NL9000951A - Werkwijze en toestel voor het verhinderen van het onrechtmatig op band overnemen van beeldsignalen. - Google Patents

Description

Werkwijze en toestel voor het verhinderen van het onrechtmatig op band overnemen van beeldsignalen

Om het onrechtmatig op band opnemen van rechtmatig op band opgenomen of rechtmatig over televisiekanalen uitgezonden beeldprogramma's tegen te gaan is reeds voorgesteld de beeldsignaalreeksen daarvan zodanig te wijzigen, dat dit in een weergeeftoestel niet merkbaar wordt, doch dat de besturing van een voor het ongeoorloofd opnemen daarvan gebruikt toestel wordt voldoende verstoord om de opname onbruikbaar te maken.

Er bestaat nog steeds behoefte aan een zodanige verbetering van dergelijke werkwijzen, dat deze verstoringen niet met behulp van zgn. tijdbasisaanpassers kunnen worden opgeheven.

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor dit doel, waarbij de beeldsignalen van de in de aanhef van conclusie 1 genoemde soort zijn, en waarbij volgens de uitvinding bijkomende op lijnsynchronisatie-impulsen gelijkende impulsen met afwijkende vorm dan wel in afwijkende punten van een raster worden toegevoegd.

De bijkomende impulsen hebben tot gevolg, dat in een opneemtoestel de versterking zodanig wordt beïnvloed, dat het nulpeil in het volgende gedeelte naar de zijde van de syn-chronisatie-impulsen verschuift. In het geval van conclusies 2 en 3 wordt dan de herkenbaarheid van de daaropvolgende raster synchronisatie-impulsen verminderd of opgeheven, en vindt dus een storing van de rastersynchronisatie plaats, terwijl in het geval van conclusies 4..6 de eerstvolgende beeldpunt-signalen zullen worden onderdrukt of verzwakt. In beide gevallen wordt de hoedanigheid van het opgetekende beeld zodanig gestoord, dat een dergelijke bandopname onverkoopbaar wordt. Doordat in beide gevallen de plaats van de bijkomende impulsen in het raster voortdurende kan worden gewijzigd, wordt het praktisch onmogelijk deze storing te verwijderen.

De besturingsketens van een weergeeftoestel worden door deze bijkomende impulsen niet beïnvloed, zodat een band met alleen gewijzigde signalen zonder meer voor normale weergave geschikt blijft.

De uitvinding zal in het onderstaande nader worden toegelicht aan de hand van een tekening; hierin toont: fig. 1 A...E beeldsignaaloscillogrammen ter verduidelijking van een eerste uitvoeringsvorm van de uitvinding; fig. 2 een overeenkomstig oscillogram, waaruit de bij het ongeoorloofd op band opnemen van volgens de uitvinding gewijzigde beeldsignalen optredende storing blijkt; en fig. 3A..C oscillogrammen van een beeldlijn ter verduidelijking van een tweede uitvoeringsvorm van de uitvinding.

In Fig. IA is het eind van een beeldraster van een normaal televisiebeelsignaal weergegeven. Dit omvat beneden een nullijn 1 gelegen lijnsynchronisatie-impulsen 2, boven deze nullijn gelegen beeldlijnsignalen 3, en een aan het begin van het volgende raster eveneens onder de lijn 1 gelegen raster-synchronisatie-impulssignaal 4.

Volgens de uitvinding wordt nu eerst zoals bij 5 in fig. 1B is aangegeven, een aantal beeldlijnen 3, bijv. 10..20 lijnen, met de bijbehorende lijnsynchronisatie-impulsen 2 verwijderd. Deze lijnen liggen toch al buiten het normale beeldkader, en kunnen dus zonder meer worden gemist.

Vervolgens worden in de aldus verkregen tussenruimte 5, bijv. op de wijze van fig. 1C, in bepaalde punten weer de oorspronkelijke lijnsynchronisatie-impulsen 2 aangebracht, waarbij een tussenruimte 5' achterblijft.

In fig. 1D is aangegeven, dat de tussenruimte 5' van fig. 1C met bijkomende impulsen 6 wordt gevuld, terwijl fig.

IE met een andere tijdschaal toont, dat deze impulsen een afwijkende vorm hebben, en wel korter zijn dan de normale impulsen 2.

Deze afwijkende impulsen 6 hebben tot gevolg, dat bij het opnemen van de signalen in een bandopneemtoestel de besturing wordt verstoord. Het in fig. 2 weergegeven oscillogram toont bij 7, dat als een gevolg van de afwijkende impulsen het nulpeil 1 naar de negatieve zijde wordt verschoven, zodat de synchronisatieketen van het opneemtoestel deze niet of slecht als synchronisatie-impulsen zal herkennen, waarvoor de rastersynchronisatie wordt verstoord. De beeldhoe-danigheid wordt dan zo slecht, dat dergelijke bandopnamen niet meer verkoopbaar zijn.

Deze storende werking kan nog worden versterkt door de plaats van de bijkomende impulsen 6 te veranderen, waarbij ook meer dan een tussenruimte 5' kan worden gevormd. Ook behoeft dit niet bij elk raster te geschieden. Op deze wijze kan een volkomen willekeurige verstoring worden verkregen, waardoor het effect nog wordt versterkt, en onderdrukking van de storing praktisch onmogelijk wordt gemaakt.

Een nog verdere verstoring van onrechtmatig op band opgenomen beeldsignalen kan op de wijze van fig. 3 worden verkregen. In fig. 3A is een normaal lijngedeelte 3 van het signaal van fig. IA weergegeven. Dit omvat een lijnsynchronisa-tie-impuls 2, een kleursynchronisatie-signaal 8 en beeldsignalen 9, die hier een grijswig of dergelijke voorstellen.

Volgens de uitvinding wordt nu zoals in fig. 3B is getoond, na het kleursynchronisatiesignaal 8 een bijkomende impuls 6' toegevoegd, waarvan de lengte en plaats nog kunnen verschillen. Bij het opnemen van een dergelijk signaal met een bandopneemtoestel veroorzaakt deze bijkomende impuls weer een beïnvloeding van de versterkingsbesturing 1, waardoor een deel van de opvolgende beeldpuntsignalen 9 zal worden verzwakt, hetgeen een bijkomende verslechtering van de beeld-hoedanigheid verschaft. Ook deze storing kan in willekeurige lijnen en/of rasters worden aangebracht.

Een versterking van het effect kan op de wijze van fig. 3C de bijkomende impuls 6' aan het eind met een tegengesteld gerichte impuls 6" voortgezet.

De beide voornoemde storingswijzen kunnen los van elkaar worden toegepast, doch verschaffen gezamenlijk een optimale beveiliging tegen ongeoorloofd op band opnemen van beeldsignalen. De bijkomende signalen hebben geen invloed op de besturingsketens van een beeldweergeeftoestel, waarvan de synchronisatie eenvoudiger is dan die van de opneemkop van een bandopneemtoestel. Ketens voor het uitvoeren van de werkwijze volgens de uitvinding kunnen op verschillende wijzen worden uitgevoerd, en omvatten mengtrappen, waarin de bijkomende impulsen, die synchroon met de impulsen 2 van het beeld-signaal worden voortgebracht, volgens een in het bijzonder veranderbaar programma of volgens een toevalsfunctie in de beoogde punten met het beeldsignaal worden gemengd.

Claims (7)

1. Werkwijze voor het zodanig wijzigen van beeldsignalen, dat bij het met een bandopneemtoestel opnemen van deze signalen de besturing van dit toestel wordt verstoord, welke signalen beeldpuntsignalen omvatten, die volgens beeldlijnen zijn gegroepeerd, en in elke lijn door een lijnsynchronisa-tie-impuls en een kleursynchronisatie-signaal worden voorafgegaan, terwijl een aantal lijnen tot een door een raster-synchronisatie-impuls voorafgegaan raster is verenigd, waarbij de beeldpuntsignalen aan de ene, en de synchronisatie-impulsen aan de andere zijde van een nulpeil zijn gelegen, met het kenmerk, dat bijkomende op lijnsynchronisatie-impulsen gelijkende impulsen met afwijkende vorm dan wel in afwijkende punten van een raster worden toegevoegd.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat bij tenminste een deel van de rasters in een aantal laatste lijnen de normale lijnsynchronisatie-impulsen op willekeurige plaatsen worden verwijderd, en dat in plaats daarvan bijkomende impulsen met afwijkende vorm en in het bijzondere kortere duur worden ingevoerd.

3. Werkwijze volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de punten van invoer van bijkomende impulsen in de verschillende rasters verschillen.

4. Werkwijze volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat in tenminste een deel van de lijnen van een raster tussen het kleursynchronisatiesignaal en de beeldpuntsignalen een bijkomende impuls in dezelfde zin als de lijnsynchronisatie-im-puls wordt toegevoegd.

5. Werkwijze volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de plaats en/of duur van de bijkomende impulsen langzaam worden gewijzigd.

6. Werkwijze volgens conclusie 4 of 5, met het kenmerk, dat de bijkomende impulsen worden voortgezet met een impuls met tegengestelde zin voorbij de nullijn.

7. Toestel voor het uitvoeren van de werkwijze volgens een van de conclusies 1..6 gekenmerkt door middelen voor het aan beeldrasters toevoegen van bijkomende impulsen.