NL8901721A - Maaimachine. - Google Patents

Description

MAAIMACHINE

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op eenmaaimachine voorzien van een in een eerste gestel opgehangenmaai- en kneuseenheid en een tweede, door wielen gedragengestel dat met behulp van een trekarm achter aan een trekkerkoppelbaar is.

Het is bekend om de in het eerste gestel opgehan¬gen maai- en kneuseenheid voorop aan het tweede gestel tekoppelen. Hierdoor wordt de toepassing van relatief zwaremaai- en kneuseenheden vergemakkelijkt. Daarnaast heeft eenontwikkeling plaatsgevonden, waarbij maaimachines werdenvervaardigd om door de hef inrichting aan de voorzijde van detrekker te worden gedragen.

De uitvinding heeft tot doel een maaimachine teverschaffen, waarbij zowel op de markt van de getrokkenmaaimachines, als op de markt voor de frontmaaimachines kanworden ingespeeld. Overeenkomstig de uitvinding heeft daartoede maaimachine zoals deze in de aanhef is omschreven, hetkenmerk, dat de voorop aan het tweede gestel koppelbare, in _het eerste gestel opgehangen maai- en kneuseenheid tevens aande hefinrichting voorop de trekker koppelbaar is. Het isvanuit produktie-technisch oogpunt bezien van groot voordeelwanneer dezelfde in een gestel opgehangen maai- en kneuseen¬heid gebruikt kan worden voor zowel een getrokken maaimachineals een frontmaaimachine.

Verder zijn eveneens overeenkomstig de uitvindingmet het eerste gestel verbonden aandrijfmiddelen voor demaai- en kneuseenheid aansluitbaar zowel op een met hettweede gestel verbonden transmissiekast, welke weer aansluit¬baar is op de aftakas aan de achterzijde van de trekker, alsop de aftakas aan de voorzijde van de trekker. De aansluitingvan de aandrijfmiddelen van de maai- en kneuseenheid blijftderhalve gelijk, of de maai- en kneuseenheid nu wordt toege¬past in een getrokken maaimachine of in een frontmaaimachine.

In een concrete uitvoeringsvorm overeenkomstig de uitvinding omvatten de koppelmiddelen tussen het eerste entweede gestel twee onderling in hoofdzaak parallel aange¬brachte en op in hoofdzaak dezelfde hoogte in een verticaalvlak scharnierbaar aan het eerste en tweede gestel bevestigdeonderste draagbalken, alsmede een in een verticaal vlakscharnierbaar aan het eerste en tweede gestel bevestigdebovenste draagbalk en één of meer tussen het eerste en tweedegestel aangebrachte gewichtontlastingsveren. Deze opbouw vande koppelmiddelen tussen het eerste en tweede gestel komtovereen met die van de koppelmiddelen tussen het gestelwaarin de maai- en kneuseenheid is opgehangen en de bok metbehulp waarvan de maaimachine aan de driepuntshefinrichtingvoorop de trekker wordt bevestigd, zoals beschreven in deNederlandse octrooiaanvrage nr. 8801040. De toepassing vandergelijke koppelmiddelen in een getrokken maaimachine leidttot verdere produktie-technische voordelen.

Verder is overeenkomstig de uitvinding in hetscharnierpunt van elk van de onderste draagbalken in hettweede gestel een eveneens scharnierbaar ten opzichte van hettweede gestel aangebrachte kantelplaat aanwezig, terwijl zichtussen elk van de onderste draagbalken en een betreffendekantelplaat een hydraulische cilinder bevindt. De driehoek-constructie welke aldus wordt gevormd door een onderstedraagbalk, een kantelplaat en een hydraulische cilinder, iseveneens overeenkomstig de uitvinding rond het genoemdescharnierpunt draaibaar ten opzichte van het tweede gesteltussen twee aanslagen, waarbij de in het eerste gestel opge¬hangen maai- en kneuseenheid vrij beweegbaar is in een doordeze aanslagen en de hydraulische cilinder bepaald hoekinter-val.

Eveneens overeenkomstig de uitvinding is met heteerste gestel een tweede transmissiekast verbonden, waarvande ingangsas via bijvoorbeeld een flexibele koppeling aan-sluitbaar is op de uitgangsas van de met het tweede gestelverbonden eerste transmissiekast, van welke tweede trans-missiekast de uitgangsassen dienen voor de aandrijving van demaaieenheid, respectievelijk de kneuseenheid. In het bijzon¬der is het eerste gestel voorzien van een eerste riemtrans- missie-eenheid, welke de beweging van een eerste uitgangsasvan de tweede transmissiekast overbrengt op de maaieenheid,en een tweede riemtransmissie-eenheid, welke de beweging vaneen tweede uitgangsas van de tweede transmissiekast over¬brengt op de kneuseenheid, welke riemtransmissie-eenheden aanweerszijden van het eerste gestel zijn aangebracht. Het ge¬bruik van twee transmissiekasten en de uitvoering van debeide riemtransmissie-eenheden, analoog aan die in de voor¬noemde Nederlandse octrooiaanvrage, leidt tot verdere pro-duktie-technische voordelen. In een voordelige uitvoerings¬vorm overeenkomstig de uitvinding is de eerste transmissie¬kast in hoofdzaak midden tussen de wielen op het tweedegestel aangebracht. Verder is een derde riemtransmissie-eenheid aanwezig, welke de beweging van een op de aftakas vande trekker aangesloten transmissie-orgaan overbrengt op deingangsas van de eerste transmissiekast. Dit transmissie-orgaan is voorzien van ten minste één flexibele koppeling enwordt bij voorkeur aangebracht door de trekarm heen. Overeen¬komstig de uitvinding is in een gunstige uitvoeringsvorm detrekarm aan de zijkant van het tweede gestel met dit tweedegestel verbonden.

De uitvinding zal nu nader worden omschreven aande hand van de tekening, waarvan:

Fig. 1 een trekker met een front- en een getrokkenmaaimachine toont, en

Fig. 2 de aankoppeling laat zien van een maai- enkneuseenheid in een door de trekker getrokken en door wielengedragen gestel.

De in fig. 1 afgebeelde maaimachinecombinatietoont een trekker 1, waaraan voorop een maaimachine 2 metbehulp van een driepuntshefinrichting 3 is gekoppeld. Dezemaaimachine omvat een maaieenheid en een kneuseenheid en kanzijn uitgevoerd en aangekoppeld op de wijze als omschreven inde Nederlandse octrooiaanvrage nr. 8801040. Achter de trekker1 is met behulp van een trekarm 4 een maaimachine 5 aangekop¬peld. Ook deze maaimachine 5 omvat een maaieenheid en eenkneuseenheid en kan worden uitgevoerd en aangekoppeld aan eendoor wielen 6 gedragen gestel 7, analoog aan de uitvoering en aankoppeling van de maaimachine 2 aan de driepuntshefinrich¬ting voorop de trekker 1.

De in fig. 2 met 8 aangegeven maaieenheid en met 9aangegeven kneuseenheid zijn opgehangen in een eerste gestel 10. Dit eerste gestel 10 is met behulp van koppelmiddelenverbonden met het tweede, door wielen 6 gedragen gestel 7.Dit tweede gestel 7 omvat een in hoofdzaak horizontale, dwarsop de rijrichting verlopende steunbalk 11, aan de zijkantenwaarvan wielsteunen 12 zijn aangebracht. In deze wielsteunen12 zijn de wielen 6 draaibaar gelagerd. Aan één van de zij¬kanten van het tweede gestel 7 is een bevestigingselement 13voor de trekarm 4 aangebracht. Verder bevindt zich nabij hetmidden van de steunbalk 11 een hiermede verbonden steunplaat14 en een aan de onderuiteinden ten opzichte van de steunbalk 11, deel van het tweede gestel uitmakende, scharnierende bok15. Het bovenuiteinde van deze bok 15 is met behulp van eenin lengte verstelbare verbindingsstang 16 verbonden met hetbovendeel van de steunplaat 14. Met behulp van deze verbin¬dingsstang 16 kan de stand van de bok 15 worden ingesteld.

Aan de bok 15 is nabij het bovenuiteinde daarvaneen bovenste draagbalk 17 in een verticaal vlak scharnierbaarrond een horizontale scharnieras 18 aangebracht. Aan elk vande wielsteunen 12 is een onderste draagbalk 19 in een verti¬caal vlak scharnierbaar rond een horizontale scharnieras 20aangebracht. Het andere uiteinde van de bovenste draagbalk 17en de onderste draagbalken 19 is scharnierbaar rond schar-nierassen 21, respectievelijk 22 met het eerste gestel 10verbonden. De scharnierassen 18, 20, 21 en 22 zijn zodanigaangebracht dat de bovenste draagbalk 17 tezamen met elk vande onderste draagbalken 19 een vierhoekconstructie vormt,waarbij, wanneer de bovenste en onderste draagbalken rond descharnierassen 18 en 20 ten opzichte van het tweede gestel 7worden bewogen, het eerste gestel 10 een in hoofdzaak verti¬cale verplaatsing ondergaat, tijdens welke verplaatsing demaai- en kneuseenheid 8, 9 in lichte mate wordt gekanteld.

Rond elk van de scharnierassen 20 is verder eenkantelplaat 23 draaibaar ten opzichte van een betreffendewielsteun 12 aangebracht. Tussen elk van de onderste draag- balken 19 en een betreffende kantelplaat 23 is een hydrau¬lische cilinder 24 aanwezig. De draagbaarheid van de drie-hoekconstructie, gevormd door een onderste draagbalk 19, eenbetreffende kantelplaat 23 en een betreffende hydraulischecilinder 24 wordt begrensd door een tweetal aanslagen. Deeerste aanslag wordt gevormd door een naar de kantelplaat 23gericht vlak 25 op de steunbalk 11. De tweede aanslag wordtgevormd door een naar de onderste draagbalk 19 gericht vlak26 op de wielsteun 12. De driehoekconstructie 19, 23, 24 isrond de scharnieras 20 draaibaar, doch wordt daarbij in zijndraaibereik begrensd door de beide aanslagen en de stand vande hydraulische cilinder 24.

Tussen het boveneinde van de bok 15 en het eerstegestel 10 zijn twee gewichtontlastingsveren 27 en 28 aange¬bracht. Deze gewichtontlastingsveren bevinden zich ter weers¬zijden van het zwaartepunt van de maaimachine, inclusiefgestel. In fig. 1 is aangegeven dat dit zwaartepunt nietsamenvalt met het midden van de machine; de gewichtontlas-tingsveren zijn asymmetrisch ten opzichte van het middenaangebracht.

In fig. 2 is de maaimachine in de werkzame toe¬stand afgebeeld. De driehoekconstructie 19, 23, 24 is vrijvan beide aanslagen. Wordt de maaimachine tijdens bedrijfover het land getrokken, dan wordt deze, mede dank zij degewichtontlastingsveren, gemakkelijk over allerlei oneffen¬heden bewogen. De maaimachine kan daarbij vrij in verticalerichting worden bewogen over een slag die wordt bepaald doorde hydraulische cilinders 24 en de beide aanslagen. Door dehydraulische cilinders 24 anders in te stellen, kan de slagdie de maaimachine tijdens bedrijf in verticale richting kanmaken, worden gewijzigd. In de niet-werkzame toestand en detransportstand wordt de door de hydraulische cilinder 24bepaalde zijde van de driehoekconstructie 19, 23, 24 sterkingekort, waarbij de kantelplaten 23 tegen de eerste aanslag25 komen en de bovenste draagbalken 19 en daarmede het eerstegestel 10 omhoog bewogen.

Op het tweede gestel 7 is een eerste transmissie-kast 29 aangebracht en op het eerste gestel 10 een tweede transmissiekast 30. De ingangsas 31 van de tweede transmis-siekast 30 is via een flexibele koppeling 32 aangesloten opde uitgangsas 33 van de eerste transmissiekast 29. De uit-gangsassen van de tweede transmissie-eenheid 30 dienen voorde aandrijving van de maaieenheid 8, respectievelijk dekneuseenheid 9. Op het eerste gestel 10 bevindt zich aan deene zijde een eerste riemtransmissie-eenheid 34, welke debeweging van een eerste uitgangsas 35 van de tweede transmis¬siekast 30 overbrengt op de maaieenheid 8. Aan de anderezijde van het eerste gestel 10 bevindt zich een tweede riem¬transmissie-eenheid 36 welke de beweging van een tweede uit¬gangsas 37 overbrengt op de kneuseenheid 9. De eerste trans¬missiekast 29 is vrijwel midden tussen de wielen 6 op hettweede gestel 7 aangebracht. Verder is daarbij een derderiemtransmissie-eenheid 38 aanwezig, welke de beweging vaneen op de aftakas aangesloten transmissieorgaan 39 overbrengtop de ingangsas 40 van de eerste transmissiekast. Het trans¬missieorgaan 39 omvat één of meer flexibele koppelingen 41 enis aangebracht door de trekarm 4 heen. Deze trekarm heeft tenopzichte van elkaar rond een vrijwel verticale as draaibaredelen, waarbij de flexibele koppeling 41 is aangebracht terplaatse van de scharnierende verbinding in de trekarm. Dezescharnierende verbinding kan worden vastgezet met behulp vaneen hydraulische cilinder 42.

Claims (11)

1. Maaimachine voorzien van een in een eerste gestelopgehangen maai- en kneuseenheid en een tweede, door wielengedragen gestel dat met behulp van een trekarm achter aan eentrekker koppelbaar is, met het kenmerk, dat de voorop aan hettweede gestel koppelbare, in het eerste gestel opgehangenmaai- en kneuseenheid tevens aan de hefinrichting voorop detrekker koppelbaar is.

2. Maaimachine volgens conclusie 1, met het kenmerk,dat met het eerste gestel verbonden aandrijfmiddelen voor demaai- en kneuseenheid aansluitbaar zijn zowel op een met hettweede gestel verbonden transmissiekast, welke weer aansluit¬baar is op de aftakas aan de achterzijde van de trekker, alsop de aftakas aan de voorzijde van de trekker.

3. Maaimachine volgens conclusie 1 of 2, met hetkenmerk, dat de koppelmiddelen tussen het eerste en tweedegestel twee onderling in hoofdzaak parallel aangebrachte enop in hoofdzaak dezelfde hoogte in een verticaal vlak schar-nierbaar aan het eerste en tweede gestel bevestigde onderstedraagbalken omvatten, alsmede een in een verticaal vlakscharnierbaar aan het eerste en tweede gestel bevestigdebovenste draagbalk en één of meer tusssen het eerste entweede gestel aangebrachte gewichtontlastingsveren.

4. Maaimachine volgens conclusie 3, met het kenmerk,dat in het scharnierpunt van elk van de onderste draagbalkenin het tweede gestel een eveneens scharnierbaar ten opzichtevan het tweede gestel aangebrachte kantelplaat aanwezig is,terwijl zich tussen elk van de onderste draagbalken en eenbetreffende kantelplaat een hydraulische cilinder bevindt.

5. Maaimachine volgens conclusie 4, met het kenmerk,dat de driehoekconstructie, gevormd door een onderste draag¬balk, een kantelplaat en een hydraulische cilinder, rond hetscharnierpunt draaibaar is ten opzichte van het tweede gesteltussen twee aanslagen, waarbij de in het eerste gestel opge¬hangen maai- en kneuseenheid vrij beweegbaar is in een doordeze aanslagen en de hydraulische cilinder bepaald hoekinter-val.

6. Maaimachine volgens conclusie 2, met het kenmerk,dat met het eerste gestel een tweede transmissiekast isverbonden, waarvan de ingangsas via bijvoorbeeld een flexi¬bele koppeling aansluitbaar is op de uitgangsas van de methet tweede gestel verbonden eerste transmissiekast, van welketweede transmissiekast de uitgangsassen dienen voor de aan¬drijving van de maaieenheid, respectievelijk de kneuseenheid.

7. Maaimachine volgens conclusie 6, met het kenmerk,dat het eerste gestel is voorzien van een eerste riemtrans-missie-eenheid, welke de beweging van een eerste uitgangsasvan de tweede transmissiekast overbrengt op de maaieenheid,en een tweede riemtransmissie-eenheid, welke de beweging vaneen tweede uitgangsas van de tweede transmissiekast over¬brengt op de kneuseenheid, welke riemtransmissie-eenheden aanweerszijden van het eerste gestel zijn aangebracht.

8. Maaimachine volgens conclusie 6 of 7, met hetkenmerk, dat de eerste transmissiekast in hoofdzaak middentussen de wielen op het tweede gestel is aangebracht.

9. Maaimachine volgens conclusie 8, met het kenmerk,dat een derde riemtransmissie-eenheid aanwezig is, welke debeweging van een op de aftakas van de trekker aangeslotentransmissieorgaan overbrengt op de ingangsas van de eerstetransmissiekast.

10. Maaimachine volgens conclusie 9, met het kenmerk,dat het transmissieorgaan is voorzien van ten minste éénflexibele koppeling en is aangebracht door de trekarm heen.

11. Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk, dat de trekarm aan de zijkant van het tweedegestel met dit tweede gestel is verbonden.