NL8901678A - Overheaddeurconstructie. - Google Patents

Description

Overheaddeurconstructie

De uitvinding heeft betrekking op een overheaddeurconstructie, bevattende een deur bestaande uit boven elkaar gelegen, in hoofdzaak platte, horizontale, met hun lange zijkanten tegen elkaar gelegen en om horizontale assen ten opzichte van elkaar scharnierende panelen, die ter weerszijden, van boven naar beneden is voorzien van op afstand van elkaar gemonteerde glij- of rolorganen die samenwerken met die organen geleidende banen, die zich ter weerszijden van de deur in hoofdzaak verticaal naar boven en vandaar via een bocht in hoofdzaak horizontaal naar achteren uitstrekken.

Dergelijke deuren zijn bekend. Ze vinden in het algemeen industriële toepassing als deuren voor loodsen en dergelijke en ook als garagedeuren. Ze worden geopend en gesloten door op het samenstel van panelen een naar boven, respectievelijk naar beneden gerichte kracht te laten inwerken. Via de geleidingsbanen voor de glij- of rolorganen, die in of op de zijwanden naast de deuropening, of in of op de kozijnen zijn aangebracht en die zich via een daarin aanwezige bocht voortzetten onderlangs en eventueel op afstand van het plafond, wordt de deur bij het. openen daar langs geleid tot hij zich min of meer in zijn geheel boven de deuropening bevindt.

Met behulp van een veermechanisme dat werkt in de richting waarin de deur kan bewegen, kan ervoor worden gezorgd, dat de deur in iedere stand in evenwicht is, zodat hij gemakkelijk kan worden bewogen. Wanneer de deur dicht is, staat de veer, of staan de veren, onder een spanning die de op de deur werkende zwaartekracht compenseert. Bijvoorbeeld kunnen hiertoe één of meer veren worden gebruikt of ook een roteerbare boven de deuropening tegen het plafond gemonteerde rol, waarop een kabel is gewikkeld, waarop bij het afrollen automatisch een kracht gaat werken, die de kabel weer wil opwikkelen. Afrollen gebeurt bij het dichtdoen van de deur, waarbij het einde van de kabel aan een paneel van de deur is vastgemaakt en de rol boven de deur, aan de zijkant aan of tegen het plafond is bevestigd. Uiteraard kunnen ook twee van dergelijke veermechanismen met de deur samenwerken, aan iedere kant ervan één.

Deze bekende deuren vertonen een nadeel, dat in het bijzonder naar voren komt in situaties, waarin de ruimte tussen de bovenkant van de deuropening en het plafond beperkt is en het van belang is, dat in geopende toestand de deuropening geheel tot bovenaan toe open is. Wanneer namelijk de deur naar boven wordt geschoven, zal het laatste (= onderste) paneel slechts gedeeltelijk voor de deuropening wegschuiven, wat wordt veroorzaakt door de werking van de veer op het onderste deurpaneel. De veer houdt het volledig wegschuiven tegen.

Een wel voorgestelde oplossing is, om gebruik te maken van veer-mechanismen, waarbij de kabel over een keerwiel wordt geleid. Het gebruik van een keerwiel en de daarbij optredende complicaties van constructieve aard, worden echter als ongewenst ervaren, evenals het feit dat e.e.a. tot een zeker extra ruimtebeslag leidt.

De uitvinding betreft nu een overheaddeurconstructie die de genoemde nadelen niet heeft: de gehele deuropening komt vrij wanneer de deur omhoog geschoven is en gebruik van een constructie met een keer-wiel is niet nodig.

De overheaddeurconstructie volgens de uitvinding vertoont daartoe het kenmerk, dat zich naast, vóór en parallel aan een verticale gelei-dingsbaan een tweede geleidingsbaan bevindt, die zich boven het begin van de bocht, in hoofdzaak verticaal over een zekere lengte voortzet, waarbij het onderste, bij de onderkant van de deur aangebrachte giij-of rolorgaan met die tweede geleidingsbaan samenwerkt en de andere glij- of rolorganen samenwerken met de binnenste geleidingsbaan.

Wanneer bij een dergelijke constructie de deur wordt opengescho-ven, zullen de bovenste glij-/rolorg'anen de achterste van twee verticale geleidingsbanen volgen; ze gaan dus naar boven, door de bocht en volgen dan het baang’edeelte dat langs het plafond loopt. Het onderste glij-/rolorgaan volgt echter de tweede, vooraan gelegen geleidebaan. Wanneer de deur geheel geopend wordt zullen alle glij-/rolorganen, behalve het laatste ’door de bocht’ van de geleidebaan lopen, en in het daarachter gelegen horizontale deel. Het laatste zal echter de tweede geleidebaan volgen, wat betekent dat het voorbij de bocht naar boven loopt. Aldus kan ook het laatste paneel met zijn onderkant geheel buiten de deuropening naar boven worden geschoven.

In het bijzonder wordt de constructie volgens de uitvinding toege-past. bij deuren waarbij de glij-/rol-organen wieltjes zijn, die zich bewegen in rails.

Een voorkeursuitvoering van een constructie volgens de uitvinding, is dié, waarbij ook parallel aan een voorbij de bocht in hoofdzaak horizontaal lopend deel van een geleidebaan een tweede geleidebaan aanwezig is en wel direct daarnaast en daarboven gelegen, waarmee het bovenste, bij de bovenkant van de deur aanwezige glij-/rol-org'aan samenwerkt. De voor geheel openen en geheel sluiten van de deuropening vereiste manoeuvreerruimte onder het plafond is dan minimaal.

De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van de tekening, die een verticale doorsnede toont van de deuropening die is voorzien van een overheaddeurconstructie volgens de uitvinding. De deur zelf, in gesloten stand, is - gearceerd - weergegeven.

Van de deuropening is de hoogte 1; de ruimte die beschikbaar is tussen de bovenkant 2 van de deuropening en het plafond 3 is weergegeven met 4. De deur, waarvan de verticale doorsnede gearceerd is aan-geg’even, bestaat uit vier panelen, aangeduid met 5,6,7 en 8, die met hun lange zijkanten, scharnierend tegen elkaar zijn gemonteerd. De scharnierlijnen zijn aangegeven met 9,10 en 11.

Het samenstel van de panelen 5,6,7 en 8 is voorzien van 5 wieltjes 12,13,14, 14A en 15, waarvan de wieltjes 13, 14 en 14A lopen in een rail 16, het wieltje 12 loopt in een rail 17 en het wieltje 15 in rail 18. Wanneer de deur naar boven wordt geduwd, zullen de wieltjes 13, 14 en 14A de rail 16 volgen, daarbij door de bocht 19 lopen en tenslotte terecht komen in het deel 20 van de rail 16 dat onder het plafond 3 naar achteren loopt.

Het wieltje 12 volgt de rail 17 en zal wanneer de deur geheel naar boven is geschoven, terecht komen in het deel 21 van rail 17. Wanneer dat het geval is, zal het onderste paneel 5 zich circa horizontaal boven de deuropening bevinden en zal het dus niet een deel van die opening vullen.

Volgens het uitvoeringsvoorbeeld als getekend, vertoont de constructie twee plafondrails (18 en het deel 20 van rails 16), waarvan de rail 18 is gelegen boven het raildeel 20. Door deze rail 18 onder het plafond te laten doorlopen tot voorbij de bocht 19 van rail 16 naar voren, wordt bereikt dat een volledige afsluiting van de deuropening wordt verkregen via een minimale ruimte - met hoogte 4 - boven de deur- opening.

Met 22 is aangegeven een veerconstructie. Deze zit dus boven de deuropening, onder het plafond 3. De - in de tekening ’afgerolde’ -kabel 23 is bij 24 bevestigd aan het onderste paneel 5» Duidelijk zal zijn, dat wanneer het onderste wieltje 12 niet via een rail 17, maar via rail 16 naar boven zou lopen, het onderste paneel 5 aan de bovenkant van de deuropening in een schuine stand zou blijven steken, daarmee de deuropening aan de bovenkant voor een deel blokkerend.

Claims (3)

1. Overheaddeurconstructie, bevattende een deur bestaande uit boven elkaar gelegen, in hoofdzaak platte, horizontale, met hun lange zijkanten tegen elkaar gelegen en om horizontale assen ten opzichte van elkaar scharnierende panelen, die ter weerszijden, van boven naar beneden is voorzien van op afstand van elkaar gemonteerde glij- of rolor-ganen die samenwerken met die organen geleidende banen, die zich ter weerszijden van de deur in hoofdzaak verticaal naar boven en vandaar via een bocht in hoofdzaak horizontaal naar achteren uitstrekken, met het kenmerk dat zich naast, vóór en parallel aan een verticale geleidingsbaan een tweede geleidingsbaan bevindt, die zich boven de bocht, in hoofdzaak verticaal over een zekere lengte voortzet, waarbij het onderste, bij de onderkant van de deur aangebrachte glij- of rolor-gaan met die tweede geleidingsbaan samenwerkt en de andere glij- of rolorganen samenwerken met de binnenste geleidingsbaan.

2. Overheaddeurconstructie volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de glij- of rolorganen wieltjes zijn, en de geiei-debanen rails, waarin de wieltjes lopen.

3. Overheaddeurconstructie volgens conclusie 1 of 2, waarbij ook parallel aan een voorbij de bocht in hoofdzaak horizontaal lopend deel van een geleidebaan een tweede geleidebaan aanwezig is en wel direct daarnaast en daarboven gelegen, waarmee het bovenste, bij de bovenkant \au de deur aanwezige glij-/rolorgaan samenwerkt.