NL8900974A - Transportinrichting. - Google Patents

Description

Korte Aanduiding: Transportinrichting 4

De uitvinding heeft betrekking op een transportinrichting voorzien van een gestel,van een door het gestel ondersteund en geleid' meeneemorgaan met aan dit meeneemorgaan gekoppelde dragers voor het ondersteunen van te transporteren producten,en van aandrijfmiddelen voor het in zijn lengterichting verplaatsen van het meeneemorgaan, dat is opgebouwd uit scharnierend met elkaar gekoppelde schakels.

Bij bekende transportinrichtingen van bovengenoemde soort wordt het meeneemorgaan veelal in beweging gebracht met behulp van op het meeneemorgaan aangrijpende kettingwielen of aangedreven vingers of dergelijke. Een nadeel van een dergelijke constructie is,dat de constructie tijdens bedrijf veel lawaai veroorzaakt en tevens sterk aan slijtage onderhevig is.

Met de uitvinding wordt beoogd een transportinrichting van bovengenoemde soort te verkrijgen, bij de toepassing waarvan aan bovengenoemde nadelen kan worden tegemoet gekomen.

Volgens de uitvinding kan dit worden bereikt doordat de schakels zijn voorzien van in eikaars verlengde liggende vlakke wanddeten,waarop rondlopende aandrijforganen in de vorm van aandrijfwielen of aan-drijfbanden aangrijpen.

Bij toepassing van de constructie volgens de uitvinding kan een praktisch geluidloze aandrijving worden verkregen,terwijl slijtage van de met elkaar samenwerkende onderdelen tot een minimum kan worden beperkt.

De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van enige in bijgaande figuren schematisch weergegeven uitvoeringsvoor-beelden van mogelijke constructies van transportinrichtingen volgens de uitvinding.

Figuur 1 toont schematisch een dwarsdoorsnede over een uitvoe-ringsvoorbeeld van een inrichting volgens de uitvinding.

Figuur 2 toont een zijaanzicht op een deel van een eindloos meeneemorgaan en een daarmede gekoppelde drager van de in figuur 1 weergegeven transportinrichting.

Figuur 3 toont in perspectief een deel van het eindloze meeneemorgaan en daarmede gekoppelde dragers.

Figuur 4 toont schematisch een dwarsdoorsnede over een tweede uitvoer ingsvoorbee ld van een inrichting volgens de uitvinding.

Figuur 5 toont op kleinere schaal schematisch een bovenaanzicht op een deel van de in figuur 4 weergegeven inrichting.

Figuur 6 toont in perspectief een deel van het bij de inrichting volgens figuur 4 toegepaste meeneemorgaan.

Figuur 7 toont een zijaanzicht op figuur 6.

Figuur 8 toont een gewijzigde uitvoeringsvorm van het in figuur 6 weergegeven meeneemorgaan.

Figuur 9 toont in perspectief een deel van een verdere uitvoeringsvorm van een meeneemorgaan volgens de uitvinding.

Figuur 10 toont een zijaanzicht op figuur 9.

Figuur 11 toont een gewijzigde uitvoering van het in figuur 9 weergegeven uitvoeringsvoorbeeld van het meeneemorgaan.

De in de figuren 1-3 weergegeven uitvoeringsvorm van de transportinrichting volgens de uitvinding omvat een aantal op afstand van elkaar opgestelde bokken 1,welke een door een tweetal profielbalken 2 en 3 gevormde geleidingraiL ondersteunen,welke geleidingrail op op zich bekende wijze een gesloten lus zal vormen.Zoals verder uit figuur 1 en 3 blijkt worden de profielbalken althans in hoofdzaak gevormd door verticaal staande Lijven 4 resp.5 en een geheel met deze lijven vormende en zich loodrecht op de lijven uitstrekkende stripvormige ruggen 6 resp.7, welke zich vanaf de lijven 4 resp.5 in een naar elkaar toegekeerde richting uitstrekken.

Verder omvat de inrichting een eindloos meeneemorgaan 8 dat is voorzien van een aantal op afstand van elkaar gelegen schakeldelen 9.

Aan de uiteinden van deze schakeldelen zijn met behulp van zich loodrecht op de lengterichting van de schakeldelen en gezien in fig.2 verticaal verlopende assen 10 verdere schakeldelen 11 gekoppeld zodanig dat de schakeldelen 9 en 11 om de hartlijnen van de assen 10 ten opzichte van elkaar kunnen verzwenken.

Twee schakeldelen 11, die aan de naar elkaar toegekeerde einden van opvolgende schakeldelen 9 in het meeneemorgaan 8 zijn gekoppeld,zijn onderling verbonden met behulp van schalmen 12,die scharnierend met de desbetreffende schakeldelen 11 zijn gekoppeld met behulp van zich lood- recht op de assen 10 uitstrekkende pennen of assen 13. Zoals verder uit figuur 2 blijkt zijn aan de schakeldelen 9 om zich evenwijdig aan de pennen 13 uitstrekkende assen 14 draaibare rollen 15 gekoppeld. Verder zijn om de assen 10 nabij de onder- resp.boveneinden van de assen 10 opgestelde rollen 16 draaibaar.

Het door de schakeldelen 9 en 11 en de schalmen 12 gevormde eindloze meeneemorgaan 8 is opgesteld tussen de beide de geleidingsrai l voor het meeneemorgaan 8 vormende profielbalken 2 en 3. Daarbij rusten de geleidingsrollen 15 op ruggen 6 en 7 van de profielbalken 2 en 3, i terwijl de geleidingsrol len 16 samenwerken met de. naar elkaar toegekeerde begrenzingsvlakken van de lijven 4 en 5 van de profielbalken 2 en 3. Het zal duidelijk zijn,dat zo de geleidingsrollen 15 en 16 voor een goede geleiding van het meeneemorgaan 8 in de door de profielbalken 2 en 3 gevormde rail zorg dragen indien tijdens bedrijf het meeneemorgaan 8 met behulp van een hieronder beschreven aandrijforgaan in de richting volgens pijl A wordt verplaatst.

Doordat de verschillende onderdelen 9, 11 en 12 van het eindloze meeneemorgaan met behulp van elkaar loodrecht kruizende assen 10 en 13 met elkaar zijn gekoppeld kan het eindloze orgaan worden gevoerd langs een baan,welke zowel in horizontale als in verticale richting kan zijn afgebogen.

Indien bijvoorbeeld een meeneemorgaan alleen in een horizontaal vlak wordt verplaatst zou eventueel kunnen worden verstaan met alleen de assen 10,terwijl indien het meeneemorgaan 8 alleen in een verticaal staand vlak wordt verplaatst eventueel zou kunnen worden volstaan met alleen de assen 13 voor het onderling koppelen van de verschillende delen van het meeneemorgaan 8.

De schakeldelen 9 en 11 en de schalmen 12 zijn aan weerszijden voorzien van in eikaars verlengde gelegen zich althans over een deel van de hoogte van deze delen en in de lengterichting van deze delen uitstrekkende vlakke begrenzingsvlakken 17,18 resp.19. Op deze begrenzingsvlakken grijpen zoals met stippellijnen in figuur 1 aangeduid aan weerszijden van het meeneemorgaan 8 opgestelde en door het gestel ondersteunde wielen 20 en 21 aan.Althans het omtreksoppervlak van deze wielen is bij voorkeur enigszins veerkrachtig. Doelmatig kunnen' van luchtban- den voorziene wielen worden toegepast. Althans een van de wielen 20 of 21 is met behulp van een niet nader weergegeven motor aan te drijven om een verplaatsing van het fneeneemorgaan 8 in de richting volgens pijl A te kunnen bewerkstelligen.

Zoals verder uit figuur 2 blijkt vormt het schakeldeel 9 een drager welke in het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld nabij zijn bovenzijde een tweetal rollen 22 en 23 ondersteunt. De hartlijnen van deze rollen,die nabij de zijkanten van het schakeldeel of drager 9 zijn opgesteld strekken zich evenwijdig aan de lengteas van het eindloze mee-neemorgaan 8 uit. Om deze rollen is in het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld een eindloze transportband 24 geleid,waarvan de breedte althans nagenoeg overeenkomt met de lengte van het bovenste gedeelte van de drager 9.

Iedere drager ondersteunt een electromotor 25 ,we Ike met behulp van een riemaandrijving 26 is gekoppeld met de rol 22.

Verder is aan de drager 9 een stroomgenerator 27 bevestigd. Op de uitgaande as van de stroomgenerator is een tandwiel 28 bevestigd,welke met een getande riem 29 is gekoppeld met een tandwiel 30,dat is bevestigd aan een door de drager 9 ondersteunde as 31. Aan het van het tandwiel 30 afgekeerde uiteinde van de as 31 is een op de bovenste flens 7 van de profielbalk 3 rustend wiel 32 bevestigd.

Het zal duidelijk zijn,dat indien het meeneemorgaan 8 met de daaraan bevestigde dragers 9 in de richting volgens pijl A wordt verplaatst het met een drager gekoppelde wiel 32 zal afrollen op de bovenflens van de profielbalk 3 en dientengevolge de generator 27 voor het opwekken van stroom zal aandrijven. Deze stroom kan worden toegevoerd aan bijvoorbeeld een op de drager bevestigde accu of condensator 33. De accu of condensator 33 is via een op dë drager 9 aangebracht regelmechanisme gekoppeld met de aandrij'fmotor 25.D'oormet behulp van het regelmechanisme 34 in de accu of condensator 33 geaccumuleerde stroom toe te voeren aan de motor 25 kan de transportband 24 in de ene of de andere richting worden aangedreven,zoals aangeduid met behulp van de pijl B in figuur 3.

Bij gebruikmaking van een inrichting zoals hierboven omschreven kunnen in een of meerdere stations op de opeenvolgend langs deze stations gevoerde dragers 9 een of meerdere voorwerpen worden geplaatst door deze voorwerpen op op zich bekende wijze met behulp van verdere transportinrichtingen met de hand of dergelijke op de transportbanden 24 van de dragers 9 te plaatsen. Voor de afvoer van deze voorwerpen zullen op gewenste plaatsen langs het door het eindloze meeneemorgaan beschreven traject de door de transportbanden gevormde verplaatsingsorganen met behulp van de electromotoren 25 in beweging worden 'gebracht om de op deze transportbanden rustende voorwerpen dwars op de verp.laatsingsrichting van het eindloze meeneemorgaan 8 af te voeren. In het algemeen zal daarbij de uitvoering zodanig zijn,dat bij het opnemen van de voorwerpen de transportbanden 24 met een verhoudingsgewijs lage snelheid over een kleine afstand worden verplaatst,terwijl bij het afvoeren van de voorwerpen de transportbanden met een verhoudingsgewijs grote snelheid zullen worden verplaatst.

Het aandrijven van de transportbanden 24 vindt echter tijdens normaal bedrijf slechts intermitterend en zeer kortstondig plaats,zodat voor de aandrijving slechts verhoudingsgewijs weinig energie nodig is.

De aandrijving van de generator 27 zal echter continu plaats kunnen vinden zo lang als het meeneemorgaan 8 wordt aangedreven tijdens bedrijf van de inrichting,zodat er tussen de tijdstippen dat de motor 25 in werking wordt gesteld ruim voldoende tijd is om de voor het in werking stellen van de motor benodigde energie met behulp van de generator 27 op te wekken en toe te voeren aan de accu of condensator 33.

Het de motor 25 bedienende regelmechanisme kan bijvoorbeeld worden geactiveerd met behulp van Langs de baan van het meeneemorgaan opgestelde optische sensors,die op bepaalde punten langs het door het meeneemorgaan afgelegde traject zijn opgesteld,of door langs dit traject opgestelde en met de dragers samenwerkende tastorganen,of.door meetorganen,die aan het regelmechanisme 34 signalen zenden afhankelijk van de door een desbetreffende drager 9 afgelegde weg.

Het in het beschreven uitvoeringsvoorbeeld door de transportband gevormde verplaatsingsorgaan kan uiteraard ook andere vormen aannemen.

Zo is bijvoorbeeld de toepassing van meerdere naast elkaar gelegen riemen denkbaar alsmede een afstrijker,die over een bovenste voor het opnemen van de voorwerpen bestemd draagvlak van de drager 9 heen en weer beweegbaar is.

Verder zal in plaats van een electromotor en een generator bijvoorbeeld ook een hydraulische pomp en een hydraulische motor kunnen worden gebruikt eventueel met een daartussen opgestelde accumulator.

Bij de in figuur 4 weergegeven uitvoeringsvorm begrenzen een tweetal profielbalken 35 en 36 ,die een geleidingrail vormen,een in doorsnede min of meer kruisvormige ruimte. Met behulp van steunplaten 37 zijn de profielbalken 35 en 36 verbonden met zich evenwijdig aan de profielbalken 35 en 36 uitstrekkende in doorsnede U-vormige profielbalken 38 en 39 waarvan de open zijden van elkaar afgekeerd zijn. Zoals duidelijk zal zijn uit figuur 4 dienen de een geleidingrail vormende profielbalken 35 en 36 voor de geleiding van een viertal wielen 40,die door kruisstukken 41 vrij draaibaar ondersteund worden. De uitvoering is daarbij zodanig,dat de wielen paarsgewijs draaibaar zijn om een tweetal elkaar loodrecht snijdende draaiingsassen ,zoals weergegeven in figuur 4.

Zoals meer in het bijzonder uit figuren 6 en 7 blijkt maken de kruisstukken 41 met de daarop aangebrachte wielen 40 deel uit van een eindloos meeneemorgaan 42.

Een tweetal kruisstukken 41 zijn onderling gekoppeld met behulp van een tweetal zich evenwijdig aan elkaar uitstrekkende verbindingsplaten 43 en 44,die aan elkaar zijn bevestigd met tussen de platen 43 en 44 gelegen koppelstukken 45. Daarbij zijn de beide met behulp van de platen 43 en 44 met elkaar verbonden kruisstukken 41 vrij zwenkbaar ten opzichte van de platen 44 en 45 om met de draaiingsassen van een paar wielen 40 samenvallende scharnierassen.De een schakel van het meeneemorgaan vormende met elkaar verbonden platen 43 en 44 zijn met een overeenkomstige op afstand daarvan gelegen schakel verbonden door een tweetal deel van een verdere schakel van het meeneemorgaan uitmakende op afstand van elkaar gelegen platen 46,die onderling zijn verbonden door zich tussen de platen uitstrekkende verbindingsstukken 48.Daarbij zijn de uiteinden van de platen 46 gekoppeld met kruisstukken 41,zodanig dat deze platen 46 draaibaar zijn om scharnierassen,die samenvallen met de draaiingsassen van een tweetal wielen 40,die loodrecht staan op de draaiingsassen van de wielen die samenvallen met de scharnierassen waarom de platen 43 en 44 verzwenkbaar zijn.

Zoals verder in de figuren 6 en 7 is weergegeven zijn aan de platen 44 van de door de platen 43 en 44 gevormde schakels platen 49 bevestigd, die aan hun van de platen 44 afgekeerde zijden een vlakke wanddelen vormen.

Op soortgelijke wijze zijn aan de door de platen 46 gevormde schakels met de platen49 overeenkomende platen 50 verbonden. Iedere plaat 50 vormt, een geheel met een zich tussen de beide platen 46 van een schakel uitstrekkende rug 51,die met behulp van de verbindingsstukken 48 met de desbetreffende schakel is verbonden. Daarbij ligt het vlakke wanddeel gevormd door de van de desbetreffende schakel afgekeerde begrenzingswand van de plaat 49 in een vlak met het wanddeel,dat wordt gevormd door de begrenzingswand van de plaat 50,welke is afgekeerd van de desbetreffende door de platen 46 gevormde schakel,indien de desbetreffende platen 49 en 50 zijn gelegen in een rechtlijnig gestrekt deel van het meeneemorgaan 42,zoals afgebeeld in figuur 6 en 7.

Deze wanddelen kunnen nu voor het aandrijven van het meeneemorgaan 42 samenwerken met een of meerdere wielen 52,die met behulp van niet nader weergegeven aandrijforganen aan te drijven zijn in de richting volgens pijl A. Dit kunnen wielen zijn,die zijn voorzien van een rubber bekleding aan hun omtrek of bijvoorbeeld wielen uitgerust met luchtbanden.

Zoals verder schematisch in figuur 8 is weergegeven kunnen de wielen ook worden vervangen door een of meer eindloze aandrijfbare aandrijf-banden 53.

Zoals verder uit de figuren 4 en 5 blijkt zijn althans enige van de kruisstukken 41 van het meeneemorgaan voorzien van zich naar boven toe uitstrekkende asvormige verlengstukken 54 waaraan gezien in de beoogde voortbewegingsrichting volgens pijl B van het meeneemorgaan het voorlopende einde is gekoppeld van een drager 55,welke in principe overeenkomt met de drager 9 van het hierboven aan de hand van de figuren 1-3 beschreven uitvoeringsvoorbeeld. Hierbij is de drager weer voorzien van een met de drager verbonden en met de generator 27 overeenkomende generator 27' alsmede van een met de aandrijfmotor 25 overeenkomende aandrijfmotor 25' voor het aandrijven van de met de transportband 24 overeenkomende transportband 24', een en ander zoals beschreven aan de hand van de figuren 1-3.

Zoals in het bijzonder uit figuur 5 blijkt is het aandri jfwi-el 56 voor de generator ,dat tijdens bedrijf afrolt in de profielbalk 39, nabij de achterzijde van de drager 55 opgesteld en dient hier voor de ondersteunning van deze drager. Op soortgelijke wijze is aan de zijde van de motor 251 een in de profielbalk 38 afrollend,de drager 55 ondersteunend wiel 57 nabij de achterzijde van de drager 55 opgesteld.Tussen deze beide wielen is een met de drager 55 verbonden geleidingswiel 58 opgesteld,dat vrij draaibaar is om een draaiingsas,die de in eikaars verlengde liggende draaiingsassen van de wielen 56 en 57 loodrecht snijdt. Het geleidingswiel 58 wordt daarbij op dezelfde wijze door de de gelei-dingsrail vormende profielbalken 35 en 36 geleid als het gezien in figuur 4 bovenste wiel 40 van de aan een kruisstuk 41 bevestigde wielen.

Zoals verder nog in figuur 4 is weergegeven is nabij het,gezien in de voortbewegingsrichting B van de drager 55 tijdens bedrijf , vooreinde van de drager een U-vormige beugel 59 bevestigd,die rust op een gezien in figuur 4 horizontaal en evenwijdig aan de lengterichting van het meeneemorgaan verlopend asstuk 60,dat aan hetzelfde kruisstuk 41 is bevestigd als het verticaal staande asstuk 54.

Zoals verder nog schematisch in figuur 4 aangeduid,kunnen aan weerszijden van het de generator 27' aandrijvende wiel 56 rollen 61 zijn opge-steld,die vrij draaibaar zijn verbonden met een drager 62,zodanig ,dat de draaiingsassen van de rollen 61 zich evenwijdig aan de draaiingsas van het wiel 56 uitstrekken. Met behulp van een schematisch aangeduid verend mechanisme 63 kunnen de door de drager 62 ondersteunde rollen 61 dan tegen de bovenste flens van de baLk 39 worden gedrukt om zo het wiel 56 met de benodigde kracht tegen de onderste flens van deze balk 39 aan te drukken ten einde slip van het wiel 56 tijdens bedrijf te voorkomen.

Door toepassing van de aandrijving met behulp van wielen of transportbanden,die aangrijpen op in eikaars verlengde liggende wanddelen van de schakels 43,44 en 46 van het eindloze meeneemorgaan wordt een-nage-noeg geluidloze en praktisch slijtvrije aandrijving bewerkstelligd.

Verder wordt door de hierboven beschreven constructie een bijzonder effectieve ,eenvoudige en doelmatige ondersteuning en geleiding van de met het eindloze meeneemorgaan gekoppeld dragers 55 bewerkstelligd.

Het in de figuren 9 - 11 weergegeven eindloze meeneemorgaan komt aLthans voor een groot gedeelte overeen met de constructie van het meeneemorgaan weergegeven in de figuren 6-8. In de verschillende figuren zijn dan ook de met elkaar overeenkomende onderdelen van dezelfde ver-wijzingscijfers voorzien.

Zoals echter in de figuren 9-11 is weergegeven zijn bij de uitvoeringsvorm volgens de figuren 9- 11 aan de onderzijden van de platen 49 en 50 zich loodrecht op deze platen uitstrekkende min of meer T-vor-mige platen 64 resp.65 bevestigd,zodanig,dat de horizontale poten van de T-vormige delen elkaar gedeeltelijk overlappen. De zich evenwijdig aan elkaar uitstrekkende begrenzingsvlakken van deze T-vormige platen vormen vlakke wanddelen,die in de rechte parten van het meeneemorgaan in eikaars verlengde zijn gelegen en voor de aandrijving samen kunnen werken met een of meerdere paren aandrijfwielen 66,die,zoals weergegeven in figuur 9 aan weerszijden op de T-vormige platen 62 en 63 aangrijpen.

Zoals verder in figuur 11 is aangeduid kunnen in plaats van de aandri jfwielen 66 ook aandrijfbanden 67 worden-toegepast.

Het zal zo duidelijk zijn,dat binnen de geest en beschermingsomvang van de uitvinding verschillende variaties voor het realiseren van de uitvinding mogelijk zijn.

Claims (9)

1. Transportinrichting voorzien van een gestel,van een door het gestel ondersteund en geleid meeneemorgaan met aan dit meeneemorgaan gekoppelde dragers voor het ondersteunen van te transporteren producten en van aandrijf middelen voor het in zijn lengterichting verplaatsen van het meeneem-orgaan,dat is opgebouwd uit scharnierend met elkaar gekoppelde schakels, met het kenmerk,dat de schakels zijn voorzien van in eikaars verlengde liggende vlakke wanddelen waarop rondlopende aandrijforganen in de vorm van aandrijfwielen of aandrijfbanden aangrijpen.

2. Inrichting volgens conclusie 1 ,met het kenmerk,dat met de schakels geleidingsrollen zijn verbonden,die vrij draaibaar zijn om elkaar loodrecht kruizende assen en die geleid worden in een deel van het gestel uitmakende geleidingrail.

3. Inrichting volgens conclusie 2,met het kenmerk,dat de geleidingsrollen zijn bevestigd aan kruisvormige dragers,die de schakels van het meeneemorgaan scharnierend met elkaar verbinden.

4. Transportinrichting volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk,dat iedere schakel is voorzien van een tweetal door een plaatvormig orgaan gevormde wanddelen,waarbij het plaatvormige orgaan samenwerkt met aandrijforganen waar het plaatvormige orgaan tijdens bedrijf tussendoor beweegt.

5. Transportinrichting volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk,dat gezien in de lengterichting van het meeneemorgaan aan weerszijden van een met een aandrijforgaan samenwerkend vlak wanddeel geleidingsrollen zijn aangebracht.

6. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk, dat de met de aandrijforganen samenwerkende vlakke wanddelen zijn aangebracht aan de van de met het meeneemorgaan verbonden dragers afgekeerde zijde van het meeneemorgaan.

7. Inrichting volgens conclusie 6,met het kenmerk,dat de vlakke wanddelen worden gevormd door de zijkanten van zich vanaf het meeneemorgaan uitstrekkende plaatvormige delen die tijdens bedrijf tussen aan weerszijden van de plaatvormige delen opgestelde aandrijforganen doorbewegen.

8. Inrichting volgens conclusie 7,met het kenmerk,dat de plaatvormige delen van opeenvolgende schakels zijn voorzien van elkaar overlappende delen.

9. Transportinrichting volgens conclusie 6,met het kenmerk,dat een drager,gezien in de beoogde verplaatsingsrichting van het meeneemorgaan nabij zijn vooreinde met een zich althans nagenoeg loodrecht op de lengterichting van het meeneemorgaan uitstrekkende zwenkas scharnierend met het meeneemorgaan is gekoppeld terwijl de drager nabij zijn achtereinde is voorzien van een geleidingsrot welke wordt geleid in de voor het geleiden van het meeneemorgaan aangebrachte geleidingsrail.