NL8900274A - Looftrekker. - Google Patents

Looftrekker. Download PDF

Info

Publication number
NL8900274A
NL8900274A NL8900274A NL8900274A NL8900274A NL 8900274 A NL8900274 A NL 8900274A NL 8900274 A NL8900274 A NL 8900274A NL 8900274 A NL8900274 A NL 8900274A NL 8900274 A NL8900274 A NL 8900274A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
haulm
rotating member
bars
extractor
drum
Prior art date
Application number
NL8900274A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Thomas Harke Daniel Meijer
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Thomas Harke Daniel Meijer filed Critical Thomas Harke Daniel Meijer
Priority to NL8900274A priority Critical patent/NL8900274A/nl
Publication of NL8900274A publication Critical patent/NL8900274A/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D33/00Accessories for digging harvesters
    • A01D33/06Haulm-cutting mechanisms

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Harvesting Machines For Root Crops (AREA)

Description

Korte aanduiding: Looftrekker
De uitvinding heeft betrekking op een verrijdbare looftrekker, in het bijzonder voor het trekken van aardappelloof, voordat de aardappelen machinaal worden gerooid.
Uit de Nederlandse octrooiaanvrage nr. 7201102 is een verrijdbare looftrekker bekend omvattende een aangedreven eerste roterend orgaan dat voorzien is van in de bewegingsrichting op regelmatige afstanden van elkaar aangebrachte en zich dwars op de bewegingsrichting uitstrekkende staven en dat met een ermee samenwerkend tweede roterend orgaan een zich dwars op de rijrichting van de looftrekker uitstrekkende, naar de bodem toe open kneep vormt. Het eerste roterende orgaan bestaat uit een over een aandrijfrol en een keerrol lopende trekband, waarvan het bovenste part tegengesteld aan de rijrichting schuin omhoog beweegt en die bestaat uit twee evenwijdig aan elkaar lopende riemen waartussen in dwarsrichting spijlen zijn aangebracht. Het tweede roterende orgaan bestaat uit een gladde rol die nabij de bij de bodem gelegen keerrol tegen de staven van de trekband wordt gedrukt.
De rol wordt aangedreven, en wel met dezelfde snelheid als de trekband.
De bekende looftrekker heeft een aantal nadelen. De constructie van de looftrekker is vanwege het feit dat zowel de trekband als de trekrol wordt aangedreven, tamelijk ingewikkeld. Verder is het oppervlak van de trekrol glad, waardoor niet gewaarborgd is dat het loof voldoende stevig kan worden vastgegrepen om uit de bodem te worden getrokken. Dit probleem doet zich vooral voor wanneer het loof vochtig is. Bij het strak tegen de trekband aandrukken van de rol bestaat de kans dat het loof tussen de rol en de staven van de trekband kapot wordt gedrukt, waardoor het zal afbreken.
De onderhavige uitvinding beoogt een looftrekker te verschaffen die eenvoudig van constructie is en waarmee het loof stevig kan worden vastgegrepen, zodat al het loof of nage noeg al het loof wordt getrokken en geen of nauwelijks loofdelen op de bodem achterblijven.
Dit oogmerk wordt volgens de uitvinding bereikt door een verrijdbare looftrekker omvattende tenminste een aangedreven eerste roterend orgaan dat voorzien is van in de bewegingsrichting op regelmatige afstanden van elkaar aangebrachte en zich dwars op de bewegingsrichting uitstrekkende staven en dat met een ermee samenwerkend tweede roterend orgaan een zich dwars op de rijrichting van de loof trekker uitstrekkende,, naar de bodem toe open kneep vormt, welke tot kenmerk heeft dat het tweede roterende orgaan vrij roteerbaar is en eveneens voorzien is van zich dwars op de bewegingsrichting uitstrekkende staven die in hoofdzaak op dezelfde onderlinge afstand zijn aangebracht als de staven van het eerste roterende orgaan, en de beide roterende organen onder veerkracht naar elkaar toe worden gedrukt, zodanig dat de staven van het eerste roterende orgaan tussen de staven van het tweede roterende orgaan grijpen.
Door deze maatregelen is gewaarborgd dat het vrijdraai-ende tweede roterende orgaan steeds wordt meegenomen door het aangedreven eerste roterende orgaan, waarbij het loof tussen de met elkaar samenwerkende staven van het eerste en het tweede roterende orgaan worden geklemd, waardoor het loof stevig wordt vastgegrepen. Het loof heeft daarom niet de neiging om in de kneep ten opzichte van de beide roterende organen te gaan glijden. Bovendien is de constructie van de looftrekker eenvoudig, doordat slechts één van de beide roterende organen wordt aangedreven.
Voorkeursuitvoeringsvormen van de looftrekker volgens de uitvinding zijn gedefinieerd in de onderconclusies.
De onderhavige uitvinding zal nu nader worden toegelicht aan de hand van de hierna volgende beschrijving van een aantal uitvoeringsvormen van de looftrekker volgens de uitvinding aan de hand van de bijgaande tekening, waarin: figuur 1 schematisch in zijaanzicht en gedeeltelijk in doorsnede een eerste uitvoeringsvorm van de looftrekker volgens de uitvinding weergeeft, figuur 2 een bovenaanzicht is van de looftrekker van figuur 1, die twee looftrekeenheden omvat, figuur 3 schematisch de werking van de looftrekker van figuur 1 weergeeft, figuur 3A op vergrote schaal een deel van een met elkaar samenwerkende trekband en trektrommel weergeeft, figuur 3B eenzelfde weergave is als figuur 3A, waarbij loof tussen de trekband en de trektrommel is geklemd, figuur 3C een gedeelte van een staaf van de trekband weergeeft in een aanzicht volgens de lijn III-III in figuur 3A, figuur 3D een zeer schematische weergave is van een trektrommel met een afvoerorgaan voor in de trektrommel aanwezige kluiten aarde, stenen, aardappelen, e.d., figuur 4 op dezelfde wijze als in figuur 1 een tweede uitvoeringsvorm van de looftrekker volgens de uitvinding weergeeft, welke onder een aardappelrooimachine is gemonteerd, figuur 5 een variant weergeeft van de looftrekker volgens figuur 4 met een vóór de looftrekker gemonteerde loofklapper, figuur 6 een aanzicht is volgens de lijn VI-VI in figuur 5, figuur 7 op dezelfde wijze als in figuur 1 nog een andere uitvoeringsvorm van de looftrekker volgens de uitvinding weergeeft, waarbij de afzonderlijke looftrekeenheden onafhankelijk van elkaar beweegbaar zijn en waarbij alle eerste roterende organen worden aangedreven door een centrale aandrijfas, figuur 8 de in figuur 1 weergegeven looftrekker weergeeft voorzien van een stenen-verwijderorgaan en een orgaan voor het van de bodem lichten van het te trekken loof, figuur 9 in bovenaanzicht nog een andere uitvoeringsvorm van een looftrekker volgens de uitvinding weergeeft voor het tegelijkertijd trekken van vier rijen loof, figuur 10 in detail de bevestiging van de beide in figuur 9 weergegeven dubbele looftrekeenheden aan een tussen-gestel laat zien, figuur 11 op dezelfde wijze als in figuur 3 het principe van nog een andere uitvoeringsvorm van een looftrekker volgens de uitvinding weergeeft.
De hier beschreven looftrekker volgens de uitvinding is in het bijzonder ingericht voor het trekken van aardappelloof, voordat de aardappelen machinaal worden gerooid en waarbij de aardappelen in naast elkaar liggende evenwijdige aardappelrug-gen groeien.
De in figuur 1 en 2 weergegeven uitvoeringsvorm van de looftrekker volgens de uitvinding omvat een gestel 1 met een langsbalk 2 en een eerste dwarsbalk 3. In de rijrichting (aangegeven door de pijl a) gezien aan de voorzijde wordt het gestel 1 ondersteund door een wiel 4 dat bestemd is om door de sleuf tussen twee naast elkaar liggende aardappelruggen A door te lopen. De voorzijde van het gestel 1 is ten opzichte van het wiel 4 in hoogte verstelbaar door middel van een eerste hoogte-verstelorgaan 5 dat handmatig kan worden bediend met behulp van een slinger 6. Het is uiteraard ook mogelijk een hydraulisch of op een andere wijze bediend hoogteverstelorgaan toe te passen. Aan de achterzijde wordt het gestel ondersteund door twee aan weerszijden van het gestel aangebrachte diabolorollen 7, die bestemd zijn om over de beide aardappelruggen A te lopen die aan weerszijden van de sleuf liggen waar het wiel 4 doorheen loopt. De vorm van de diabolorollen 7 is aangepast aan de vorm van de aardappelruggen A. Het middenstuk 7a van de diabolorollen 7 met kleinere diameter loopt over de bovenzijde van de aardappelruggen A. Elke diabolorol 7 is draaibaar gemonteerd in een gestel-deel 8 dat bestaat uit een met de langsbalk 2 verbonden tweede dwarsbalk 9 en vier zich vanaf deze dwarsbalk 9 vertikaal naar beneden uitstrekkende balken 10, twee aan elke zijde van de langsbalk 2. De as 7b van elke diabolorol 7 is met zijn uiteinden draaibaar gelagerd in de onderste uiteinden van de twee aan één zijde van de langsbalk 2 gelegen balken 10. De achterzijde van het gestel 1 is ten opzichte van het gesteldeel 8 in hoogte verstelbaar door middel van een tweede hoogtever-stelorgaan 11 dat handmatig bediend kan worden met behulp van een tweede slinger 12. Het is uiteraard ook mogelijk een hydraulisch of op een andere wijze bediend hoogteverstelorgaan toe te passen.
Het gestel 1 is voorzien van bevestigingsorganen 13 en 14 waarmee het gestel aan een driepuntsophanging van een trekker kan worden bevestigd. Het bovenste bevestigingsorgaan 13 is voorzien van een sleufgat 15, waardoor dit bevestigingsorgaan in de rijrichting ten opzichte van de trekker kan bewegen. De beide onderste bevestigingsorganen 14, die aan weerszijden van de langsbalk 2 van het gestel 1 zijn aangebracht, omvatten elk een tap 16 die bevestigd is op een arm 17 die scharnierend is gelagerd in een met de langsbalk 2 van het gestel verbonden derde dwarsbalk 18. Door de constructie van de bevestigingsorganen 13 en 14 is, wanneer de looftrekker achter een trekker is gehangen, het gestel 1 binnen bepaalde grenzen onafhankelijk van de trekker beweegbaar, waardoor ook bij oneffen terrein de stand van het gestel 1 van de looftrekker altijd bepaald wordt door het wiel 4 en de diabolorollen 7 en niet door de stand van de trekker.
Aan de dwarsbalk 3 van het gestel 1 zijn vier vertikale evenwijdige gestelplaten 19 bevestigd, twee aan elke zijde van de langsbalk 2. Tussen twee aan één zijde van de langsbalk 2 gelegen gestelplaten 19 is een eerste roterend orgaan aangebracht dat gevormd wordt door een trekband 20, die bestaat uit twee, elk over een aandrijfrol 21 en een keerrol 22 lopende banden of kettingen 23 waartussen zich dwars op de langsrich-ting van de trekband 20 uitstrekkende staven 24 zijn aangebracht, die op regelmatige afstanden op de banden of kettingen 23 zijn bevestigd. De staven 24 zijn naar buiten toe getand (24a) uitgevoerd, zoals in figuur 2 duidelijk is te zien. De beide aandrijfrollen 21 van de trekband 20 zijn via een as 25 met elkaar zijn verbonden. De assen 25 van de aandrijfrollen 21 van de beide aan weerszijden van de langsbalk 2 gelegen trek-banden 20 zijn onderling weer met elkaar verbonden en worden via een riem- of kettingoverbrenging 26 aangedreven door elk geschikt aandrijforgaan 27, bijvoorbeeld een hydromotor. De keerrollen 22 van elke trekband 20 zijn op dezelfde wijze als de aandrijfrollen 21 via een as met elkaar verbonden. De as 25 van de aandrijfrollen 21 en de as van de keerrollen 22 zijn draaibaar gelagerd in de bijbehorende gestelplaten 19.
De verbindingslijn tussen de as 25 van de aandrijfrollen 21 en de as 22a van de keerrollen 22 loopt, gezien vanaf de aandrijfrollen 21 schuin naar beneden en in de rijrichting van de looftrekker naar voren gericht. De verbindingslijn staat onder een hoek van ongeveer 45° C ten opzichte van de langsbalk 2 van het gestel 1.
Met elke trekband 20 werkt een vrij draaibare open trek-trommel 28 samen. De trommel 28 bestaat uit twee evenwijdige ronde schijven 29 met op de omtrek daarvan aangebrachte, zich evenwijdig aan de draaiingsas van de trommel uitstrekkende staven 30. De staven 30 zijn in hoofdzaak op dezelfde onderlinge afstand aangebracht als de staven 24 van de trekband 20.
De as 28a van elke trommel 28 is draaibaar gelagerd in de vrije uiteinden van twee evenwijdige eerste hefboomarmen 31, die vast met elkaar en bij de andere ter plaatse van het scharnierpunt 32 gelegen uiteinden, scharnierend met de langsbalk 2 van het gestel 1 zijn verbonden. Aan de andere zijde van het scharnierpunt 32 strekt zich een tweede, vast met de eerste hefboomarmen 31 verbonden tweede hefboomarm 33 uit. Tussen het vrije uiteinde 34 van de tweede hefboomarm 33 en een bevestigingspunt 35 op de derde dwarsbalk 18 strekt zich een ketting 36 en een trekveer 37 uit. Door deze constructie wordt de trektrommel 28 met een door de trekveer 37 bepaalde kracht naar de trekband 20 gedrukt. De kracht kan worden ingesteld door het variëren van de lengte van de ketting 36 tussen de trekveer 37 en het vrije uiteinde 34 van de tweede hefboom 33.
De positie van de trektrommel 28 ten opzichte van de trekband 20 is daarom steeds zodanig dat de staven 24 van de trekband 20 tussen de staven 30 van de trektrommel 28 grijpen, hetgeen nodig is om het te trekken loof stevig vast te grijpen.
Om te voorkomen dat de trektrommel 28 met deze druk-kracht te strak tegen de trekband 20 wordt gedrukt, waardoor het geheel zwaar zou gaan lopen, kan op de eerste dwarsbalk 3 een beugel 38 zijn aangebracht die om de tweede hefboomarm 33 grijpt en waarin een stelhout 39 is geschroefd die dient als instelbare aanslag waartegen de tweede hefboomarm 33 door de veer 37 wordt aangetrokken. De kracht waarmee de trommel 28 tegen de meestal enigszins flexibele trekband 20 drukt is daardoor begrensd. De kracht die nodig is om de trommel 28 van de trekband 20 af te bewegen wordt echter steeds bepaald door de door de trekveer 37 uitgeoefende trekkracht. In de praktijk zal bij toepassing van een trekband 20 de beugel 38 met stelhout 39 meestal achterwege kunnen blijven.
De positie van de trektrommel 28 ten opzichte van de trekband 20 is zodanig dat de staven 24 van de trekband 20 tussen de staven 30 van de trektrommel 28 grijpen. De hoogte van de trekband 20 en de trektrommel 28 kan worden ingesteld door het instellen van de hoogte van het gestel 1 door middel van de hoogteverstelorganen 5 en 11.
In figuur 2 is te zien dat de aan één zijde van de langsbalk 2 van het gestel 1 gelegen trekband 20 en trektrommel 28 in rijrichting gezien in hoofdzaak in lijn liggen met de erachter liggende diabolorol 7. Doordat de looftrekker onafhankelijk van de trekker beweegbaar is en de diabolorol 7 steeds over de bovenzijde van de aardappelrug A loopt, zal de looftrekker zich steeds aanpassen aan oneffenheden in het terrein, waardoor de trekband 20 en de trektrommel 28 steeds het langsprofiel van de aardappelrug A volgen.
De in figuur 1 en 2 weergegeven looftrekker is eveneens voorzien van een in rijrichting gezien achter de trekband 20 opgestelde dwarstransportband 40 voor het in dwarsrichting af voeren van getrokken loof. Deze dwarstransportband 40 is door middel van een ophangbeugel 41 bevestigd aan de onderzijde van de langsbalk 2 van het gestel 1.
De werking van de looftrekker kan worden toegelicht aan de hand van figuur 3, waarin een trekband 20 en een daarmee samenwerkende trektrommel 28 alsmede een deel van de dwarstransportband 40 schematisch zijn weergegeven. De trekband 20 en de daarmee samenwerkende trektrommel 28 vormen samen een kneep 42 die naar beneden toe open is. De bewegingsrichting van de looftrekker is in figuur 3 aangegeven met de pijl 43. De trekband 20 wordt zodanig aangedreven dat deze beweegt in de richting van de pijlen 44 en 45. Aangezien de staven 24 van de trekband 20 tussen de staven 30 van de trektrommel 28 grijpen, wordt de vrijdraaiende trektrommel 28 door deze staven 24 meegenomen en de trommel 28 draait aldus in de richting van de pijl 46. In figuur 3A is op vergrote schaal het gebied van de kneep 42 weergegeven. In deze figuur is duidelijk te zien op welke wijze de staven 24 van de trekband 20 tussen de staven 30 van de trektrommel 28 grijpen.
De draaisnelheid van de trekband 20 en de trektrommel 28 is iets groter dan de voortbewegingssnelheid van de loof-trekker. Op de aardappelrug A staand en/of liggend loof B wordt tijdens het voortbewegen van de looftrekker door de trommel 28 naar achteren geleid en door de trommel 28 en de trekband 20 in de kneep 42 tussen de trommel 28 en de trekband 20 gevoerd. Aangezien de staven 24 van de trekband 20 tegen de staven 30 van de trektrommel 28 drukken, wordt het loof B tussen de staven 24 en de staven 30 vastgegrepen en uit de aardappelrug A getrokken. In figuur 3B is op vergrote schaal nogmaals aangegeven op welke wijze het loof B tussen de staven 24 en 30 wordt geklemd. Doordat de staven 24 voorzien zijn van tanden 24a (zie figuren 2 en 3C), wordt het loof in de kneep 42 stevig tussen deze tanden vastgegrepen, waardoor vrijwel is uitgesloten dat het loof tussen de trekband 20 en de trektrommel 28 wegglijdt. Het losgetrokken loof wordt door de trekband 20 verder omhoog en naar achteren getransporteerd en op de dwarstransportband 40 gedeponeerd, die het loof in zijwaartse richting afvoert. De hoogte van de trekband 20 en de trek-trommel 28 wordt met behulp van de hoogteverstelorganen 5 en 5 11 zodanig ingesteld dat de staven 24 van de trekband 20 enkele centimeters in de bovenkant van de aardappelrug A steken.
Teneinde ervoor te zorgen dat kluiten aarde, stenen, aardappelen, e.d., die tussen de staven 30 door in de trektrommel 28 terecht zijn gekomen, weer uit de trommel 28 0 worden verwijderd, is, zoals in figuur 3D schematisch is aangegeven, tenminste één van de schijven 29 van de trommel 28 voorzien van een opening 29a en een binnenin de trommel 28 gemonteerde en op de opening 29a aansluitende schep 29b. De schep 29b heeft een gebogen vorm, zodat in de 5trommel 28 aanwezige kluiten aarde, stenen, aardappels, e.d., die onderin de trommel 28 door de schep 29b worden opgeschept, in de in figuur 3D weergegeven stand van de trommel 28 onder invloed van de zwaartekracht uit de. schep 29b en via de opening 29a naar buiten glijden. De schep 29b Ois vanaf de opening 29a in de draairichting 46 van de trommel 28 gebogen. Een dergelijke schep zou eventueel ook binnen de trekband 20 kunnen worden opgesteld.
In figuur 4 is schematisch een andere uitvoeringsvorm van een looftrekker volgens de uitvinding weergegeven. Bij deze 5uitvoeringsvorm is de looftrekker onder het gestel 50 van een aardappelrooimachine gemonteerd. De looftrekker omvat een gestel 51 waarin een trekband 20' en een daarmee samenwerkende trektrommel 28' zijn gemonteerd, ongeveer op dezelfde wijze als bij de uitvoeringsvorm van figuur 1 en 2. Aan de voorzijde is het Qgestel 51 ondersteund door een wiel 4' dat in een sleuf tussen twee aardappelruggen A loopt. De voorzijde van het gestel 51 is in hoogte verstelbaar door middel van een hoogteverstelorgaan 5' dat kan worden bediend met behulp van een slinger 6'. Het is uiteraard ook mogelijk een hydraulisch of op een andere iwijze bediend hoogteverstelorgaan toe te passen. Het gestel 51 is aan de achterzijde scharnierend bevestigd aan een hoogteverstelorgaan 11’ dat aan de onderzijde is verbonden met de as van een diabolorol 7' die met het middengedeelte 7a' over de bovenzijde van de aardappelrug A loopt. De as van de diabolorol 71 is via een verbindingsstuk 52 verbonden met de voorzijde van aardappelopvoertransporteur 53 van de aard-appelrooimachine. Met behulp van het hoogteverstelorgaan 11', dat vrij beweegbaar is ten opzichte van het gestel 50 van de aardappelrooimachine en dat bediend kan worden met behulp van een slinger 12', kan de hoogte van de achterzijde van het gestel 51 van de looftrekker ten opzichte van de diabolorol 7' en dus van de bovenzijde van de aardappelrug A worden ingesteld. Het is uiteraard ook mogelijk een hydraulisch of op een andere wijze bediend hoogteverstelorgaan toe te passen. De hoogte van de trekband 20' en de trektrommel 28 ten opzichte van de bovenzijde van de aardappelrug A kan worden ingesteld door middel van het hoogteverstelorgaan 5'.
Bij de uitvoeringsvorm van figuur 4 is voor het af-voeren van het getrokken loof in plaats van een dwarstrans— portband 40 een zich in dwarsrichting uitstrekkende schroef-vijzel 54 aangebracht die in een goot 54a draait.
Met behulp van de aardappelopvoertransporteur 53 wordt de aardappelrug A waarin zich de aardappelen bevinden, opgeschept en omhooggebracht, waarbij aardappelen op de open transportband 55 van de aarde worden gescheiden. De aardappelrooimachine kan met het bevestigingsorgaan 56 achter een trekker worden gehangen.
Bij de uitvoeringsvorm van figuur 4 werken de trekband 20' en de trektrommel 28' op dezelfde wijze met elkaar samen als bij de uitvoeringsvorm van figuur 1 en 2. Ook wordt de trektrommel 28' op dezelfde wijze als bij de uitvoeringsvorm van figuur 1 en 2 naar de trekband 20' gedrukt.
De looftrekker volgens figuur 4 is vrij binnen bepaalde grenzen beweegbaar ten opzichte van het gestel van de aardappelrooimachine.
In figuur 5 is nog een andere uitvoeringsvorm van een looftrekker volgens de uitvinding weergegeven. Deze uitvoeringsvorm komt in hoofdzaak overeen met de in figuur 4 weergegeven uitvoeringsvorm. Echter bij de uitvoeringsvorm van figuur 5 is het gestel 51 voorzien van een zich naar voren toe uitstrekkend verlengstuk 57 aan het uiteinde waarvan een op zich bekende loofklapper 58 is aangebracht om het vaak lange aardappelloof kort te slaan. De aardappelloofstengels kunnen een lengte van wel 1,5 meter bereiken.
In figuur 6 zijn twee loofklappers 58 in vooraanzicht getekend. De lengte van de armen van de loofklappers is aangepast aan het profiel van de aardappelruggen A.
In figuur 7 is schematisch in zijaanzicht een uitvoeringsvorm van een looftrekker volgens de uitvinding weergegeven met afzonderlijk looftrekeenheden. Elke looftrekeenheid 60 bestaat uit een gestel 61 waarin zijn opgenomen een trek-band 20'', een trektrommel 28'1 en een diabolorol 7'1. De eenheden 60 zijn onafhankelijk van elkaar bevestigd aan een draaggestel 62 dat aan de driepuntsbevestigingsinrichting van een trekker kan worden gemonteerd. De looftrekker is bijvoorbeeld uitgevoerd met vier eenheden voor het tegelijkertijd trekken van vier rijen loof. De trekbanden worden alle via via een aandrijfriem of -ketting 63 aangedreven door een centrale aandrijfas 64 die op zijn beurt via een aandrijfriem of -ketting 65 wordt aangedreven door een geschikt aandrijf-orgaan, bijvoorbeeld een hydromotor. Bij deze uitvoeringsvorm past elke looftrekeenheid 60 zich aan aan de aardappelrug A waarover de betreffende looftrekeenheid 60 loopt.
In figuur 8 is eenzelfde looftrekker weergegeven als in figuur 1 en 2, echter met dit verschil dat aan de voorzijde van het gestel 1 een stenen-verwijderorgaan 70 is aangebracht dat bestaat uit op een naaf 71 aangebrachte radiale pennen 72 welke naaf om een in zich in rijrichting uitstrekkende as 73 roteert. Met dit stenen-verwijderorgaan 70 worden eventueel op de bovenzijde van de aardappelrug A liggende stenen verwijderd.
waardoor wordt voorkomen dat deze stenen tussen de trekband 20 en de trektrommel 28 terechtkomen. De weergegeven looftrekker kan tevens nog voorzien zijn van een orgaan 74 voor het omhoog brengen van tegen de aardappelrug A aanliggende loofstengels teneinde de opname van loofstengels tussen de trekband 20 en de trektrommel 28 te verbeteren.
In figuur 9 is in bovenaanzicht een looftrekker volgens de uitvinding weergegeven, die eveneens bestemd is om tegelijkertijd vier rijen loof te trekken. De in figuur 9 weergegeven looftrekker bestaat in wezen uit twee looftrekkers 80 en 81 zoals weergegeven in figuur 1 en 2, welke scharnierend zijn bevestigd aan een tussengestel 82 dat op zijn beurt weer is bevestigd aan de driepuntsbevestigingsinrichting van een trekker via de bevestigingsorganen 83 en 84. In plaats van een dwarstransportband zoals bij de uitvoeringsvorm van figuur 1 en 2, zijn hier voor het afvoeren van het afgetrokken loof zich in dwarsrichting uitstrekkende schroefvijzels 85 en 86 aangebracht.
De bevestiging van de beide looftrekkers 80 en 81 aan het tussengestel 82 is in figuur 10 meer in detail weergegeven. Tussen de langsbalk 2 van het gestel 1 van elke looftrekker 80, 81 en het aan de trekker te bevestigen tussengestel 82 is een tussenstuk 87 aangebracht dat scharnierend verbonden is met zowel het tussengestel 82 als de langsarm 2 van het gestel 1 van de looftrekker 80, 81 via scharnieren 88 resp. 89. Daardoor kan het gestel van de looftrekker 80, 81 binnen bepaalde grenzen vrij op en neer bewegen ten opzichte van het aan de trekker te bevestigen tussengestel 82. Bovendien hebben de scharnieren 88, 89 aan beide zijden van het tussenstuk 87 een zekere speling, zodat het gestel 1 van de looftrekker binnen bepaalde grenzen ten opzichte van het tussengestel 82 kan roteren om een in lengterichting van de looftrekker lopende as. Door deze constructie kan de looftrekker zich steeds aanpassen aan oneffenheden in de bodem.
Tussen de langsbalk 2 van het gestel 1 en de bovenzijde van het tussengestel 82 is een ketting 90 aangebracht. Deze zorgt ervoor dat tijdens het transport van de looftrekinrich-ting, waarbij het tussengestel 82 met behulp van de driepunts-bevestigingsinrichting van de trekker omhoog wordt geheven, de looftrekker eveneens omhoog wordt geheven.
Figuur 11, die vergelijkbaar is met figuur 3, geeft aan dat het aangedreven eerste roterende orgaan ook de vorm kan hebben van een roterend aangedreven trektrommel 91 waarop aan de buitenzijde dezelfde staven 92 zijn aangebracht als de staven 24 op de trekband 20, zoals bij de andere uitvoeringsvormen. Ook bij deze uitvoeringsvorm wordt de vrijdraaiende trektrommel 28 aangedreven door de aangedreven trektrommel 91 en wordt tussen deze beide trommels een kneep 93 gevormd, waarin het te trekken loof tussen de met elkaar samenwerkende staven 92 wordt vastgegrepen. Voor de afvoer van het getrokken loof zorgt een om een nagenoeg vertikaal staande as 94 roterende schijf 95 met een gebogen manteloppervlak 96 met ongeveer de vorm zoals in figuur 11 is aangegeven. Door deze roterende schijf 95 wordt het getrokken loof in zijwaartse richting geworpen.

Claims (8)

1. Verrijdbare looftrekker omvattende tenminste een aangedreven eerste roterend orgaan dat voorzien is van in de bewegingsrichting op regelmatige afstanden van elkaar aangebrachte en zich dwars op de bewegingsrichting uitstrekkende staven en dat met een ermee samenwerkend tweede roterend orgaan een zich dwars op de rijrichting van de looftrekker uitstrekkende, naar de bodem toe open kneep vormt, met het kenmerk, dat het tweede roterende orgaan (28) vrij roteerbaar is en eveneens voorzien is van zich dwars op de bewegingsrichting uitstrekkende staven (30) die in hoofdzaak op dezelfde onderlinge afstand zijn aangebracht als de staven (24;92) van het eerste roterende orgaan (20;91), de beide roterende organen (20,28;91,28) door veerkracht naar elkaar toe worden gedrukt en in hoofdzaak tegen elkaar aanliggen, en de staven (24;92) van het eerste roterende orgaan (20;91) tussen de staven (30) van het tweede roterende orgaan (28) grijpen en omgekeerd.
2. Looftrekker volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het tweede roterende orgaan de vorm heeft van een ronde trektrommel (28) met over de omtrek verdeeld en evenwijdig aan de rotatie-as aangebrachte staven (30).
3. Looftrekker volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het trommelvormige tweede roterende orgaan (28) bestaat uit twee evenwijdige concentrische ronde schijven (29) en op de omtrek van deze schijven bevestigde staven (30).
4. Looftrekker volgens één der conclusies 1-3, met het kenmerk, dat het eerste roterende orgaan de vorm heeft van een trekband (20) bestaande uit twee evenwijdige, elk over een aandrijfschijf (21) en een keerschijf (22) lopende riemen of kettingen (23) met daartussen aangebrachte dwarsstaven (24).
5. Looftrekker volgens één der conclusies 1-3, met het kenmerk, dat het eerste roterende orgaan de vorm heeft van een ronde trektrommel (91) met over de omtrek verdeeld en evenwijdig aan de rotatie-as aangebrachte staven (92).
6. Looftrekker volgens één der conclusies 1-5, met het kenmerk, dat de staven (24;92) van het eerste roterende orgaan (20;91) voorzien zijn van uit het vlak van het roterende orgaan naar buiten uitstekende tanden (24a).
7. Looftrekker volgens één der conclusies 1-6, met het kenmerk, dat de hoogte van het eerste roterende orgaan (20; 91) en het ermee samenwerkende tweede roterende orgaan (28) instelbaar is.
8. Looftrekker volgens één der conclusies 1-7, met het kenmerk, dat deze aan de in rijrichting gezien voorzijde is voorzien van bevestigingsorganen (13) voor de koppeling met een driepunts-ophanging van een trekker, welke bevestigingsorganen een schar-nierbeweging in vertikale richting en een rotatie om de lengteas van de looftrekker ten opzichte van de trekker toelaten.
NL8900274A 1989-02-03 1989-02-03 Looftrekker. NL8900274A (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8900274A NL8900274A (nl) 1989-02-03 1989-02-03 Looftrekker.

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8900274 1989-02-03
NL8900274A NL8900274A (nl) 1989-02-03 1989-02-03 Looftrekker.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8900274A true NL8900274A (nl) 1990-09-03

Family

ID=19854072

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8900274A NL8900274A (nl) 1989-02-03 1989-02-03 Looftrekker.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL8900274A (nl)

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL9201976A (nl) * 1992-11-12 1994-06-01 Frans Popma Werkwijze en inrichting voor het verwijderen van loof van bol- en knolgewassen.

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL9201976A (nl) * 1992-11-12 1994-06-01 Frans Popma Werkwijze en inrichting voor het verwijderen van loof van bol- en knolgewassen.

Similar Documents

Publication Publication Date Title
EP0202766B1 (en) Machine for gathering fruit or the like
NL8903062A (nl) Werkwijze en inrichting voor het doen oprollen van een of meer zoden.
US20120279904A1 (en) Soil plug processing mechanism
NL8900274A (nl) Looftrekker.
IE54183B1 (en) Device for breaking up aggregates of soil
BE1014402A3 (nl) Aardappelrooimachine.
NL9101552A (nl) Inrichting voor het maken van zaaivoren in een gazon.
US3833065A (en) Haulm plucker
BE896006A (fr) Procede en vue d'ameliorer de maniere permanente le drainage superficiel des terrains, de preference, des terrains couverts d'herbe, et appareil pour la mise en oeuvre de ce procede
JP2568425Y2 (ja) 馬鈴薯掘取機
NL1003910C2 (nl) Inrichting voor het egaliseren van een grasmat, in het bijzonder van een sportveld.
NL8403460A (nl) Grondbewerkingsmachine.
NL8602430A (nl) Grondbewerkingsmachine.
GB2118412A (en) Breaking up soil
NL1003347C2 (nl) Inrichting voor het kneuzen van gemaaid gewas.
US4059943A (en) Harvester apparatus
US2725022A (en) Planting machine
EP0189017A1 (fr) Dispositif de battage pour le nettoyage de racines de végétaux
JP3861041B2 (ja) 農作業機
FR2742630A1 (fr) Appareil d'arrachage d'objets tels que betteraves
NL8602429A (nl) Grondbewerkingsmachine.
JP3547331B2 (ja) 作物収穫機
NL7903397A (nl) Inrichting voor het plukken van aan ranken van planten groeiende peulvruchten.
FR2688376A1 (fr) Rouleau de travail du sol et machine le comportant.
EP0408417B1 (fr) Dispositif de calibrage et de confinement pour andaineuse de pierres tirée par un tracteur, du type comprenant deux axes, déployés en "V" par rapport à l'axe d'avancement du tracteur, ces axes portant par ailleurs une denture souple et vibrante

Legal Events

Date Code Title Description
A1B A search report has been drawn up
BV The patent application has lapsed