NL8901626A

NL8901626A - Inrichting voor het uitstoten van verkeerd geoerienteerde deksels uit een continue stroom.

Info

Publication number: NL8901626A
Application number: NL8901626A
Authority: NL
Original assignee: Thomassen & Drijver
Priority date: 1989-06-27
Filing date: 1989-06-27
Publication date: 1991-01-16
Also published as: EP0405017B1; GR3006541T3; ATE82213T1; ES2035537T3; DE68903498T2; EP0405017A1; US4977998A; DE68903498D1

Description

Inrichting voor het uitstoten van verkeerd geöriënteerde deksels uit een continue stroom

De uitvinding ligt op het terrein van het behandelen van een continue stroom deksels, elk omvattende een middendeel en een asymmetrisch ten opzichte van het hoofdvlak daarvan zich daar omheen uitstrekkende omtreksrand, de hoofdvlakken van welke deksels zich loodrecht op de transportrichting uitstrekken, terwijl de nominale oriëntaties in de transportrichting van de deksels alle dezelfde zijn.

Bij het in een continue stroom transporteren van dergelijke deksels is het voor de verwerking daarvan van wezenlijk belang dat alle deksels dezelfde oriëntatie bezitten. Het kan echter door een storing voorkomen, dat van tijd tot tijd een deksel een tegengestelde oriëntatie vertoont. Dit kan bij de verdere, in het bijzonder automatische, verwerking van deksels zeer hinderlijk zijn en aanleiding geven tot storingen. Daarom vindt tot heden een visuele inspectie van de dekselstroom plaats en wordt een tegengesteld geöriënteerd deksel uit de stroom verwijderd.

Doel van de uitvinding is, een dergelijke inspectie automatisch te doen plaatsvinden. Daartoe verschaft de uitvinding een inrichting voor het uit een continue stroom deksels, elk omvattende een middendeel en een asymmetrisch ten opzichte van het hoofdvlak daarvan zich daar omheen uitstrekkende omtreksrand, de hoofdvlakken van welke deksels zich loodrecht op de transportrichting uitstrekken, terwijl de nominale oriëntaties in de transportrichting van de deksels alle dezelfde zijn, verwijderen van ten opzichte van de nominale oriëntatie tegengesteld geöriënteerde, individuele deksels, welke inrichting omvat: een transporteur voor het in een continue stroom transporteren van de deksels, een naast die transporteur geplaatste detector voor het vaststellen van een tegengestelde geöriënteerde deksel, en een uitstoter voor het uit de stroom verwijderen van een waargenomen tegengesteld georiënteerde deksel.

Na het vaststellen van de aanwezigheid van een tegengesteld georiënteerde deksel dient de uitstoter in staat te zijn deze te verwijderen deksel met volledige zekerheid uit te stoten. Men zou daartoe gebruik kunnen maken van een opstelling, waarbij de detector en de uitstoter verschillende axiale posities in de transportrichting bezitten, terwijl een register of ander geheugen aanwezig is, waarvan de ingang en de uitgang een zodanig met de transportsnelheid gekoppelde tijdvertraging introduceren dat de stroomafwaarts ten opzichte van de detector geplaatste uitstoter met zekerheid de juiste, d.w.z. verkeerd georiënteerde deksel uitstoot.

Een dergelijke werkwijze is daarom evenwel weinig betrouwbaar, omdat dekselstromen een element van onvoorspelbaarheid bezitten. Afhankelijk van het type deksel en de spreiding in de eigenschappen tussen individuele deksels en charges, kunnen de elkaar bijvoorbeeld aandrukkende deksels een grotere of minder grote veerkracht vertonen, waardoor, zeker bij een wat grotere axiale afstand tussen detector en uitstoter de onzekerheid ter plaatse van de uitstoter zodanig groot kan zijn, dat een dergelijke opstelling in het geheel niet zou kunnen werken met enige redelijke mate van betrouwbaarheid.

Daarom geeft de uitvinding de voorkeur aan een uitvoering, waarvan de uitstoter en de detector op dezelfde axiale positie van de transporteur zijn gepositioneerd.

Bij een stroom correct georiënteerde deksels van het gedefinieerde type is het mantelvlak van de dekselstroom min of meer ononderbroken. Een betrouwbaar detectiecriterium voor de aanwezigheid van een verkeerd geöriënteerde deksel, wordt dan ook verkregen met een uitvoering, waarin de detector is ingericht voor het afgeven van een uitstootsignaal aan de uitstoter, wanneer het door de omtreksranden van de deksels bepaalde mantelvlak van de dekselstroom een onderbreking vertoont. Bijvoorbeeld kan men gebruik maken van een lichtstraal en een lichtgevoelig element, zoals een fotocel, om een dergelijke onderbreking vast te stellen. In de praktijk blijkt echter, dat een dergelijke detectie zich minder goed leent om te worden gebruikt voor dekselstromen van uiteenlopend type.

De voorkeur wordt volgens de uitvinding dan ook gegeven aan een variant, waarin althans de randen van de deksels metaal bevatten en de detector is ingericht voor het detecteren van de afwezigheid van metaal.

In het bijzonder kan deze variant zodanig zijn uitgevoerd dat de detector van het elektrisch en/of magnetische benaderingstype is.

Gebruik kan worden gemaakt van een detector die op basis van een capacitieve bepaling werkt, langs magnetische weg werkt, of is gebaseerd op het verstemmen van een afgestemde kring door de tijdelijke afwezigheid van metaal.

Het behoeft geen betoog dat de uitstoter voldoende snel moet zijn om te zorgen dat met volledige zekerheid de verkeerd geöriënteerde deksel wordt uitgestoten. In het bijzonder bij grote transportsnelheden is de snelheid van de uitstoter van groot belang.

De uitstoter kan een pneumatische aandrijving omvatten, die langs elektrische weg wordt aangestuurd of ook een elektromagnetische aandrijving omvatten, bijvoorbeeld een solenoïde met een ferromagnetische kern, die met grote snelheid naar binnen in de solenoïde kan worden getrokken bij het doorleiden van een stroompuls daar doorheen. De ferromagnetische kern draagt een element, dat de uitstotende kracht op de betreffende deksel uitoefent.

De uitvinding zal nu worden toegelicht aan de hand van de tekening. In de tekening tonen:

Fig. 1 een perspectivisch aanzicht van een inrichting volgens de uitvinding;

Fig. 2 het detail II-II uit fig. 1;

Fig. 3 een schema van een uitstoter met pneumatische aandrijving; en

Fig. 4 een schema van een uitstoter met een elektromagnetische aandrijving.

Fig. 1 toont een inrichting 1 voor het uit een continue stroom 2 deksels 3 elk, zoals blijkt uit fig. 2 omvattende een middendeel 4 en een asymmetrisch ten opzichte van het hoofdvlak daarvan zich daar omheen uitstrekkende omtreksrand 5, de hoofdvlakken van welke deksels zich loodrecht op de transportrichting 6 uitstrekken, terwijl de nominale oriëntaties in transportrichting 6 van de deksels 3 alle dezelfde zijn, verwijderen van ten opzichte van de nominale oriëntatie tegengesteld geöriënteerde individuele deksels aangeduid met de verwijzing 3'.

De inrichting 1 omvat een transporteur met een draadgoot 7 voor het door middel van niet-getekende middelen in een continue stroom zodanig transporteren van de deksels 3, 3', dat ze elkaar aanduwen; een naast de draadgoot geplaatste detector 8 voor het vaststellen van de eventuele aanwezigheid van een tegengesteld geöriënteerde deksel 3'; en een uitstoter 9 voor het uit de stroom 2 verwijderen van een door de detector 8 waargenomen, tegengesteld geöriënteerde deksel 3'.

Zoals uit fig. 2 blijkt, bepalen de omtreksranden 5 van de correct geöriënteerde deksels 3 gezamenlijk een in hoofdzaak ononderbroken mantelvlak van de stroom 2. Op de positie waar zich een verkeerd geöriënteerde deksel 3' bevindt echter, is het mantelvlak van de stroom 2 onderbroken. Deze onderbreking is in fig. 2 met 10 aangeduid. De langs de baan van de stroom 2 opgestelde detector 8 is van het type dat in staat is een signaal af te geven, zodra een onderbreking 10 passeert. De deksels 3, 3' zijn van blik en de detector 8 veroorzaakt een zeer schematisch getekend en met 11 aangeduid magnetisch veld.

Bij de ononderbroken vorm van het mantelvlak van de stroom 2 heeft dit veld een binnen zekere fluctuaties constante waarde, maar de aanwezigheid van een onderbreking 10 in de stroom metalen deksels 5 geeft een verstoring van het magnetisch veld 11, die door de detector 8 wordt waargenomen en aanleiding geeft tot vorming van een detectiesignaal, dat via een kabel 12 (zie fig. 3) wordt toegevoerd aan een besturingseenheid 13, die pneumatische kleppen 14, 15 kan bedienen voor het besturen van een pneumatische cilinder 16, die deel uitmaakt van de uitstoter 26. Bij bekrachtiging van de pneumatische cilinder 16 wordt de plunjer 17 met grote snelheid omhooggedrukt onder meevoering van een blok 18 dat enerzijds een uitstootplaat 19 draagt voor het volgens pijl 20 uitstoten van een deksel 3', en anderzijds een pen 21 draagt, die samenwerkt met een opening 22 in een draagframe 23 voor het in correcte positie houden van de uitstootplaat 19. Het draagframe 23 draagt de pneumatische cilinder 16 en de detector 8.

Zoals uit fig. 1 blijkt, bevinden de detector 8 en de uitstootplaat 19 zich op dezelfde axiale positie van de dekselstroom 2. Onmiddellijk bij het afgeven van een detectiesignaal door de detector 8 vindt dus bekrachtiging van de pneumatische cilinder 16 en uitstoting van de betreffende deksel plaats.

Fig. 4 toont een variant, waarin de besturingseenheid 13 is ingericht voor het afgeven van een sterke stroompuls aan een solenoïde 24 met een daarin op en neer beweegbare ijzerkern 25, die de uitstootplaat 19 kan aandrijven.

Claims

1. Inrichting voor het uit een continue stroom deksels, elk omvattende een middendeel en een asymmetrisch ten opzichte van het hoofdvlak daarvan zich daar omheen uitstrekkende omtreksrand, de hoofdvlakken van welke deksels zich loodrecht op de transportrichting uitstrekken, terwijl de nominale oriëntaties in de transportrichting van de deksels alle dezelfde zijn, verwijderen van ten opzichte van de nominale oriëntatie tegengesteld georiënteerde, individuele deksels, welke inrichting omvat: een transporteur voor het in een continue stroom transporteren van de deksels, een naast die transporteur geplaatste detector voor het vaststellen van een tegengestelde georiënteerde deksel, en een uitstoter voor het uit de stroom verwijderen van een waargenomen tegengesteld georiënteerde deksel.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de uitstoter en de detector op dezelfde axiale positie van de transporteur zijn gepositioneerd.

3. Inrichting volgens conclusie l of 2, met het kenmerk, dat de detector is ingericht voor het afgeven van een uitstootsignaal aan de uitstoter, wanneer het door de omtreksranden van de deksels bepaalde mantelvlak van de dekselstroom een onderbreking vertoont.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat althans de randen van de deksels metaal bevatten en de detector is ingericht voor het detecteren van de afwezigheid van metaal.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de detector van het elektrisch en/of magnetische benaderingstype is.

6. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de uitstoter een pneumatische aandrijving omvat.

7. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de uitstoter een elektromagnetische aandrijving omvat.