NL8603203A

NL8603203A - Oplegger, alsmede steunvoet voor een oplegger.

Info

Publication number: NL8603203A
Application number: NL8603203A
Authority: NL
Original assignee: Fruehauf Corp
Priority date: 1986-12-16
Filing date: 1986-12-16
Publication date: 1988-07-18
Also published as: ZA879431B; GB2204543B; IT1223418B; IT8722976A0; DE3734073A1; JPS63151561A; FR2608115A1; GB8729292D0; GB2204543A

Description

0 NL 33.966-Me/hp 4

Oplegger, alsmede steunvoet voor een oplegger

De uitvinding heeft betrekking op een oplegger, uitgevoerd met tenminste een als voorsteun dienende steunpoot, die aan het onderste uiteinde is voorzien van een steunvoet met een grondplaat; alsmede op een steunvoet voor deze 5 oplegger.

Geparkeerde opleggers worden soms onderworpen aan krachten, die veroorzaken dat de opleggers de neiging hebben vooruit of achteruit te bewegen. Een dergelijke kracht op de oplegger kan een buigmoment op de steunpoten van de voorsteun 10 teweegbrengen, dat groot genoeg is om de steunpoten te vervormen .

De uitvinding beoogt een oplegger met zodanige steunvoeten voor de steunpoten te verschaffen, dat het buigmoment op de steunpoten tijdens een opgelegde belasting wordt 15 geëlimineerd of althans wordt gereduceerd.

Hiertoe wordt de oplegger volgens de uitvinding daardoor gekenmerkt, dat het onderste uiteinde van de steunpoot in de langsrichting van de oplegger verplaatsbaar met de steunvoet is verbonden, terwijl middelen zijn aangebracht voor 20 het in de richting van een voorafbepaalde uitgangsstand belasten van de steunpoot ten opzichte van de steunvoet.

Op deze wijze zal bij een op de oplegger uitgeoefende langskracht het onderste uiteinde van de steunpoot zich ten opzichte van de steunvoet kunnen verplaatsen, waardoor in het 25 algemeen de kracht op de oplegger en derhalve ook het buigmoment op de steunpoten zal afnemen. De genoemde middelen zorgen daarbij voor het automatisch terugverplaatsen van de steunvoet, respectievelijk steunpoot naar de uitgangspositie.

Bij voorkeur is de steunvoet uitgevoerd met een in 30 hoofdzaak in de lengterichting van de oplegger verlopende lei-baan, waarin een aan de onderzijde van de steunpoot aangebracht steunorgaan verschuifbaar is aangebracht.

In een voordelige uitvoering van de oplegger volgens de uitvinding bestaan de middelen voor het in de richting van 35 een voorafbepaalde uitgangsstand belasten van de steunpoot, respectievelijk steunvoet ten opzichte van elkaar uit een 6 e o: i : 5

V

-2- veerorgaan.

Hierbij is het gunstig indien de leibaan tegen de richting van de belasting van het veerorgaan op de steunpoot in schuin benedenwaarts helt.

5 Bij voorkeur bestaat het veerorgaan uit een spiraal- veer, die ofwel in de leibaan is opgenomen ofwel buiten de leibaan is geplaatst en met behulp van een veergeleidingsstang op het onderste uiteinde van de steunpoot inwerkt.

De uitvinding omvat tevens een steunvoet voor toe-10 passing in een in het voorgaande beschreven oplegger.

De uitvinding zal hierna worden toegelicht aan de hand van de tekening, die twee uitvoeringsvoorbeelden van de steunvoet voor een oplegger volgens de uitvinding weergeeft.

Fig. 1 is een vanaf de linkervoorzijde gezien per-15 spectivisch aanzicht van een oplegger, welke is voorzien van een steunvoet volgens de uitvinding.

Fig. 2 is een vanaf de rechtervoorzijde gezien perspectivisch aanzicht van een eerste uitvoeringsvoorbeeld van de steunvoet volgens de uitvinding, op grotere schaal.

20 Fig. 3 is een met fig. 2 overeenkomend aanzicht van de steunvoet volgens de uitvinding, waarbij evenwel de onderdelen los van elkaar zijn weergegeven.

Fig. 4 is een zijaanzicht van de steunvoet volgens fig. 2, op nog grotere schaal.

25 Fig. 5 is een zijaanzicht van een tweede uitvoe ringsvoorbeeld van de steunvoet volgens de uitvinding.

Fig. 1 toont een oplegger 10, die aan een uiteinde is ondersteund door intrekbare voorste steunpoten 12, die benedenwaarts vanaf de oplegger 10 verlopende bovenpoten 18 en 30 verschuifbaar in de bovenpoten 18 opgenomen onderpoten 14 omvatten. Aan het onderste uiteinde van de poten 14 zijn steun-voeten 16 aangebracht voor de aangrijping op de ondergrond.

De fig. 2, 3 en 4 tonen, dat aan de onderzijde van de onderpoot 14 een asbuis 20 is bevestigd, die zich dwars op 35 de langsas van de oplegger 10 uitstrekt. De steunvoet 16 is verbonden met de onderpoot 14 door middel van een as 22, die roteerbaar is opgenomen in de asbuis 20, zodanig dat de steunvoet 16 vrij kan roteren om de gezamenlijke hartlijn van de Ό <£·♦· f ‘ m -3- * asbuis 20 en de as 22. Het zwaartepunt van de steunvoet 16 is bij voorkeur voor de rotatie-as van de as 22 gelegen, zodat de steunvoet 16 vanzelf tegen de wijzers van de klok in scharniert, gezien in het aanzicht volgens fig. 4. Stuitnokken 24 5 op de onderpoot 14 beperken de rotatie van de steunvoet 16 in de richting tegen de wijzers van de klok in, waardoor voor een voorafbepaalde hoek tussen de steunvoet 16 en de grond wordt gezorgd, wanneer de voorsteun 12 wordt ingetrokken.

De as 22 strekt zich door de asbuis 20 uit, waarbij 10 de uiteinden van de as 22 zijn opgenomen in en zijn bevestigd aan steunsamenstellen 26. Het onderstuk 31 van het steunsamen-stel 26 grijpt verschuifbaar aan op en is ondersteund door een oppervlak 33 van een oploopvlak 32. Het oppervlak 33 vormt bij voorkeur een hellend vlak, dat, in een aanzicht volgens fig.

15 4, benedenwaarts helt ten opzichte van een voetplaat 50. Als alternatief kan het oppervlak 33 evenwijdig aan de voetplaat 50 zijn geplaatst.

Gaten 55 in de as 22 bezitten bij voorkeur een overmaat , teneinde een geringe rotatie van de as 22 mogelijk te 20 maken, die kan ontstaan door het verzwenken van de onderpoot 14 in de bovenpoot 18 bij een langsverplaatsing van de oplegger 10.

Vanaf het oploopvlak 32 strekken zich een voorste flens 34 en een achterste flens 36 uit, waarvan de bovenzijden 25 zijn verbonden door een brugdeel 38. Een veergeleidingsstang 40 strekt zich door de flenzen 34 en 36 uit en is op gebruikelijke wijze daaraan bevestigd door moeren 42 en 44. De geleidingsstang 40 verloopt eveneens door zijwanden 28, 30 van het steunsamenstel 26 en door de as 22, waardoor de as 22 in het 30 steunsamenstel 26 wordt geborgd. Een drukveer 46 omgeeft het gedeelte van de veergeleidingsstang 40 tussen het steunsamenstel 26 en de voorste flens 34 van het oploopvlak 32, waarbij de spiraalveer 46 normaal een veerstijfheid bezit die ligt tussen 5 en 7 kg/cm en bij voorkeur 6 kg/cm bedraagt. De druk-35 veer 46 spant de steunvoet 16 voorwaarts ten opzichte van de as 22 en het steunsamenstel 26 wanneer de voorste steun 12 is ingetrokken. Teneinde de veer 46, alsmede het steunsamenstel 26 en het oploopvlak 32 te beschermen tegen modder, sneeuw, v' ; - - ,·, ^ -4- zand en dergelijke, kan een beschermplaat zijn aangebracht (niet weergegeven), teneinde de door het oploopvlak 32, de flenzen 34 en 36 en het brugdeel 38 gevormde rechthoekige opening te bedekken.

5 Aan de onderzijde van het oploopvlak 32 is een con sole 48 gelast, die is bevestigd aan de voetplaat 50. De console 48 positioneert normaal het oploopvlak 32 onder een hoek tussen 5° en 15° ten opzichte van de voetplaat 50 en positioneert bij voorkeur het oploopvlak 32 onder een hoek van 9°.

10 Wanneer de oplegger 10 wordt geparkeerd en het voor ste uiteinde daarvan wordt ondersteund door de voorste steun 12, wordt de onderpoot 14 geplaatst boven het achterste gedeelte van de steunvoet 12, zoals is weergegeven in fig. 4. De verticale belasting van de oplegger 10 wordt daarbij overge-15 dragen via de onderpoot 14 en de as 22 naar het steunsamen-stel 26, dat is afgesteund op het oploopvlak 32. Indien de oplegger 10 naar voren zou kruipen, dan beweegt de onderpoot 14 voorwaarts ten opzichte van de steunvoet 16, waardoor het steunsamenstel 26 over het oploopvlak 32 benedenwaarts 20 schuift, waarbij de veer 46 wordt samengedrukt. Aangezien de onderpoot 14 voorwaarts beweegt met de oplegger 10, oefent de oplegger 10 een minimaal buigmoment op de onderpoot 14 uit, waardoor een vervorming van de onderpoot 14 wordt voorkomen. Wanneer hieropvolgend de voorste steun 12 wordt ingetrokken, 25 brengt de veer 46 de steunvoet 16 naar zijn oorspronkelijke stand terug door het voorwaarts drukken van de steunvoet ten opzichte van de as 22.

Fig. 5 toont een tweede uitvoeringsvoorbeeld met een steunvoet 116, die gelijk is aan de steunvoet 16, met uitzon-30 dering van het feit dat een drukveer 146 uitwendig van de steunvoet 116 is aangebracht op een verlenging van een gelei-dingsstang 140, zoals is weergegeven. De gelei dingsstang 140 transleert in en uit de steunvoet 116, indien de veer 146 wordt samengedrukt en ontlast.

35 De uitvinding is niet beperkt tot de in de tekening weergegeven uitvoeringsvoorbeelden, die op verschillende wijzen binnen het kader van de uitvinding kunnen worden gevarieerd.

»* (V ^ . ' '-·· f* $

Claims

1. Oplegger, uitgevoerd met tenminste een als voorsteun dienende steunpoot, die aan het onderste uiteinde is voorzien van een steunvoet met een grondplaat, met het kenmerk, dat het onderste uiteinde van de steunpoot in 5 de langsrichting van de oplegger verplaatsbaar met de steunvoet is verbonden, terwijl middelen zijn aangebracht voor het in de richting van een voorafbepaalde uitgangsstand belasten van de steunpoot ten opzichte van de steunvoet.

2. Oplegger volgens conclusie 1, met het 10 k e n m e r k, dat de steunvoet is uitgevoerd met een in hoofdzaak in de lengterichting van de oplegger verlopende lei-baan, waarin een aan de onderzijde van de steunpoot aangebracht steunorgaan verschuifbaar is aangebracht.

3. Oplegger volgens conclusie 1 of 2, met het 15 k e n m e r k, dat de middelen voor het in de richting van een voorafbepaalde uitgangsstand belasten van de steunpoot, respectievelijk steunvoet ten opzichte van elkaar bestaan uit een veerorgaan.

3* -5-

4. Oplegger volgens conclusie 2 en 3, met het 20 k e n m e r k, dat de leibaan tegen de richting van de belasting van het veerorgaan op de steunpoot in schuin benedenwaarts helt.

5. Oplegger volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de helling van de leibaan ten opzichte van 25 de horizontaal tussen 5° en 15° ligt en bij voorkeur 9° bedraagt .

6. Oplegger volgens conclusie 3, 4 of 5, met het kenmerk, dat het veerorgaan uit een spiraalveer bestaat.

7. Oplegger volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de spiraalveer in de leibaan is opgenomen.

8. Oplegger volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de spiraalveer buiten de leibaan is geplaatst en met behulp van een veergeleidingsstang op het on- 35 derste uiteinde van de steunpoot inwerkt.

9. Oplegger volgens een der voorgaande conclusies, Γ ·' '· -· ~ A ^ v v -6- v met het kenmerk, dat het steunorgaan is bevestigd aan een as, die roteerbaar is opgenomen in een aan het onderste uiteinde van de steunpoot bevestigde asbuis.

10. Steunvoet voor toepassing in een oplegger vol-5 gens een der voorgaande conclusies.