NL8701454A

NL8701454A - Rakelinrichting.

Info

Publication number: NL8701454A
Application number: NL8701454A
Authority: NL
Original assignee: Flachglas Ag
Priority date: 1986-06-26
Filing date: 1987-06-22
Publication date: 1988-01-18
Also published as: NL184772B; AT395685B; ATA139887A; NL184772C; DE3621417C1

Description

<r '«► M Kon/hl/5 Elachglas

RAKELINRICHTING

Rakelinrichting, in het bijzonder een rolrakel voor het opbrengen van vloeibare of pasta-achtige massa’s op lopende materiaalbanen volgens de aanhef van conclusie 1. Ra-kelinrichtingen van deze soort zijn bekend en worden bijvoor-5 beeld toegepast voor het opbrengen van lijm op kunststofbanen, welke bewerkingsgang bij het vervaardigen van bevlokte kunststofbanen moet worden uitgevoerd.

Een vergelijkbare rakelinrichting, die in het bijzonder dient voor het met een laag bekleden van papierbanen 10 en een van beneden naar boven gericht rakelmes heeft, is beschreven in de octrooipublicatie DE-OS 33 00 612 Al.

Bij de bekende rakelinrichtingen is een leidstang aanwezig die dwars ten opzichte van de looprichting van de te bekleden kunststofbaan is aangebracht. Aan deze leidstang 15 zijn zijbegrenzers van kunststof, bijvoorbeeld polyethyleen aangebracht die met hun vlakke onderzijde zo goed mogelijk afdichtend tegen’ de lopende materiaalbaan aanliggen en die ten doel hebben de op te rakelen massa, bijvoorbeeld de lijm, te verhinderen zich verder, dan de baanbreedte uit te brei-20 den. De eindbegrenzers zijn meestal zodanig ingericht, dat zij de eigenlijke rolrakel geleiden en fixeren, zodat in zijn geheel gezien een stabiele inrichting ontstaat, die voor een gelijkmatige materiaalopbrenging van belang is. Ongeveer in het midden van de eindbegrenzers is verder nog een geleiding 25 voor een toevoerbuis aanwezig, waardoor de op te brengen massa in het gebied tussen de eindbegrenzers wordt opgebracht.

Moeilijkheden ontstaan bij de bekende Takelinrichtingen in het bijzonder ten aanzien van de afdichting in het gebied van de eindbegrenzers. Ten gevolge van de relatieve 30 beweging tussen de vlakke onderoppervlakken van deze begrenzers en het bovenvlak van de te bekleden materiaalbaan heeft het bekledingsmateriaal de neiging om in de spleet tussen deze beide delen te dringen en daarbij zijdelings van de materiaalbaan af te druppelen. Dit leidt tot materiaalverlies, in 35 het bijzonder echter tot vervuiling van de inrichting ter zijde van de te bekleden baan als ook leidt dit tot een niet · ♦ - / - 2 - nauwkeurige grens van de te bekleden oppervlakken. De uitvinding heeft ten doel de bekende Takelinrichtingen te vereenvoudigen en hen ten aanzien van de spleetafdichting te verbeteren.

5 Dit doel wordt door een Takelinrichting van de in de aanhef genoemde soort opgelost door het kenmerk van het kenmerkende deel van conclusie 1.

Bij een Takelinrichting met deze kenmerkende maatregelen wordt de op te brengen massa, bijvoorbeeld een lijm-10 massa of ook een kleurpasta, eerst op gebruikelijke wijze op het te bekleden vlak gebracht en verdeeld. Bij de relatieve beweging tussen de materiaalbaan en de Takelinrichting stuit de opgebrachte en nog niet volledig verdeelde massa tegen de genoemde leidwand en wordt daardoor naar het midden van de 15 baan toe geleid. Het gevolg hiervan is, dat de massa die in de spleet tussen de onderzijde van het begrenzingslichaam en het bovenvlak van de baan kan dringen, aanzienlijk gereduceerd wordt.

Voor het functioneren van de inrichting is het op 20 zich niet van belang op welke wijze de leidwand aan de binnenzijde van de begrenzingslichamen is aangebracht. Met het oog op de stevigheid van de inrichting is het echter van voordeel, wanneer de leidwand deel van een trapeziumvormig aanzetstuk uitmaakt, dat hetzij aan het begrenzingslichaam 25 bevestigd is, hetzij met het begrenzingslichaam een eenheid vormt. Het is voordelig, wanneer de onderrand van de leidwand op dezelfde hoogte ligt als de onderrand van het bijbehorende begrenzingslichaam. Bij zeer dunne en gemakkelijk te beschadigen kunststofbanen kan dit echter tot ongewenste wrijving 30 leiden; in dit geval is het toelaatbaar, wanneer de onderrand van de leidwand enigszins, bijvoorbeeld ongeveer 0,1 mm, hoger ligt dan de onderrand van het bijbehorende begrenzingslichaam .

Een bijzonder voordelige inrichting heeft het ken-35 merk dat het aanzetstuk in de looprichting van de materiaalbaan gezien in zijn voorste gebied dwars ten opzichte van de looprichting van de materiaalbaan verschuifbaar en vastzet-baar aan de leidbuis is gelegerd en in het achterste gebied aansluitend aan de leidwand respectievelijk het aanzetstuk de * i *· *'» if - - * ' ^ ,f*.

·-* Λ V

* % - 3 - rakel vasthoudt. De hoek die de leidwand met de langsas van het aanzetstuk vormt, is bij voorkeur 45°, maar deze kan echter tussen 30° en 60° variëren.

De uitvinding wordt hierna aan de hand van de bij-5 gevoegde tekening nader verduidelijkt. In de tekening is een perspectivisch aanzicht van de inrichting vereenvoudigd weergegeven.

De in de tekening weergegeven Takelinrichting is in zijn geheel met 1 aangeduid. De inrichting dient voor het met 10 een laag bekleden van een materiaalbaan 2 die zich in de richting van de pijl 3 beweegt.

De rakelinrichting 1 omvat een rakel 4 die de vorm heeft van een aan zijn oppervlak ruw gemaakte ronde stang en die dwars ten opzichte van de looprichting van de materiaal-15 baan 2 is aangebracht. De inrichting omvat verder een leid-buis 5 die evenwijdig aan de rakel 4 is aangebracht. Op de rakel 4 als ook op de leidbuis 5 zijn verschuifbare begren-zingslichamen 6 en 6' voor de strijkbreedte van de op te brengen massa aangebracht. De begrenzingslichamen bepalen 20 tussen zich in de opbrengruimte 7 en· aldus de strijkbreedte 8.

Aan de andere zijde van de begrenzingslichamen 6 en 61 zijn nog eindbegrenzers 9 en 91 aanwezig, die op de leidbuis 5 zijn aangebracht en daarop zijn vastgeklemd en die in 25 de regel de rakel 4 niet raken.

De begrenzingslichamen 6 en 61 alsmede de eindbegrenzers 9 en 9' bestaan meestal uit polyethyleen, polypropy-leen, polyamide of dergelijke geschikt materiaal en zijn rechthoekig, trapezevormig of op een andere wijze gevormde 30 platen van geschikte dikten. Plaatdikten van ongeveer 20 tot 40 mm, bij voorkeur 30 mm bleken goed te voldoen. De platen hebben boringen voor het doorlaten van de leidbuis 5 als ook (ten minste de begrenzingslichamen 6, 6') voor de rakel 4. Teneinde de begrenzingslichamen respectievelijk eindbegren-35 zers aan de genoemde delen te kunnen bevestigen, zijn in het gebied van de boringen naar buiten leidende klemsleuven aanwezig. Door aanhalen van klemschroeven 10 kunnen de delen op leidbuis 5 worden vastgezet.

De onderzijde van de begrenzingslichamen 6, 6' S' -¾ - 4 - dient zo vlak mogelijk te zijn uitgevoerd en dient vlak op de randen van de materiaalbaan 2 te liggen. Desalniettemin is het bij bekende inrichtingen niet te vermijden, dat bekle-dingsmateriaal onder de begrenzingslichamen doorloopt en dat 5 het aldus zijdelings naar buiten loopt. Om dit te vermijden is aan de binnenwand 11 van elk begrenzingslichaam een leid-wand 12, 12' aangebracht, die met de binnenwand een scherpe hoek van bijvoorbeeld 45° vormt. Deze leidwand leidt het be-kledingsmateriaal in hoofdzaak van de randen af en naar het 1.0 midden van de materiaalbaan toe. Dit heeft ten gevolge dat de afdichting door de opliggende onderzijde van de begrenzingslichamen 6 en 61 afdoende is om de vereiste afdichting te bewerkstelligen.

De inrichting heeft ten opzichte van de bekende in-15 richtingen nog de vereenvoudiging, dat de leidbuis 5 tegelijkertijd toevoerbuis voor de op te brengen massa is. De toevoerbuis heeft voor dit doel aan zijn massa-intree-einde aan-sluitmiddelen 13, die de aansluiting van de buis aan een mas-satoevoerleiding mogelijk maken. Tegelijkertijd zijn in de 20 leidbuis 5 uittree-openingen 14 en 14' aangebracht, waardoor de massa tot op de materiaalbaan 2 wordt geleid. De uittree-opening 14, 14' zijn naar beneden naar de materiaalbaan toe gericht; en zij zijn in de tekening met streeplijnen getekend,. daar zij van boven niet te zien zijn.

25 Het is van voordeel, wanneer de onderrand 15, 15' van de leidwand telkens op dezelfde hoogte als de onderrand 16, 16' van het bijbehorende begrenzingslichaam ligt. In geval de daardoor ontstane wrijving te groot mocht zijn, dan is het ook toelaatbaar wanneer de onderrand van de leidwand 30 enigszins, bijvoorbeeld 0,1 mm hoger ligt dan de onderrand van de leidwand.

Met het oog op de stabiliteit wordt voorgesteld, dat de leidwand 12, 12' deel uitmaakt van een trapezevormig aanzetstuk 17, 17'. Dit aanzetstuk kan bijvoorbeeld door mid-35 del van schroeven aan de leidwand 6, 6' zijn bevestigd ofkan ook daarmee een enkel stuk vormen, dat wil zeggen van een stuk materiaal zijn vervaardigd.

In de tekening is een bijzonder voordelige inrichting weergegeven, daar deze compact is te houden. Bij deze

/ > -J

- 5 - ΐ“· ¾ inrichting is telkens het begrenzingslichaam 6, 6' in de looprichting van de materiaalbaan gezien, in zijn voorste gebied verstelbaar en vastzetbaar aan de leidbuis 5 gelegerd en in het achterste gebied is de rakel 4 aansluitend aan de 5 leidwand 12, 121 respectievelijk het aanzetstuk 17, 17' gefixeerd. Een inrichting van deze constructiekan als eenheid gemakkelijk in de bekledingsinrichting gemonteerd en eventueel ten behoeve van reiniging of reparatie door een andere vervangen worden.

Claims

1. Rakelinrichting, in het bijzonder rolrakel voor het opbrengen van vloeibare of pasta-achtige massa's op lopende materiaalbanen met een dwars ten opzichte van de mate-riaalbaan aangebrachte rakel alsmede een evenwijdig daarmee 5 aangebrachte leidbuis, waarbij op de rakel en de leidbuis dwars ten opzichte van de looprichting van de materiaalbaan verschuifbare begrensingslichamen voor de strijkbreedte van de op te brengen massa zijn aangebracht, alsmede met een toe-voerinrichting voor de op te brengen massa, gekenmerkt door 10 de volgens maatregelen: a) aan de binnenwand (11) van elk begrenzingsli-chaam (6, 6') is een leidwand (12, 12') aangebracht die met de binnenwand (11) een scherpe hoek (c*) vormt; b) de leidbuis (5) is tevens toevoerbuis met uit-15 tree-openingen (14, 14') voor de op te brengen massa die in het gebied tussen de begrensingslichamen (6, 6') aangebracht zijn.

2. Rakelinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de onderrand (15, 15') van de leidwand (12, 12') 20 in hoofdzaak op dezelfde hoogte ligt als de onderrand (16, 16') van het bijbehorende begrenzingslichaam (6, 6').

3. Rakelinrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk dat de leidwand (12, 12') deel uitmaakt van een trapeziumvormig aanzetstuk (17, 17'). 25·

4. Rakelinrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de begrenzingslichamen (6, 6') in de looprichting van de materiaalbaan gezien, telkens in hun voorste gebied dwars ten opzichte van de looprichting van de materiaalbaan verschuifbaar- en vastzetbaar aan de leidbuis (5) zijn 30 gelegerd en in het achterste gebied aansluitend, aan de leidwand (12, 12') respectievelijk het aanzetstuk (17, 17') de . rakel vasthouden.