elkaar liggende compartimen¬ten die aansluiten op de compartimenten van de laadbak,waarbij elk compartiment van de trog een instortopening heeften zich in elk compartiment van de trog een vast aan eenaandrijfas bevestigd persschot bevindt om afval vanuit hetbetreffende compartiment in het overeenkomstige compartimentvan de laadbak te brengen.

Een dergelijke inrichting is bekend uit het Europeseoctrooischrift 0 314 238 t.n.v. Aanvraagster.

In principe kunnen met de bekende inrichting allevoorkomende componenten in huishoudelijk afval gescheidenworden ingezameld. Het inzamelen van glas vindt tot nu toe inde meeste gevallen nog plaats doordat het glas door de consu¬ment na op bepaalde plaatsen opgestelde glasbakken wordtgebracht, welk systeem wordt aangeduid als "brengsysteem".Proeven hebben uitgewezen dat als het glas bij de consumentwordt opgehaald, welk systeem wordt aangeduid met "haalsys-teem", er meer glas ingezameld wordt dan bij het "brengsys-teem".

De onderhavige uitvinding heeft tot doel de bekendeinrichting zodanig aan te passen dat deze ook geschikt isvoor het inzamelen van glas. Daarbij moet er rekening meeworden gehouden dat aan het ingezamelde glas een aantal eisenworden gesteld. Het ingezamelde glas dient zo min mogelijkgebroken te worden. Bovendien mag het ingezamelde glas nietworden verontreinigd door andere afvalstoffen.

Het doel van de uitvinding wordt bereikt doordat de aandrijfas van het persschot in het onderste compartiment vande trog via een door middel van een schakelmechanisme in-en uitschakelbare koppeling is gekoppeld met de externaangedreven aandrijfas van het persschot van een boven hetonderste compartiment liggende compartiment van de trog endat de achterlader is voorzien van losmiddelen die hetmogelijk maken dat het onderste compartiment van de laadbakwordt geleegd zonder dat de inhoud van een erboven liggendecompartiment naar buiten komt.

Door toepassing van de maatregelen volgens de uitvindingis het mogelijk om, wanneer glas wordt ingezameld, hetpersschot in het onderste compartiment van de trog, waarinhet glas wordt verzameld, alleen te gebruiken wanneer hetstrikt noodzakelijk is, namelijk wanneer een bepaalde hoe¬veelheid glas vanuit het betreffende compartiment in hetdaarop aansluitende compartiment van de laadbak geschovenmoet worden. Hierdoor kan slijtage van het persmechanisme enbreuk van het glas zoveel mogelijk worden voorkomen. Boven¬dien wordt voorkomen dat tijdens het lossen van het ingeza¬melde glas dit glas wordt verontreinigd door ander afval.

Voorkeursuitvoeringsvormen van de inrichting volgens deuitvinding zijn vastgelegd in de onderconclusies.

De uitvinding heeft eveneens betrekking op een vrachtwa¬gen voorzien van een op het chassis gemonteerde inrichtingvolgens de uitvinding.

De uitvinding zal nader worden toegelicht door middelvan de hiernavolgende beschrijving van een voorkeursuitvoe¬ringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding, aan dehand van de tekening, waarin: fig. 1 een schematisch zijaanzicht is van een afvalwagenvoorzien van een eerste uitvoeringsvorm van de inrichtingvolgens de uitvinding, fig. 2 een schematisch zijaanzicht is van een afvalwagenvoorzien van een tweede uitvoeringsvorm van de inrichtingvolgens de uitvinding, fig. 3a-3d het principe en de verschillende standen van eenbij de afvalwagens volgens fig. 1 en 2 toegepast persmecha¬ nisme tonen, met een enigszins gewijzigde opstelling van decilinders.

fig. 4 een doorsnede is volgens de lijn IV-IV in fig. 1,waarin de aandrijfassen van de persschotten en de koppelingtussen deze aandrijfassen in gekoppelde toestand zijn weerge¬geven, fig. 5 een doorsnede is volgens de lijn V-V in fig. 4,fig. 6 een doorsnede is volgens de lijn VI-VI in fig. 4,fig. 7 een aanzicht is volgens de lijn VII-VII in fig. 4,fig. 8 een doorsnede is overeenkomstig fig. 4, waarin deaandrijfassen en de koppeling tussen deze assen in ontkoppel¬de toestand zijn weergegeven.

fig. 9 op vergrote schaal een deel van de achterlader en delaadbak van de afvalwagen van fig. 2 toont gedeeltelijk ineen doorsnede volgens de lijn IX-IX in fig. 2 en gedeeltelijkin bovenaanzicht, fig. 10 een op de achterlader gemonteerd windscherm toont inuitgeklapte toestand, fig. 11 het windscherm van fig. 10 toont in ingeklaptetoestand.

fig. 12 een bovenaanzicht is van fig. 10 volgens pijl XII,fig. 13 een aanzicht is van de helft van het frontscherm,fig. 14 een aanzicht is van een zijscherm met daarin aangege¬ven de positie van een dekselvang.

Bij de in fig. 1 en 2 getoonde afvalwagen bevindt zichop het chassis 1 een laadbak 2. Deze laadbak is voorzien vaneen horizontaal tussenschot 3 die de laadbak in twee bovenelkaar liggende compartimenten 4 en 5 verdeelt. Het onderstecompartiment 4 is bij de hier weergegeven afvalwagens bedoeldvoor het opnemen van ingezameld glas, dat ten opzichte vanandere soorten afval een betrekkelijk hoog soortelijk gewichtheeft. Elk compartiment 4, 5 is aan de achterzijde voorzienvan een vulopening.

In elk der compartimenten 4, 5 bevindt zich een uitdruk-schot 6 respectievelijk 7, dat zonodig ook als tegendrukschotkan fungeren.

De laadbak 2 is aan de achterzijde voorzien van een achterlader 8 met instortopeningen 9 en een trog 10, die inhoofdzaak de vorm heeft van een vertikale halve cirkelcilin-der. De trog 10 is door middel van een tussenschot 11 ver¬deeld in twee boven elkaar liggende compartimenten 12 en 13,die aansluiten op de compartimenten 4 respectievelijk 5. Decompartimenten 12 en 13 sluiten via glijplaten 14 respectie¬velijk 15 aan op de instortopeningen 9.

De achterlader 8 is ter plaatse van het scharnierpunt 16scharnierend verbonden met de laadbak 2. Na opening van deachterlader 8, waarbij de achterlader om het scharnierpunt 16scharnierend naar achteren wegklapt, kunnen in de comparti¬menten 4, 5 van de laadbak 2 aanwezige afvalstoffen onafhan¬kelijk van elkaar met behulp van het desbetreffende uitdruk-schot 6, 7 worden gelost.

In de achterlader 8 is een persmechanisme 17 aangebrachtwaarmee verschillende van elkaar gescheiden soorten afval elkin één van de compartimenten 4, 5 van de laadbak 2 kunnenworden gebracht.

Het persmechanisme 17 bestaat uit een vertikale aan¬drijfas 18, waaraan voor elk compartiment 12, 13 van de trog10 een persschot 19 respectievelijk 20 vast is bevestigd.Zoals in fig. 3 is te zien, is aan de bovenzijde van dedraaibare aandrijfas 18 een hefboom 21 vast gemonteerd. Terplaatse van de punten 23 en 24 van deze hefboom 21 zijn dezuigerstangen van twee cilinders 25 en 26 scharnierend met dehefboom 21 verbonden. Ter plaatse van de punten 27 en 28 zijnde cilinders 25 en 26 scharnierend met de achterlader 8verbonden. De opstelling van deze cilinders 25 en 26 iszodanig dat (zie fig. 3a-3d): - elk persschot 19, 20 een cirkelvormige slag van 210° (105°naar links en 105° naar rechts) kan maken; - beide cilinders 25, 26 niet tegelijk in hun dode puntstaan; - beide cilinders 25 en 26 over een traject van 90° naarbeide kanten een naar het maximum oplopende perskrachtkunnen uitoefenen.

Bij de in fig. 1 en 2 weergegeven afvalwagens bestaat de aandrijfas 18 van de persschotten 19 en 20 uit twee coaxialeaandrijfassen 31 en 32, die door middel van een uitschakelba-re koppeling 33 met elkaar zijn gekoppeld. Het bovenstepersschot 20 is vast bevestigd aan de aandrijfas 32 en hetonderste persschot 19 is vast bevestigd aan de aandrijfas 31.De uitschakelbare koppeling 33 biedt de mogelijkheid omwanneer glas wordt ingezameld, het persschot 19 alleen tegebruiken wanneer het strikt noodzakelijk is, namelijkwanneer een bepaalde hoeveelheid glas vanuit het onderstecompartiment 12 van de trog 10 in het onderste compartiment 4van de laadbak 2 geschoven moet worden. Breuk van het glas enslijtage van het persmechanisme wordt daardoor zoveel moge¬lijk voorkomen.

Wanneer geen glas wordt ingezameld worden de beideaandrijfassen 31 en 32 met elkaar gekoppeld en maken de beidepersschotten 19 en 20 eenzelfde draaibeweging, zoals bovenaangegeven.

De koppeling 33 tussen de beide aandrijfassen 31 en 32is in fig. 4-8 meer in detail weergegeven.

De aandrijfassen 31 en 32 zijn beide hol uitgevoerd. Deonderste aandrijfas 31 is aan zijn boveneinde voorzien vaneen buitenste koppelingsdeel 31a en de bovenste aandrijfas 32is aan zijn ondereinde voorzien van een binnenin het buiten¬ste koppelingsdeel 31a vallend binnenste koppelingsdeel 32a.De bovenste aandrijfas 32 is nabij zijn ondereinde via eenlager 41 gelagerd in het bovenste gedeelte van het buitenstekoppelingsdeel 31a. Aan de binnenzijde van het buitenstekoppelingsdeel 31a en de buitenzijde van het binnenste koppe¬lingsdeel 32a zijn uitsparingen aangebracht die, wanneer zetegenover elkaar liggen, een reeks in een cirkel liggenderonde gaten vormen ter plaatse van het scheidingsvlak van debeide koppelingsdelen 31a en 32a. In deze gaten kunnen rondepennen 42 van een koppelorgaan 43 op en neer bewegen (fig.5).

In fig. 4 is de koppeling 33 in ingeschakelde standweergegeven. In fig. 8 is de koppeling in uitgeschakeldestand weergegeven.

Bij ingeschakelde koppeling 33 (fig. 4) zijn de beideaandrijfassen 31 en 32 via de pennen 42 met elkaar gekoppelden wordt een draaibeweging van de bovenste aandrijfas 32 opde onderste aandrijfas 31 overgebracht. Bij uitgeschakeldekoppeling 33 (fig. 8) is de bovenste aandrijfas 32 vrijdraaibaar ten opzichte van de onderste aandrijfas 31.

De onderste aandrijfas 31 is altijd gekoppeld met hetkoppelorgaan 43. Deze koppeling vindt plaats via een ring3lb, waarin de pennen 42 steken en die één geheel vormt metde onderste aandrijfas 31 en het buitenste koppelingsdeel 31a(fig. 6).

De bediening van de koppeling 33 vindt plaats via eenzich vanaf de onderzijde van de achterlader 8 door de holleaandrijfas 31 uitstrekkende bedieningsstang 44 die vast ver¬bonden is met het koppelorgaan 43. Aan de onderzijde is debedieningsstang 44 voorzien van een kraag 45 die is opgeslo¬ten in een taatsblok 46.

Zoals in fig. 4 is aangegeven, bevinden zich aan hettaatsblok 46 aan beide zijden draaipunten 47 waarom telkenseen schamelstuk 48 draait. Bij 49 is elk van de beide scha-melstukken 48 scharnierend verbonden met een tweede schamel¬stuk 50 en bij 51 met een cilinder 52. Elk schamelstuk 50 enelke cilinder 52 zijn bij 53 respectievelijk 54 draaibaarverbonden met de achterlader 8. Door het intrekken van debeide cilinders 52 komem het schamelstuk 48 en het taatsblok46 in de in fig. 8 weergegeven stand. Het koppelorgaan 43bevindt zich dan in de in fig. 8 aangegeven stand en dekoppeling 33 is uitgeschakeld.

Teneinde te voorkomen dat bij uitgeschakelde stand vande koppeling 33 de onderste aandrijfas 31 met het daarmeeverbonden persschot 19 ongecontroleerde bewegingen gaatmaken, dienen de onderste aandrijfas 31 en het onderste pers¬schot 19 bij uitgeschakelde koppeling te worden gefixeerd.Daartoe is de bedieningsstang 44 voorzien van een afgeplatgedeelte 56 dat in de uitgeschakelde stand van de koppeling33 in een sleuf 57 in een vast met de bodem van de achterla¬ der 8 verbonden plaat 58 past (fig. 7). De onderste aan¬drijfas 31 kan daardoor niet meer draaien ten opzichte van deachterlader 8.

Een andere vergrendelingsmogelijkheid is weergegeven infig. 1 en fig. 9. De vergrendeling vindt hier plaats doormiddel van een vergrendelorgaan 59 dat kan aangrijpen op debuitenste eindrand 60 van het onderste persschot 19.

Het zal duidelijk zijn dat het in- en uitschakelen vande koppeling 33 dient plaats te vinden in de stand waarin hetonderste persschot 19 is vergrendeld. Tijdens het in- en uit¬schakelen dient het bovenste persschot 20 recht boven hetonderste persschot 19 te staan.

Er zijn twee mogelijke oplossingen om tijdens het lossenvan glas vanuit het onderste compartiment 4 van de laadbak 2een vermenging van glas met afvalstoffen uit het bovenstecompartiment 5 van de laadbak 2 te voorkomen.

Bij de uitvoeringsvorm volgens fig. 1 wordt dit bereiktdoordat de achterlader 8 is voorzien van een naar benedenwegklapbare bodem 61 die bij 62 scharnierend is verbonden metde achterlader 8. De wegklapbare bodem 61 wordt bediend metbehulp van een cilinder 63, die ter plaatse van 64 scharnie¬rend met de wegklapbare bodem 61 en ter plaatse van 65scharnierend met de achterlader 8 is verbonden. Glas dat zichin het onderste compartiment 4 van de laadbak 2 bevindt kanmet behulp van het uitdrukschot 6 via de geopende bodem 61van de achterlader 8 worden gelost.

Bij de in fig. 2 en 9 weergegeven uitvoeringsvorm zijnde zijwanden 66 en de bodem 11 van het bovenste compartiment13 van de trog 10 aan de zijde van de laadbak 2 voorzien vanverlengplaten 67 respectievelijk 68, die bij een gedeeltelijkgeopende achterlader 8 aansluiten op de zijwanden en de bodem3 van het bovenste compartiment 5 van de laadbak 2. Bijgesloten achterlader vallen deze verlengplaten 67, 68 binnenhet bovenste compartiment 5 van de laadbak 2 (zie ook fig.9) . De afmetingen van de verlengplaten zijn zodanig dat ergeen lading uit het bovenste compartiment 5 van de laadbak 2gelost kan worden als de achterlader 8 gedeeltelijk geopend is. In verband met de geringe cohesie van glas, is de gedeel¬telijke opening van de achterlader voldoende om het glas metbehulp van het uitdrukschot 7 te kunnen lossen.

Daar in het onderste compartiment 12 van de achterlader8 meestal de zware componenten uit het huishoudelijk afvalworden ingezameld, zoals GFT en glas, volgt hieruit dat delichtere componenten, zoals papier en plastic, in het boven¬ste compartiment 13 terechtkomen.

Om het wegwaaien van deze lichte componenten tijdens hetladen te voorkomen, wordt nabij de instortopening van hetbovenste compartiment 13 een windscherm 69 aangebracht. Ditwindscherm klapt automatisch uit als de keuze wordt gemaaktvoor het storten in het bovenste compartiment 13 en klapt inbij een bepaald toerental van de voertuigmotor.

Het windscherm 69, zoals weergegeven in fig. 10 t/m 14,bestaat uit een frontscherm 69a en twee zijschermen 69b en69c. De hiernavolgende beschrijving van één zijscherm geldtvoor beide zijschermen.

Het zijscherm 69b kan draaien via een scharnieras 70,die is opgenomen in de beide lagers 88 en 79. Het scharniervoor het frontscherm 69a bestaat uit twee korte assen 72 diezijn gelagerd in de lagers 71 en 71a. De korte assen zijnvast met elkaar verbonden via de schamelstukken 73 en 73a metdaartussen een torsieas 74 waarop het frontscherm 69a beves¬tigd is. Op de torsieas 74 is voor elk zijscherm een schamel-stuk 75 (fig. 12) vast bevestigd. Dit schamelstuk is bij hetpunt 76 vast verbonden met een cardanas 77 die is voorzienvan twee kruisstukken 78.

De draaiingsas van de korte assen 72, de draaiingsassenvan de schamelstukken 75 en de draaiingsassen van de cardanas77 en de scharnieras 70 liggen in één horizontaal vlak B (ziefig. 12 en 14). Een hydraulische cilinder 81 is bij 80draaibaar verbonden met het schamelstuk 73 en bij 89 draai¬baar verbonden met achterlader 8. Met behulp van deze enecilinder worden de beide zijschermen en het frontschermgelijktijdig uitgeklapt dan wel ingeklapt.

De beide zijschermen en het frontscherm zijn bekleed met zeildoek. Het zeildoek van het frontscherm is bij 82 tevensverbonden met een zijscherm.

Het verschil in positie tussen het frontscherm en debeide zijschermen ten opzichte van hun respectieve draaiings-assen in vlak B (zie fig. 14) zorgt ervoor dat in ingeklaptetoestand het frontscherm op een afstand A (zie fig. 13) onderde beide zijschermen komt te liggen.

Mede door de vorm van het frontscherm en de bevestigingvan het zeildoek van dit frontscherm aan zowel het front¬scherm als de zijschermen, vouwt het stuk zeildoek ongeveerbinnen de driehoek D E F (zie fig. 13) zodanig, dat het iningeklapte toestand van het windscherm opgevouwen ligt in deruimte A tussen het frontscherm en de beide zijschermen.

Als er een afvalhouder met een tussenschot (een zoge¬naamde duobak) geleegd moet worden, dient eerst het dekselervan geopend te worden om ervoor te zorgen dat het tussen¬schot van de afvalhouder in aanraking kan komen met hetscheidingsschot 15 van de achterlader 8 (de afvalhouder wordtgedeeltelijk in het onderste 12 en gedeeltelijk in hetbovenste compartiment 13 geleegd).

In de gekantelde stand van deze afvalhouder, aangegevenmet 83 in fig. 14, bestaat de kans dat het deksel 84 dicht¬valt, wat het uitstorten van de lading in het bovenstecompartiment zal bemoeilijken (mede in verband met de geringemassa van de betreffende afvalstof). Om dit te voorkomen, isaan de beide zijschermen een zogenaamde dekselvang gemon¬teerd, bestaande uit een bij 85 draaibare beugel 86 (zie fig.10) .

De beweging van elke beugel wordt verzorgd door eenpneumatische cilinder 87 en geschiedt automatisch na de keuzevan de betreffende "stortlocatie".

Als het windscherm wordt ingeklapt of als voor eenandere stortlocatie wordt gekozen, klappen de beide deksel-vangen automatisch in (zie fig. 11).

Claims (9)

1. Inrichting voor het gescheiden inzamelen van afval,omvattende een op een vrachtwagen te plaatsen laadbak diedoor middel van tenminste één horizontaal tussenschot isverdeeld in een aantal boven elkaar liggende compartimenten,en een aan de achterzijde op de laadbak gemonteerde achterla¬der met een trog die door middel van tenminste één in hoofd¬zaak horizontaal tussenschot is verdeeld in een aantal bovenelkaar liggende compartimenten die aansluiten op de comparti¬menten van de laadbak, waarbij elk compartiment van de trogeen instortopening heeft en zich in elk compartiment van detrog een vast aan een aandrijfas bevestigd persschot bevindtom afval vanuit het betreffende compartiment in het eropaansluitende compartiment van de laadbak te brengen, met hetkenmerk, dat de aandrijfas (31) van het persschot (19) in hetonderste compartiment (12) van de trog (10) via een doormiddel van een schakelmechanisme in- en uitschakelbarekoppeling (33) is gekoppeld met de extern aangedreven aan¬drijfas (32) van het persschot (20) van een boven het onder¬ste compartiment (12) liggend compartiment (13) van de trog(10) en dat de achterlader (8) is voorzien van losmiddelen(61; 67, 68) die het mogelijk maken dat het onderste compar¬timent (4) van de laadbak (2) wordt geleegd zonder dat deinhoud van een erboven liggend compartiment (5) naar buitenkomt.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat deaandrijfas (31) van het persschot (19) in het onderstecompartiment (12) van de trog (10) verticaal staat en hol isuitgevoerd en dat aan het boveneinde van de holle aandrijfas(31) een pennenkoppeling (33) is aangebracht waarmee de holleaandrijfas (31) gekoppeld kan worden met het ondereinde vande coaxiaal ten opzichte van de holle aandrijfas (31) opge¬stelde aandrijfas (32) van het persschot (20) in een bovenhet onderste compartiment (12) liggende compartiment (13) vande trog (10), waarbij zich vanaf de onderzijde van de achter¬lader (8) door de holle aandrijfas (31) een bedieningsstang (44) uitstrekt voor het bedienen van de pennenkoppeling (33).

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat aande onderzijde van de achterlader (8) een bewegingsmechanismeis aangebracht voor het bewegen van de bedieningsstang (44),dat aangrijpt op het ondereinde van de bedieningsstang (44).

4. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat deachterlader (8) aan de onderzijde is voorzien van een naarbeneden wegklapbare bodem (61).

5. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat dezijwanden (64) en de bodem (ll) van een boven het onderstecompartiment (12) van de trog (10) liggend compartiment (13)aan de zijde van de laadbak (2) zijn voorzien van verlengpla-ten (67 respectievelijk 68) die bij een gedeeltelijk geopendeachterlader (8) aansluiten op de zijwanden en de bodem (3)van het op het betreffende compartiment (13) aansluitendecompartiment (5) van de laadbak (2).

6. Inrichting volgens één der conclusies 1-5, met hetkenmerk, dat nabij de instortopening (9) van het bovenstecompartiment (13) van de trog (10) een windscherm (69) isaangebracht.

7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat hetwindscherm (69) bestaat uit een frontscherm (69a) en tweezijschermen (69b en 69c) die gelijktijdig via koppelingsmid-delen in- en uitklapbaar zijn door één cilinder (81).

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat debeide zijschermen (69b, 69c) van het windscherm (69) zijnvoorzien van met behulp van een cilinder (87) wegklapbaredekselvang (86).

9. Vrachtwagen voorzien van een op het chassis gemonteerdeinrichting volgens een der conclusies 1-8.