NL8600780A - Walsinrichting voor het vormen van een doorgaande band deeg of een soortgelijke plastische stof. - Google Patents

Description

* \ * *

86. 5024/AA/MvC

Korte aanduiding: walsinrichting voor het vormen van een doorgaande band deeg of een soortgelijke plastische stof.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het continu walsen van deeg en soortgelijke plastische stoffen tot een doorgaande band, voorzien van een voorraadhouder, drie onder de houder aangebrachte, met een aandrijfinrichting 5 gekoppelde walsen, waarbij een bovenste wals een oneffen oppervlak heeft voor het uit de houder transporteren van het deeg en waarbij de hartlijnen evenwijdig lopen en de afstanden tussen de omtrekken van de walsen en de aandrijf-richtingen van de walsen zodanig zijn dat uitgaande van de 10 houder de band tussen één van de walsen en elk van de andere walsen- gevormd en getransporteerd wordt.

Een inrichting van deze soort is bekend uit het Nederlandse octrooischrift 76.295. Bij de bekende inrichting liggen de hartlijnen van drie walsen op verschillende niveaus, hebben 15 de onderste wals en bovenste wals ongeveer dezelfde diameter, heeft de middelste wals een grotere diameter, bijvoorbeeld tweemaal zo groot, heeft de bovenste wals een oneffen oppervlak, hebben de andere twee walsen gladde oppervlakken, bevinden zich tussen de middelste wals en elk van de andere 20 walsen een spleet voor het doorlaten van. deeg en is tussen de onderste en bovenste walsen tegenover de middelste wals een vulstuk aangebracht dat met de walsen een drukkamer voor het deeg vormt. De omtrekssnelheden van de onderste en middelste walsen zijn gelijk. Tijdens bedrijf, waarbij de voorraad-25 houder met deeg, of een andere soortgelijke plastische stof, gevuld is, transporteert de bovenste wals met het oneffen oppervlak het deeg via de spleet tussen de bovenste wals en de middelste wals in de drukkamer waar het, in het bijzonder bij zachte deegsoorten, samengeperst wordt en vervolgens 30 via de spleet tussen de middelste wals en de onderste wals naar beneden afgevoerd wordt. De daarbij gevormde doorgaande band wordt door middel van messen van de omtrekken van de onderste walsen gestoken.

Het is belangrijk dat bij de verwerking van gistdeegpro- 86007?0 * '«* - 2 - dükten in een narijsperiode het aantal door de werking van het gist in het deeg ontwikkelde koolzuurgascellen toeneemt.

Bij de bekende inrichting wordt door het persen van het deeg tussen de walsen en in de drukkamer voor het verkrijgen 5 van een doorgaande band met een kleinere dikte dan ongeveer 15 mm de structuur van het deeg stukgemaakt en worden de wanden van in een voorrijsperiode ontwikkelde gascellen verbroken. De daarbij verkregen doorgaande band bestaat dan uit zgn. dood deeg waarin het aantal gascellen tijdens 10 een narijsperiode niet of weinig toeneemt, terwijl het deeg wel narijst. Na verdere bewerking van de deegband en het bakken ervan wordt daarbij een broodprodukt verkregen met grote gascellen, zodat het broodprodukt relatief weinig vocht kan vasthouden en snel oud wordt. Met de bekende inrich-15 ting kunnen daarom in de praktijk slechts banden met minimum-diktèn van ongeveer 15 mm verkregen worden.

De uitvinding beoogt de bezwaren van de bekende inrichting op te heffen. Het beoogde doel wordt bereikt doordat volgens de uitvinding bij de inrichting van de in de aanhef genoemde 20 soort twee van de walsen naast elkaar met een spleet ertussen voor het doorlaten, van de band aangebracht zijn, dat de derde wals ongeveer midden onder de spleet aangebracht is, dat de derde wals aan de omtrek bestaat uit een aantal draaibaar gelagerde en evenwijdig aan de hartlijnen van de walsen 25 verlopende rollen, en dat de omtrekssnelheid van de derde wals groter is dan de omtrekssnelheden van de twee bovenste walsen.

Hierbij kan de spleet tussen de bovenste wals ten opzichte van de dikte van de met de inrichting verkregen doorgaan-30 de band groter gekozen zijn, waarbij het deeg tussen de bovenste walsen weinig geperst wordt. De band die uit de spleet tussen de bovenste walsen treedt wordt over de rollen en tegen de bovenste wals met gladde omtrek naar beneden geleid. Doordat de onderste wals daarbij een grote omtreks-35 snelheid ten opzichte van de omtrekssnelheden van de bovenste walsen heeft en de aan de omtrek van de onderste wals aangebrachte rollen draaibaar gelagerd zijn, zullen de rollen daarbij een uit deeg·bestaande wal voor zich uit stuwen, waarbij het deeg afgeplat wordt op een wijze zoals ook plaats- - 3 - vindt bij het met de hand met een deegrol dunner maken van een dikke deegplak. De structuur van het deeg blijft hierbij gehandhaafd, zodat tijdens een narijsperiode het aantal door de werking van het gist ontwikkelde koolzuurgascellen aanmerke-5 lijk toeneemt, waarbij de afmetingen van de cellen relatief klein zijn. Door de daarbij verkregen fijnere structuur van het deeg zal een uitgaande van dit deeg gebakken produkt relatief lang vocht kunnen vasthouden, zodat het gebakken produkt langer zacht blijft en langer houdbaar is. Met de 10 inrichting volgens de uitvinding kunnen kwalitatief zeer goede deegbanden met slechts een dikte van 5 mm verkregen worden.

Uit de Nederlandse octrooiaanvrage 73.13887 en het Amerikaanse octrooischrift 78.1343 zijn op zich walsinrichtingen 15 bekend met twee onder een inlaatstuk naast elkaar met een spleet ertussen aangebrachte walsen en een daaronder aangebrachte derde wals. De afstand tussen de onderste wals en een bovenste wals is daarbij groter dan de afstand tussen de twee bovenste walsen. De omtrekken van de drie walsen zijn 20 alle glad. De bekende inrichtingen zijn bestemd voor het via het inlaatstuk in de spleet voeren van een stuk deeg, zodat tussen de bovenste walsen een plak deeg gevormd wordt, dat op de onderste wals neergelaten wordt, waarna het met tegenover de onderste wals aangebrachte buigzame wrijvings-25 middelen tussen deze middelen en de omtrek van de onderste wals opgerold wordt. De bekende inrichtingen zijn niet geschikt voor het continu uit een voorraadhouder transporteren van deeg en het vormen van een doorgaande deegband.

üit de Nederlandse octrooiaanvragen 77,14214 en 83.04377 30 is op zich de toepassing bekend van een roterend aangedreven rollenwals, die inwerkt op een vanaf een aanvoerband aangevoerde laag deeg die via een tussen de rollenwals en een tegenover de rollenwals aangebracht, een omtreksbeweging uitvoerend tegenoppervlak gevormde spleet op een afvoerband 35 getransporteerd wordt. In het gebied van de spleet wordt een voorgevormde deeglaag, die in het bijzonder bestaat uit een aantal lagen van verschillende stoffen, gewalst, zodat een laag met dunnere dikte verkregen wordt. De snelheden' van de transportbanden, van de rollenwals en van het tegenopper- A " λ Λ Q 0 v J > ·-' v’ *>- -·3 - 4 - oppervlak moeten daarbij op elkaar afgestemd zijn en zijn daarbij afhankelijk van de afmetingen van de verschillende organen, van de dikte van de aangevoerde laag en van de gewenste dikte van de afgevoerde laag. Deze bekende inrich-5 tingen zijn niet geschikt voor het continu uit een voorraad-houder transporteren van deeg tot in en voorbij een spleet tussen een rollenwals en een daartegenover aangebracht, een omtreksbeweging uitvoerend tegenoppervlak.

Er wordt opgemerkt, dat het voorstel van de inrichting 10 volgens de uitvinding een zeer verrassend gunstig effect bleek te geven. In tegenstelling tot wat aanvankelijk gevreesd werd, hoopte het deeg zich, komend vanuit de spleet tussen de twee bovenste walsen, in de door de drie walsen gevormde, ongeveer driehoekige, ruimte, waarbij de structuur van het 15 deeg, net als in de drukkaiher bij de inrichting, volgens het Nederlandse octrooischrift 76.295, ernstig beschadigd zou worden, niet op.

De uitvinding wordt toegelicht aan de hand van de tekening, waarin schematisch een voorkeursuitvoeringsvorm van 20 de inrichting volgens de uitvinding getoond is.

De inrichting omvat een gestel 1 en drie horizontaal, evenwijdig, aan elkaar in flenzen van het gestel 1 draaibaar gelegerde walsen 2, 3, 4. De twee bovenste walsen 2, 3, met ongeveer gelijke diameter, zijn, met een spleet 5 ertussen, 25 naast elkaar aangebracht. Boven het gebied van de spleet 5 is een voorraadhouder 6 voor een hoeveelheid deeg 7 of een andere soortgelijke plastische stof, aangebracht. De opstaande wanden van de voorraadhouder 6 die evenwijdig aan de hartlijnen van de walsen 2, 3 lopen, zijn onder een hoek van ongeveer 30 1° schuingeplaatst, waarbij de afstand tussen de wanden naar beneden toeneemt.

De walsen 2, 3, 4 worden door aandrijfinrichtingen, die niet getoond zijn, in de met de pijlen 8, 9 respectievelijk 10 aangegeven richtingen draaiend aangedreven.

35 In de omtrek van de bovenste wals 2 zijn evenwijdig aan de hartlijn van de wals 2 verlopende sleuven 11 gevormd, die een goede greep op het in de houder 6 aanwezige deeg 7 geven om het deeg uit de houder 6 via de spleet 5 naar beneden te transporteren. De walsen 2 en 3 werken daarbij als voor- 8600730 - 5 - vorminrichting.

De wals 4 is ongeveer midden onder de spleet 5 aangebracht en is aan de omtrek voorzien van een aantal evenwijdig aan de hartlijn van de wals 4 verlopende rollen 12, die draai-5 baar in flenzen van de wals 4 gelegerd zijn.

Het deeg dat het gebied van de spleet 5 tussen de bovenste walsen 2, 3 verlaat wordt over de rollen 12 van de wals 4 geleid en passeert daarbij een tussen de bovenste wals 3 en de rollenwals 4 gevormde spleet 13. Doordat de rollen 10 12 in het gebied van de spleet 13 in aanraking met het deeg komen zullen de rollen 12 daar in een met de pijl 14 aangegeven richting over het deeg afrollen.

De omtrekssnelheid van de rollenwals 4 is ongeveer tien maal zo groot gekozen als de omtrekssnelheden van de bovenste 15 walsen 2 en 3. Hierdoor zullen de rollen 12 steeds een gedeelte van het deeg in de vorm van een wal voor zich uitstuwen, waarbij de hoogte van de wal afneemt naarmate de rollen 12 de spleet 13 dichter naderen. Hierbij wordt het deeg afgeplat en wordt een doorgaande deegband verkregen waarvan de cel-20 structuur van de door het gisten ontwikkelde koolzuurgas gehandhaafd blijft. Het aantal cellen kan daardoor tijdens een narijsperiode belangrijk toenemen, zodat een fijne structuur verkregen wordt, waardoor een uit dit deeg gevormd en gebakken produkt langer vocht kan vasthouden en langer . 25 zacht en houdbaar blijft.

Aan de andere kant van de rollenwals 4 is in het middengebied ervan een langwerpige meeistrooier 16 evenwijdig aan de wals 4 aangebracht. De meelstrooier 16 omvat een houder 17 voor een hoeveelheid meel. De afmetingen van de horizon-30 tale doorsnede van de houder 17 neemt naar beneden af. De houder 17 heeft aan de onderkant een opening waarvan de verticale afmeting instelbaar is door middel van een schuif 18.

In de opening is een langwerpige borstel 19 aangebracht die zover naar buiten steekt dat het eindgedeelte ervan door 35 de passerende rollen 12 in trilling wordt gebracht. Daarbij zal meel uit de houder 17 op de rollen 12 neerslaan, waardoor het aankleven van het deeg aan de rollen 12 tegengegaan wordt. Bovendien zal er meel op een niet' getoonde transportband vallen die de uit de walsinrichting komende deegband 20 af-' \ - 6 - voert. Het aan de transportband kleven van de deegband 20 wordt hierbij tegengegaan.

De effen oppervlakken van de wals 3, de houder 6 en de rollen 12 waarmee het deeg in aanraking komt zijn bij 5 voorkeur bedekt met een laag met lage wrijvingscoëfficiënt, bijvoorbeeld Teflon (handelsmerk).

De rollenwals 4 is bij voorkeur in de met de dubbele pijl 21 aangegeven richting verplaatsbaar, zodat een doorgaande band 20 met instelbare dikte verkregen kan worden.

- conclusies - es o o 7 s o

Claims (8)

1. Inrichting voor het continu walsen van deeg en soortgelijke plastische stoffen tot een doorgaande band, voorzien van een voorraadhouder, drie onder de houder aangebrachte, met een aandrijfinrichting gekoppelde walsen, waarbij een 5 bovenste wals een oneffen oppervlak heeft voor het uit de houder transporteren van het deeg en waarbij de hartlijnen evenwijdig lopen en de afstanden tussen de omtrekken van de walsen en de aandrijfrichtingen van de walsen zodanig zijn dat uitgaande van de houder de band tussen één van de walsen 10 en elk van de andere walsen gevormd en getransporteerd wordt, met het kenmerk, dat twee van de walsen (2,3) naast elkaar met een spleet (5) ertussen voor het doorlaten van de band aangebracht zijn, dat de derde wals (4) ongeveer midden onder de spleet (5) aangebracht is, dat de derde wals 15 (4) aan de omtrek bestaat uit een aantal draaibaar gelegerde en evenwijdig aan de hartlijnen van de walsen (2, 3, 4) verlopende rollen (12), en dat de omtrekssnelheid van de derde wals (4) groter is dan de omtrekssnelheden van de twee bovenste walsen (2,3).

2. Inrichting volgens conclusie l,met het kenmerk, dat de omtrekssnelheid van de derde wals (4) ongeveer vijf tot vijftien maal zo groot is als de omtrekssnelheden van de twee bovenste walsen (2, 3).

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2,met het 25 kenmerk, dat de positie van de onderste wals (4) ten opzichte van de twee bovenste walsen (2, 3) door middel van instelorganen instelbaar is.

4. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de afstand tussen het 30 paar in hoofdzaak evenwijdig aan de walsen (2, 3, 4) verlopende opstaande wanden van de houder (6) naar beneden toeneemt.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met -het kenmerk, dat de afstandstoename overeenkomt met een schuin-plaatsing van ongeveer 1°.

6. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de effen oppervlakken van de houder en de walsen waarmee het deeg in aanraking komt ' ^ "’j ^ '·* ** ·*κ *·** *·-* 1 - ' \J - 8 - bedekt zijn met een laag met kleine wrijvingscoëfficiënt.

7. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat in het gebied van de halve hoogte van de onderste wals (4) tegenover de onderste 5 wals (4) een meelstrooier (16) aangebracht is voor het met meel bestrooien van de rollen (12) van de onderste wals (4).

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de meelstrooier (16) een meelhouder (17) en een borstel (19) omvat, waarbij een langsrand van de borstel 10 (19) binnen de door de rollen (12) begrensde buitenomtrek van de onderste wals (4) loopt en door aanraking door de rollen (12) meel uit de houder (17) ontvangt respectievelijk aan de rollen (12) afgeeft. ; I