NL8603162A - Stapelinrichting. - Google Patents

Description

* s £

Stapelinricht ing.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een stapelinrichting, voorzien van een stapelstation met een uit twee delen samengesteld vertikaal verstelbaar stapelplatform en met aandrij fmiddelen 5 om deze beide delen op en neer te kunnen bewegen tussen een bovenste en een onderste stand, en van een accumulatietransportbandsysteem voor het toevoeren van groepen elkaar dakpansgewijs overlappende stroken naar en het stapelen van deze stroken op genoemde delen.

Een dergelijke stapelinrichting kan bijvoorbeeld worden gebruikt 10 in combinatie met een golfkartonmachine, waarbij de door een snijinricht ing in deze machine continue met hoge snelheid afgegeven stroom van onderling gescheiden kartonstroken door middel van een afrem-transportbandsysteem wordt omgezet in een met lage snelheid voortbewogen continue stroom van elkaar dakpansgewijs overlappende stroken 15 en vervolgens door middel van een inrichting voor het creëren van een onderbreking in een bewegende stroom van elkaar dakpansgewijs overlappende stroken in groepen van dergelijke elkaar dakpansgewijs overlappende stroken, welke groepen ten slotte naar de voornoemde stapelinrichting worden gevoerd.

20 Het stapelstation kan één enkel vertikaal verstelbaar stapel platform omvatten en aandrijfmiddelen om dit op en neer te kunnen bewegen tussen een bovenste en een onderste stand, waarbij, voordat het stapelen begint, het platform in de bovenste stand wordt gebracht en tijdens het stapelen geleidelijk aan naar de onderste stand toe 25 wordt bewogen ten einde een min of meer constante valhoogte voor de te stapelen stroken te handhaven, waarna de verkregen stapel wordt afgevoerd en het platform naar de bovenste stand terug wordt gebracht.

Het accunulat ietransportbandsysteem dient daarbij zodanig uitgevoerd te zijn, dat in de tijd, die nodig is voor het verwijderen van een 30 stapel 'vanaf het platform in de onderste stand en voor het omhoog brengen van dit platform naar de bovenste stand, geen stroken worden afgegeven. In deze tijd vindt een accumulatie van stroken in het ac-cimulatietransportbandsysteem plaats. Aangezien deze tijd vrijwel niet kan worden bekort en bovendien per accumulatie het aantal stro- 6603162 'Μ 2 ken nooit groter mag worden dan de hoeveelheid, die één stapel vormt, en verder de hoek van de elkaar dakpansgewijs overlappende stroken met de transportband(en), met behulp waarvan de stroken naar het stapelstation worden gevoerd, aan een maximum is gebonden, wordt de 5 toevoersnelheid van de stroken naar de stapelinrichting beperkt. Naarmate de te stapelen stroken korter in lengte zijn, zal het aantal stroken, dat bij een constante transportbandsnelheid in het accumulatie transportbandsysteem per tijdseenheid een bepaald punt in dit transportbandsysteem passeert, groter zijn, waardoor met groter re-10 gelmaat onderbrekingen tussen de groepen elkaar dakpansgewijs overlappende stroken moeten worden aangebracht. De tijd, die nodig is voor het verwijderen van een stapel vanaf het platform in de onderste stand en voor het omhoog brengen van dit platform naar de bovenste stand, vormt dan ook, in het bijzonder bij korte stroken, een aan-15 zienlijke beperking in de totale produktiesnelheid.

In de EPA 0 180 113 is een stapelstation beschreven met een uit twee delen bestaand stapelplatform en met aandrijfmiddelen om deze beide delen om en cm op en neer te bewegen tussen een bovenste en een onderste stand, waardoor stapelvorming om en om op beide delen kan 20 plaatsvinden. De accumulatietijd voor de toe te voeren stroken kan met behulp van een dergelijk stapelstation aanzienlijk worden bekort. Een nadeel van het in genoemde octrooiaanvrage beschreven stapelstation, althans indien dit wordt toegepast in de in de aanhef omschreven stapelinrichting, is de ruimtelijke opstelling van de beide plat-25 formdelen in zijdelingse richting. Verder is voor relatief lange stroken een gescheiden opstelling van de beide delen van het stapelplatform niet nodig. In het in genoemde octrooiaanvrage beschreven stapelstation dienen beide delen van het platform een zodanige omvang te hebben, dat zij beiden afzonderlijk voor lange stroken geschikt 30 zijn; het stapelstation neemt dan relatief veel ruimte in beslag.

De onderhavige uitvinding beoogt een stapelstation te verschaffen, waarbij de hier beschreven nadelen en tekortkomingen worden vermeden of althans in sterke mate worden beperkt en waarbij specifiek voor korte stroken de accumulatietijd kan worden gereduceerd.

35 Overeenkomstig de uitvinding heeft daartoe de stapelinrichting 8 δ 0 3 1 6 2 % Ιο 3 het kenmerk, dat de beide delen achter elkaar in de transportrichting van het accumulatietransportbandsysteem zijn aangebracht en dat de of de laatste transporband van het accumulatietransportbandsysteem in zijn lengte veranderbaar is, waarbij het stroomafwaartse uiteinde 5 van deze transportband over het stapelplatform heen kan worden bewogen.

De stapelinrichting kan zodanig zijn uitgevoerd, dat deze geschikt is zowel voor het stapelen van relatief korte stroken op elk van de beide delen van het stapelplatform afzonderlijk, alswel voor 10 het stapelen van relatief lange stroken op één enkel door de beide delen van het stapelplatform gevormd draagvlak. Voor het stapelen van relatief korte stroken heeft de stapelinrichting daartoe het kenmerk, dat het stroomafwaartse uiteinde van de transportband kan bewegen tussen een eerste, in de stroomrichting nabij de voorrand van 15 het eerste, in de stroomrichting voorste deel van het stapelplatform gelegen positie, waarin het stapelen van stroken op dit eerste deel kan plaatsvinden en een tweede, in de stroomrichting nabij de voorrand van het tweede, in de stroomrichting achterste deel van het stapelplatform gelegen positie, waarin het stapelen van stroken op 20 dit tweede deel kan plaatsvinden. De verlenging van de transportband dient hier derhalve om het stapelen van relatief korte stroken op het achterste deel van het stapelplatform mogelijk te maken. Voor het stapelen van relatief lange stroken heeft de stapelinrichting het kenmerk, dat het stroomafwaartse uiteinde van de transportband 25 kan bewegen tussen een eerste, in de stroomrichting nabij de voorrand van een door beide delen van het stapelplatform gevormd draagvlak gelegen positie, waarin het stapelen van stroken op dit draagvlak kan plaatsvinden, en een tweede, boven dit draagvlak gelegen positie, waarbij de hiermede corresponderende verlenging van de transportband 30 dient om de accunulatietijd voor de stroken te verlengen en om de eerste strook van een te vormen stapel over een, door de tweede positie bepaalde afstand te ondersteunen. Bij het stapelen van stroken op dit draagvlak zal een daaraan voorafgaande verlenging van de transportband niet altijd noodzakelijk zijn, met name niet indien de stro-35 ken minder lang zijn (doch nog altijd lang genoeg om niet op één deel 8603162 r * 4 van het stapelplatform te kunnen worden opgestapeld) en/of voldoende star.

De eerste en tweede positie in het geval, dat de stapelinrich-ting bestemd is voor het stapelen van relatief korte stroken, zullen 5 bij voorkeur samenvallen met de eérste, respectievelijk tweede positie in het geval, dat de stapelinrichting bestemd is voor het stapelen van relatief lange stroken.

De uitvinding zal nu nader worden toegelicht aan de hand van de bijgaande tekeningen, waarvan: 10 Fig. IA tot en met 1F de stapelinrichting tonen, waarbij het stapelen van relatief korte stroken op beide delen van het stapel-platform afzonderlijk in diverse stadia is afgebeeld; en

Fig. 2A tot en met 2D de stapelinrichting tonen, waarbij het stapelen van relatief lange stroken op één enkel, door beide delen 15 van het stapelplatform gevormd draagvlak in diverse stadia is afgebeeld.

In de diverse figuren zijn gelijke delen door dezelfde verwij-zingscijfers aangegeven. De uitvinding is geenszins beperkt tot het aan de hand van de tekeningen te beschrijven uitvoeringsvoorbeeld; 20 dit uitvoeringsvoorbeeld dient slechts ter illustratie van de uitvinding.

In de fig. IA tot en met 1F en 2A tot en met 2D is de stapelinrichting afgebeeld, waarbij het stapelen van relatief korte, respectievelijk relatief lange stroken in diverse stadia is aangegeven. 25 De stapelinrichting omvat een stapelstation 1 en een accumulatie-transportbandsysteem 2. Het stapelstation is opgebouwd uit een, uit twee delen 3 en 4 bestaand stapelplatform en - niet af geheelde -aandrijfmiddelen on deze beide delen op en neer te kunnen bewegen tussen een bovenste en een onderste stand. Deze beweging kan door 30 beide delen 3 en 4 afzonderlijk worden uitgevoerd (zie fig. IA tot en met 1F). Echter, de beide delen van het stapelplatform kunnen ook, onderling samengekoppeld, één enkel draagvlak vormen, waarbij dit draagvlak de voornoemde beweging kan uitvoeren (zie fig. 2A tot en met 2D). Het accumulatietransportbandsysteem 2 wordt in het onderha-35 vige uitvoeringsvoorbeeld gevormd door een in zijn lengte verander- 8603162 * 5 bare transportband 5, waarvan het stroomafwaartse uiteinde over het stapelplatform heen kan worden bewogen. Aangezien een in zijn lengte veranderbare transportband op zich bekend is, wordt deze, evenals de hiervoor benodigde - niet afgebeelde - aandrijfmiddelen niet verder 5 beschreven. Het accunulatietransportbandsysteem omvat verder een aanslag 6 en een transport- en geleideorgaan 7, welke beiden synchroon met het stroomafwaartse uiteinde van de transportband 5 mee kunnen worden bewogen. Ter wille van de eenvoud is de koppeling tussen de transportband 5, de aanslag 6 en het transport- en geleide-10 orgaan 7, welke met op zich bekende middelen kan plaatsvinden, in de figuren weggelaten. Het in de onderhavige uitvoeringsvorm gebruikte transport- en geleideorgaan 7 bestaat uit een paar drukrollen, waarvan de onderste wordt aangedreven en met behulp waarvan druk op de stroken wordt uitgeoefend om contact tussen deze en de aangedreven rol 15 te handhaven. Het orgaan 7 omvat verder borstels om een juiste positionering van de stroken tijdens de stapelvorming te bevorderen.

Uiteraard kan het orgaan 7 meerdere rollen omvatten of kan de functie van de onderste rol worden overgenomen door het stroomafwaartse uiteinde van de transportband 5.

20 In fig. IA is het stapelen van, door de transportband 5 met een zekere snelheid toegevoerde, elkaar dakpansgewijs overlappende, relatief korte stroken op het eerste deel 3 van het stapelplatform aangegeven. Het stroomafwaartse uiteinde van de transportband 5 bevindt zich daarbij in een eerste, in de stroomrichting nabij de voorrand 25 van het deel 3 van het stapelplatform gelegen positie. De aanslag 6 is ingesteld op een afstand ten opzichte van deze eerste positie, die overeenkomt met de lengte van de stroken. Tijdens het stapelen wordt het deel 3 van het stapelplatform geleidelijk aan van de bovenste naar de onderste positie bewogen en wel zodanig, dat de valhoogte 30 voor de stroken een geringe, doch nagenoeg constante waarde heeft.

Het deel 4 van het stapelplatform bevindt zich in de bovenste stand.

De snelheid, waarmede de stroken door de transportband 5 worden toegevoerd, kan desgewenst tijdens het stapelen werden verhoogd. Dit geschiedt met name om het accumulatietransportbandsysteem sneller leea 35 te krijgen. Nadat een stapel gereed is, beweegt het stroomafwaartse uiteinde van de transportband 5 zich met de eerstgenoemde of rret een 8603102 /» 6 desgewenst verlaagde snelheid over de stapel op het deel 3 van het stapelplat form heen naar de tweede, in de stroomrichting nabij de voorrand van het deel 4 van het stapelplat form gelegen positie (zie fig. 1B). Doordat de aanslag 6 en het transport- en geleideorgaan 7 5 worden meebewogen, kan daarna weer met de eerstgenoemde of desgewenst verhoogde snelheid een correcte stapeling van korte stroken op het deel 4 van het stapelplatform plaatsvinden (zie fig. 1C). In die tijd kan de stapel op het nu in de onderste stand zijnde deel 3 van het stapelplatform zijdelings worden afgevoerd. Is het deel 3 van het 10 stapelplatform leeg (zie fig. 1D), dan wordt dit deel omhoog gebracht in een wachtpositie, een weinig beneden de bovenste stand. De bovenste stand is af gestemd op de valhoogte voor de stroken; deze is echter dusdanig gering, dat, indien de transportband 5 over het deel 3 van het stapelplatform heen loopt, dit laatste niet in de bovenste 15 stand kan kanen. Voordat de stapeling op het deel 4 van het stapelplatform voltooid is, dient het deel 3 van het stapelplatform in de wachtpositie te zijn gebracht (zie fig. IE). Is de stapeling op het deel 4 van het stapelplatform voltooid, dan kan het stroomafwaartse uiteinde van de transportband 5 tezamen met de aanslag 6 en het 20 transport- en geleideorgaan 7 in de eerste positie terugkeren (zie fig. 1F), waarna het deel 3 van het stapelplatform vanuit de wachtpositie iets omhoog in de bovenste positie stand gebracht, zodat de gewenste valhoogte weer is ingesteld; deze processtappen dienen plaats te vinden voordat de stroken van een volgende te vormen stapel aan 25 het stroomafwaartse uiteinde van de transportband 5 zijn gekomen. Eventueel mogen de eerste stroken al door het transport- en geleideorgaan 7 heen steken. Is het stroomafwaartse uiteinde van de transportband 5 in zijn eerste positie terug, dan kan het stapelproces op het deel 3 van het stapelplatform worden hervat, terwijl de stapel 30 op het deel 4 hiervan wordt verwijderd en dit deel 4 direct in de bovenste stand terugkeert.

Bij het stapelen van relatief lange stroken, zoals in de fig.

2A tot en met 2D in diverse stadia is aangegeven, zijn de delen 3 en 4 van het stapelplatform aan elkaar gekoppeld on één enkel draagvlak 35 te vormen. Voordat het stapelproces begint, kan het stroomafwaartse uiteinde van de transportband 5 vanuit een eerste, in de stroomrich- 8603162 'i 7 ting nabij de voorrand van het draagvlak 3, 4 gelegen positie desgewenst in een tweede, boven het draagvlak 3, 4 gelegen positie worden gebracht. De eerste en tweede positie bij het stapelen van relatief korte stroken corresponderen in de onderhavige uitvoering met de 5 eerste, respectievelijk tweede positie bij het stapelen van relatief lange stroken. Door het stroomafwaartse uiteinde van de transportband 5 vanuit de eerste met een zekere snelheid naar de tweede positie te laten bewegen, wordt de accumulatietijd van de stroken verlengd, terwijl tevens de eerste stroken van een nieuw te vormen stapel 10 langer worden ondersteund. De tijd, die nodig is on het stroomafwaartse uiteinde van de transportband 5 vanuit de eerste naar de tweede positie te brengen, kan worden benut om het draagvlak 3, 4 in de stand te brengen, waarbij de stapeling hierop kan beginnen, als het draagvlak zich al niet in deze stand bevond. Deze stand zal over-15 eenkomen met de hiervoor genoemde wachtpositie. De valhoogte zal dan ook, althans in eerste instant ie, groter zijn dan hiervoor aangegeven.

De hier genoemde situaties, waarbij het stroomafwaartse uiteinde van de transportband 5 zich in de eerste, respectievelijk tweede positie bevindt, zijn afgebeeld in de fig. 2A en 2B. Het verlengen van de 20 transportband 5 vindt plaats zodra de eerste lange stroken het transport- en geleideorgaan 7 bereiken; deze stroken zullen dan ook in eerste instantie niet of niet al te veel uitsteken over de bovenkant van het stroomafwaartse uiteinde van de transportband 5. Tijdens het hiernavolgende inkorten van de transportband 5, dat wil zeggen tij-25 dens de teruggaande beweging van het stroomafwaartse uiteinde van deze transportband naar de eerste positie, zal het uiteinde van de eerste, steeds neer overhangende relatief lange stroken door het draagvlak worden opgevangen alvorens deze stroken hier volledig op terecht komen (zie fig. 2C). Is het stroomafwaartse uiteinde van de 30 transportband 5 in de eerste positie gekomen, dan begint het eigenlijke stapelen van de relatief lange stroken (zie fig. 2D) totdat het draagvlak in de onderste stand is gekomen, de stapel derhalve gereed is en kan worden verwijderd opdat het draagvlak weer naar boven toe kan worden bewogen.

35 Bij het stapelen van relatief lange stroken is de aanslag 6 in gesteld op een afstand ten opzichte van de voorrand van het draagvlak, 6593162 4 8 die overeenkant met de lengte van de stroken; de aanslag beweegt zich derhalve niet mee met de beweging van het stroomafwaartse uiteinde van de transportband 5, zoals dit bij het stapelen van korte stroken het geval is bij de vorming van een stapel op het deel 4 van het sta-5 pelplatform. Het transport- en geleideorgaan 7 is wel blijvend gekoppeld aan het stroomafwaartse uiteinde van de transportband 5 en beweegt dan ook synchroon hiermee.

8603162

Claims (6)

1. Stapelinrichting, voorzien van een stapelstation met een uit twee delen samengesteld vertikaal verstelbaar stapelplatform en met aandrijfimiddelen cm deze beide delen op en neer te kunnen bewegen 5 tussen een bovenste en een onderste stand, en van een accunulatie-transportbandsysteem voor het toevoeren van groepen elkaar dakpansgewijs overlappende stroken naar en het stapelen van deze stroken op genoemde delen, met het kenmerk, dat de beide delen achter elkaar in de transportrichting van het accunulatietransportbandsysteem zijn 10 aangebracht en dat de of de laatste transportband van het accumula-tietransportbandsysteem in zijn lengte veranderbaar is, waarbij het stroomafwaartse uiteinde van deze transportband over het stapelplatform heen kan worden bewogen.

2. Stapelinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat 15 het stroomafwaartse uiteinde van de transportband kan bewegen tussen een eerste, in de stroomrichting nabij de voorrand van het eerste, in de stroomrichting voorste deel van het stapelplatform gelegen positie, waarin het stapelen van stroken op dit eerste deel kan plaatsvinden, en een tweede, in de stroomrichting nabij de voorrand van 20 het tweede, in de stroomrichting achterste deel van het stapelplatform gelegen positie, waarin het stapelen van stroken op dit tweede deel kan plaatsvinden.

3. Stapelinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het stroomafwaartse uiteinde van de transportband kan bewegen tussen 25 een eerste, in de stroomrichting nabij de voorrand van een door beide delen van het stapelplatform gevormd draagvlak gelegen positie, waarin het stapelen van stroken op dit draagvlak kan plaatsvinden, en een tweede, boven dit draagvlak gelegen positie, waarbij de hiermede corresponderende verlenging van de transportband dient om de accumu-30 latietijd voor de stroken te verlengen en om de eerste strook van een te vormen stapel over een, door de tweede positie bepaalde afstand te ondersteunen. 8603162

4. Stapelinrichting volgens conclusie 2 en 3, met het kenmerk, dat de eerste, in de stroomrichting nabij de voorrand van het eerste, in de stroomrichting voorste deel van het stapelplatform gelegen positie correspondeert met de eerste, in de stroomrichting nabij de 5 voorrand van het draagvlak gelegen positie en dat de tweede, in de stroomrichting nabij de voorrand van het tweede, in de stroomrichting achterste deel van het stapelplatform gelegen positie correspondeert met de tweede, boven het draagvlak gelegen positie.

5. Stapelinrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat 10 een aanslag aanwezig is, die bij het stapelen van stroken op de beide delen van het stapelplatform afzonderlijk gekoppeld is aan en synchroon beweegt met het stroomafwaartse uiteinde van de transportband en die bij het stapelen van stroken op het draagvlak in een vaste positie ten opzichte van de voorrand van dit draagvlak verkeert.

6. Stapelinrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een transport- en geleideorgaan aanwezig is, dat gekoppeld is aan en synchroon beweegt met het stroomafwaartse uiteinde van de transportband. 0603162