NL9001041A - Motorvoertuigbodemconstructie. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Motorvoertuigbodemconstructie.

De uitvinding heeft betrekking op een motorvoertuigbodemconstructie, omvattende een via een dwars op de voertuiglangsas gelegen tussenstuk met elkaar verbonden voorplaat en achterplaat.

Een dergelijke bodemconstructie is bekend uit EP-A-0 297 057.

Met de uit deze publikatie bekende constructie wordt beoogd onder gebruikmaking van een standaardvoorplaat en een standaardachterplaat door het al dan niet daartussen aanbrengen van het tussenstuk de wielbasis van een motor-voertuigtype te variëren. Het hiertoe toegepaste tussenstuk vormt daarbij in feite een verlenging van de voorplaat aan welks vorm en contouren het is aangepast en wordt opgenomen tussen deze voorplaat en een dwars daarop staande dwarsplaat die is verbonden met de, hoger dan de voorplaat gelegen, achterplaat.

De uitvinding beoogt deze bekende constructie zodanig te verbeteren dat naast de mogelijkheid van het op eenvoudige wijze naar wens variëren van de voertuigbodem-lengte en dus van de wielbasis ook een versterking van de gehele constructie van het voertuig wordt verkregen. Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt met de maatregelen zoals geformuleerd in het kenmerk der hoofdconclusie.

Volgens de uitvinding wordt de variatie niet verkregen door het slechts verlengen van de voorplaat doch door het variëren van de configuratie van het tussenstuk dat de verbinding geeft tussen voorplaat en achterplaat waarbij de voorgestelde uitvoering van het tussenstuk de mogelijkheid geeft de afstand waarboven de achterplaat boven de voorplaat ligt naar wens te variëren.

Voorkeursuitvoeringsvormen zijn beschreven in de conclusies 2 tot en met 4.

De uitvinding wordt toegelicht aan de hand van de tekening. Hierin is:

Figuur 1 een schematische langsdoorsnede van de vloerconstructie van een motorvoertuig, opgebouwd uit een voorplaat en een via een tussenstuk daarmee verbonden achterplaat; figuur 2 een schematische langsdoorsnede van een tweede uitvoeringsvorm van deze constructie met een anders gevormd tussenstuk; figuur 3 een perspectivische afbeelding van een gedeelte van de vloerconstructie volgens figuur 2.

In figuur 1 is met het verwijzingscijfer 2 aangegeven de voorplaat en met het verwijzingscijfer 4 de achterplaat. Voorplaat 2 en achterplaat 4 zijn met elkaar verbonden door een tussenstuk 6. De uitvoering daarvan geeft volgens de uitvinding de mogelijkheid de afstand tussen de voorrand 4a van de achterplaat 4 en de achterrand 2a van de voorplaat 2 te variëren en aldus met in hoofdzaak dezelfde onderdelen een variatie in de wielbasis danwel de lengte van de voertuigcarrosserie te realiseren.

Het tussenstuk 6 heeft een omgezette rand 8 waarmee het aan de voorplaat 2 is vastgelast en een getrapt profieldeel 10 is tussen dit tussenstuk 6 en de voorplaat 2 opgenomen waarbij de rand 12 daarvan aan de voorplaat 2 is vastgelast en de opstaande rand 14 is vastgelast aan het oplopend gedeelte 16 van het tussenstuk 6. Tezamen daarmee is tevens de omgezette rand 18 van de tunnel 20 vastgelast, terwijl ook de andere einden van de tunnel zijn uitgevoerd met niet nader aangegeven, voor het vastlassen gebruikte omgezette randen.

Opgemerkt wordt dat duidelijkheidshalve de aan elkaar vast te lassen delen in de figuren 1 en 2 op afstand van elkaar zijn getekend.

De - reeds genoemde - voorrand 4a van de achterplaat 4 is schuin naar beneden omgezet en is vastgelast aan een schuin oplopend bevestigingsvlak 26 respectievelijk 26a in de uitvoering volgens figuur 2 van het tussenstuk 6.

De variatie in voertuiglengte respectievelijk wielbasis wordt verkregen door een geschikte keuze van de configuratie van het gedeelte van het tussenstuk dat ligt tussen het verticale bevestigingsvlak 16 en de bevestigingsplaats van de voorrand 4a aan het schuin oplopend bevestigïngsvlak 26 (26a). In de uitvoeringsvorm figuur 1 gaat het opstaande vlak 16 over in een schuin naar voren oplopend tussenvlak 28 waarop het schuin naar achteren oplopend bevestigïngsvlak 26 aansluit terwijl in de uitvoeringsvorm volgens figuur 2 het opstaande vlak 16 zich voortzet in een eerste schuin naar achter oplopend vlak 30 met daarop aansluitend het eveneens schuin naar achter oplopende bevestigïngsvlak 26a. Hierdoor ligt in deze uitvoering de voorrand 4a achter de achterrand 2a terwijl in de uitvoeringsvorm volgens figuur 1 de voorrand 4a vóór de achterrand 2a ligt.

Uitsluitend door de keuze van het tussenstuk 6 kan aldus onder gebruik van dezelfde onderdelen de gewenste variatie worden gerealiseerd.

Het tussenstuk 6 is bij voorkeur voorts zodanig uitgevoerd dat het schuin oplopend bevestigïngsvlak 26 respectievelijk 26a zich tot een bepaalde hoogte h boven de achterplaat 4 voortzet en daarna overgaat in een schuin omlaag hellend gedeelte 32 respectievelijk 32a dat zich voortzet in de door lassen aan de achterplaat 4 vast te zetten eindrand 34 respectievelijk 34a.

Hierdoor wordt de gewenste, onder het zitgedeelte van de achterbank gelegen vaste dakvormige verhoging 36 gerealiseerd die bestemd is te voorkomen dat bij een aanrijding een achterbankpassagier onder de (heup)gordel doorschiet (het zgn. "submarine effect").

Claims (4)

1. Motorvoertuigbodemconstructie, omvattende een via een dwars op de voertuiglangsas gelegen tussenstuk met elkaar verbonden voorplaat en achterplaat, met het kenmerk, dat - aan het achtereinde van de voorplaat (2) in de voertuigdwarsrichting een getrapt profieldeel (10) is bevestigd met een aan de bodem te bevestigen rand (12) en een op afstand daarboven gelegen, in hoofdzaak dwars op de voorplaat staande bevestigingsrand (14) voor een dwars op de voorplaat (2) stand vlak (16) van het tussenstuk (6) dat daaraan, en aan de voorplaat (2) is vastgezet, het tussenstuk (6) is uitgevoerd met een schuin oplopend bevestigingsvlak (30) voor de voorrand (4a) van de achterplaat (4) en een daarachter en daarboven gelegen bevestigingsrand (34, 34a) voor het achter deze voorrand gelegen achterplaatdeel (4) en - de bevestigingsplaats van deze voorrand (4a) ten opzichte van de voorplaat (2) variabel is door een geschikte keuze van de configuratie van het gedeelte tussen het verticale bevestigingsvlak (16) ervan en de bevestigingsplaats voor de achterplaatvoorrand (4a).

2. Bodemconstructie volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het gedeelte tussen het verticale bevestigingsvlak (16) en de bevestigingsplaats van de achterplaatvoorrand (4a) wordt gevormd door een naar de motorvoertuigvoorzijde oplopend vlak (28) dat zich voortzet in een naar achteren oplopend, de bevestigingsplaats voor de achterplaatvoorrand vormend vlak (26) (figuur 1).

3. Bodemconstructie volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het gedeelte tussen het verticale bevestigingsvlak (16) en de bevestigingsplaats van de achterplaatvoorrand (4a) wordt gevormd door een onder een scherpe hoek naar de voertuigachterzijde oplopend vlak (30) (figuur 2, 3).

4. Bodemconstructie volgens conclusie 1-3, gekenmerkt door een in doorsnede dakvormig profieldeel (36) tussen de bevestigingsplaats van de achterplaatvoorrand en de achterplaatbevestigingsrand (34, 34a).