NL8502638A

NL8502638A - Trap.

Info

Publication number: NL8502638A
Application number: NL8502638A
Authority: NL
Original assignee: Klaus Hoehne Metallverarbeitun
Priority date: 1985-09-27
Filing date: 1985-09-27
Publication date: 1987-04-16
Also published as: EP0217467A1

Description

Λ *...........

* * -1“ 25040/CV/tl

Korte Aanduiding: Trap.

De uitvinding heeft betrekking op een trap voorzien van althans een trede en een zich dwars op deze trede uitstrekkend stootbord.

5 Bij bijvoorbeeld openbare gebouwen of voertuigen,zoals bussen,treinen en dergelijke is veelal een althans een trede omvattende trap aangebracht om de overgang tussen het straatniveau en de vloer van een dergelijk gebouw resp. voertuig te overbruggen. Hierdoor worden dergelijke gebouwen en/of voertuigen zeer slecht of praktisch geheel ontoegan-10 kelijk voor gehandicapte personen,in het bijzonder die gehandicapte, personen,die van een rolstoel gebruik moeten maken,terwijl ook het overbrengen van zware lasten tussen de verschillende niveau's over de trap moeilijk,zoal niet onmogelijk is.

Met de uitvinding wordt beoogd een eenvoudige-oplossing te geven voor 15 dit reeds vele jaren algemeen bekend zijnde probleem.

Volgens de uitvinding kan dit worden bereikt doordat de trede en het stootbord zodanig zijn aangebracht,dat zij vanuit hun gebruikelijke stand in de trap kunnen worden versteld naar een stand waarin zij naast elkaar zijn gelegen om een platform te vormen,terwijl middelen zijn aangebracht 20 met behulp waarvan het zo gevormde platform in hoogterichting verstelbaar is.

Door toepassing van de constructie volgens de uihinding kan,gebruikmakend van de trap vormende onderdelen,een platform worden gevormd,waarop een te transporteren last of persoon kan plaatsnemen om in hoogterich-25 ting te worden versteld,bijvoorbeeld tussen het straatniveau en de vloer van een gebouw of de vloer van een voertuig of dergelijke.

Hieronder zal de uitvinding nader worden uiteengezet aan de hand van de toepassing van een dergelijke trap bij een bus,waarbij de trap is voorzien van slechts een tweetal treden en een zich tussen deze treden 30 uitstrekkend stootbord. Het zal echter duidelijk zijn,dat de toepassing van een dergelijke trap niet is verbonden aan het gebruik van een bus,maar ook toepasbaar is bij gebouwen,railvoertuigen en dergelijke.Verder zal de uitvinding uiteraard ook toepasbaar zijn bij een trap met meer of minder treden,waarbij al naar gewenst en doelmatig alle treden van de desbetref-35 fende trap of een aantal treden van de desbetreffende trap met daarbij behorende stootborden voor het vormen van het platform kunnen worden benut.

£ 5 -J 2 63 '3 % *50 ^ -2- 25040/CV/tl

Fig.1 toont een trap volgens de uitvinding,gedeeltelijk in aanzicht en gedeeltelijk in doorsnede.

Fig. 2 toont in zijn rechter gedeelte een doorsnede over fig.1 volgens de lijn B- B in fig.1 en in zijn linker gedeelte een doorsnede over 5 fig.2,gezien volgens de lijn A- A in fig.1.

Fig. 3 toont een langsdoorsnede over fig.1,met de treden en het tussen deze treden gelegen stootbord in de een platform vormende stand gebracht.

Fig. 4 toont een doorsnede over een verstelcilinder en met deze 10 verstelcilinder verbonden onderdelen.

In fig.1 is een langsbalk 1 ,welke deel uitmaakt van het chassis van een bus en die nabij een zijkant van de bus is gelegen,in doorsnede weergegeven. Met behulp van deze langsbalk wordt een schematisch weergegeven vloer 2 van de passagiersruimte van de bus ondersteund.

15 Aan de langsrand van deze bus is ter hoogte van een in de niet nader weergegeven opbouw aangebrachte toegangsopening een zich vanaf de vloer 2 naar benedenhuitstrekkende strip 3 aangebracht,welke een eveneens aan de vloerplaal/bevestigde en zich vanaf de vloerplaat 2 naar beneden uitstrekkende steunplaat 4 afdekt,waarbij,zoals uit fig.1 blijkt de strip 20 3 onder de steunplaat 4 uitsteekt. In het verlengde van de steunplaat 4 is een plaat 5 gelegen,waarvan het boveneinde in de in figuur 1 weergegeven stand waarin de plaat 5 zich verticaal uitstrekt,door het ondereinden van de strip 3 is afgedekt.

De plaat 5 vormt met het daarboven uitstekende deel van de strip 3 25 een stootbord van een trap,welke een trede 6 omvat die aan een langsrand met behulp van een horizontaal verlopende scharnieras 7 scharnierend is gekoppeld met de onderrand van de plaat of het stootbord 5-

De van de scharnieras 7 afgekeerde langsrand van de trede 6 is met behulp van een zich evenwijdig aan de scharnieras 7 uitstrekkende schar-30 nieras 8 gekoppeld met de bovenrand van een verder,zich in de in fig.1 weergegeven stand verticaal uitstrekkend stootbord 9. De onderrand van het stootbord 9 is gelegen nabij een langsrand van een verdere horizontaal gelegen trede 10.

een

Aan het boveneinde van de gestelbalk 1 is met behulp van /zich evenwijdig 35 aan de scharnierassen 7 en 8 uitstrekkende scharnieras 11 het cilinderhuis 12 van een verstelcilinder 13 scharnierend gekoppeld.

8502 63 8 * -3- 25040/CV/tl

Nabij de onderzijde van de gestelbalk 1 is een zich evenwijdig aan de as 11 uitstrekkende as 14 opgesteld,die om zijn lengteas draaibaar is in aan de gestelbalk 1 bevestigde steunen. Aan deze as 14 is een arm 15 bevestigd in het vrije uiteinde waarvan een gat 16 is aangebracht.Het 5 buiten het huis 12 van de verstelcilinder uitstekende uiteinde van de zuigerstang 17 van de verstelcilinder is normaal met behulp van een door het gat 16 gestoken pen met de arm 15 gekoppeld.Ter wille van de overzichtelijkheid van de figuur is echter het uiteinde van de drijfstang 17 op enige afstand van het uiteinde van de arm 15 weergegeven.

10 Verder zijn aan de as 14 armen 18 hevestigd ,welke ach althans nagenoeg haaks op de arm15 en vanaf de as 14 naar beneden toe uitstrekken. Aan de armen 18 zijn met behulp van zich evenwijdig aan de as 14 uitstrekkende scharnierpennen 19 de uiteinden van koppelstangen 20( scharnierend gekoppeld . De van de scharnierpennen 19 afgekeerde uiteinden van de kop-15 pelstangen 20 zijn met behulp van zich evenwijdig aan de pennen 19 uitstrekkende pennen 21 verbonden met zich evenwijdig aan elkaar uitstrekkende profielbalken 22.

Verder zijn nabij de as 14 aan de chassisbalk 1 steunen 23 bevestigd. Aan deze steunen zijn met behulp van pennen 24,die zich evenwijdig aan de 20 pennen 19 uitstrekken de uiteinden van koppelstangen 25 bevestigd. Zoals daarbij uit figuur 1 blijkt liggen de hartlijnen van de penen 19 en 24 in eenzelfde verticaal vlak, waar bij de pennen 24 op een hoger niveau zijn gelegen dan de pennen 19.

De van de pennen 24 afgekeerde uiteinden van de koppelstangen 25 25 zijn met behulp van zich evenwijdig aan de pennen 21 uitstrekkende pennen 26 eveneens scharnierend gekoppeld met de profielbalken 22. Daarbij liggen in de in fig.1 weergegeven stand de hartlijnen van de pennen 21 en 26 weer in eenzelfde verticaal vlak,terwijl de pennen 26 boven de pennen 21 zijn gelegen.

30 De beide zich evenwijdig aan elkaar uitstrekkende profielbalken 22 zijn onderling verbonden door een onder deze profielbalken aangebrachte verbindingsplaat 27. Deze verbindingspiaat 27 is bevestigd aan nabij de onderzijde van de profielbalken gelegen en zich naar elkaar toe uitstrekkende flenzen 28 van de profielbalken.

35 - Aan de bovenzijdeivan deze flenzen 28 zijn geleidingsorganen 29 bevestigd voor geleiding van de onderste horizontaal gelegen benen van 8502-33 8 t 'v -4- 25040/CV/tl door de flenzen 28 ondersteunde en zich evenwijdig aan de profielen 22 uitstrekkende,in doorsnede U-vormige profielen 30. Aan een uiteinde zijn deze profielen 30 voorzien van oren 31 waartussen een de uiteinden van deze beide profielen 30 verbindende koppelstang 32 kan worden aange-5 bracht.

Met behulp van een verticaal staande pen 33 is nabij het midden van de koppelstang het uiteinde gekoppeld van een telescopisch uitgevoerde zuigerstang 34 van een verstelcilinder 35. Het huis 26 van deze verstelcilin-der is aan zijn van de telescopische zuigerstang afgekeerde uiteinde met 10 behulp van een horizontaal verlopende scharnierpen 37 scharnierend gekoppeld met een steun 38,die is bevestigd aan de de beide profielen 22 verbindende steunplaat 27. Het zal duidelijk zijn,dat met behulp van deze telescopische verstelcilinder 35 de beide U-vormige profielen 30 in hun lengterichting ten opzichte van de deze profielen 30 ondersteunende pro-15 fielen 22 verschuifbaar zijn.

Zoals verder nog uit fig.1 blijkt zijn de van de oren 31 afgekeerde uiteinden van de profielen 30 afgeschuind,zodanig dat de begrenzingsranden 39 van deze profielen 30 aan de van de oren 31 afgekeerde einden van de profielen vanaf de boveneinden van de profielen schuin omlaag in een van 20 de oren afgekeerde richting naar de onderzijde van de prefielen verlopen.

Nabij 'de bovenzijden van de profielen 30 is een horizontaal verlopende zich loodrecht op de lengterichtingen deze profielen uitstrekkende as 40 tussen de profielen aangebracht. Met behulp van deze as 40 is de trede 10 zwenkbaar met de profielen 30 gekoppeld.Eventueel kan ook 25 slechts een middengedeelte van de trede 10 met behulp van de as 40 zwenkbaar met de profielen 30 zijn verbonden,waarbij dan de zijkanten van de trede 10 vast met de bovenflenzen van de profielen 30 verbonden kunnen zijn. De breedte van het verzwenkbare gedeelte 10 moet echter zodanig zijn,dat dit gedeelte ,zoals hieronder nader uiteengezet ,kan worden ge-30 bruikt als oprit om daar een rolstoel of dergelijke overheen te rollen.

In de in fig.1 weergegeven stand rust de trede 10 ook op de bovenflenzen van de profielen 22,zodat een goede ondersteuning van deze trede 10 is verkregen zonder dat er gevaar bestaat,dat de trede 10 om de as 40 gaat verzwenken.

35 Zoals verder in de figuren is weergegeven zijn aan de onderrand van het stootbord 9 met behulp van een horizontale,zich evenwijdig aan de 8502 63 8 -5- 25040/CV/tl scharnierassen 7,8 en 40 uitstrekkende aan de profielen 30 bevestigde scharnieras 41 waarom het stootbord 9 zwenkbaar is de uiteinden van koppelstangen 42 scharnierend gekoppeld.Deze koppelstangen strekken zich, gezien in fig.1 schuin naar beneden en in de richting van de chassisbalk 5 1 uit. Door de ondereinden van de pennen 43 zijn zich evenwijdig aan de as 41 uitstrekkende pennen 43 gestoken. Deze pennen 43 zijn gevoerd door sleufgaten 44,die zijn aangebracht in aan de plaat 27 bevestigde verticaal staande ribben 45. Zoals in het bijzonder uit fig.3 blijkt strekken daarbij de sleufgaten 44 zich aanvankelijk enigszins schuin omhoog en in 10 een van de chassisbalk 1 afgekeerde richting uit can over te gaan in horizontaal verlopende gedeelten,die open zijn bij de van de chassisbalk afgekeerde uiteinden van deze platen 45.

Aan de pennen 43 zijn ook de uiteinden van koppelstangen 46 scharnierend gekoppeld. In de in fig.1 weergegeven stand van de onderdelen van de 15 trap strekken deze koppelstangen zich vanaf de scharnierpennen 43 schuin omhoog in de richting van de chas.sbalk 1 uit. De van de pennen 43 afgekeerde uiteinden van de koppelstangen 46 zijn bevestigd aan aan de plaat 5 bevestigde steunen 47 met behulp van zich evenwijdig aan de pennen 43 uitstrekkende pennen 48,die zijn gevoerd door in de uiteinden van de pen-20 nen 46 aangebrachte gaten en door in de platen 47 aangebrachte sleufgaten 49,waarvan de lengteassen zich evenwijdig aan de plaat 5 uitstrekken.

Nabij de scharnieras 8 zijn aan het stootbord 9 steunen 50 bevestigd. Aan deze steunen 50 zijn met behulp van zich evenwijdig aan de scharnieras 8 uitstrekkende scharnierpennen 51 de uiteinden van zich vanaf deze 25 scharnierpennen naar beneden toe uitstrekkende koppelstangen 52 scharnierend bevestigd. De ondereinden van de koppelstangen 52 zijn met behulp van zich evenwijdig aan de pennen 51 uitstrekkende pennen 53 scharnierend gekoppeld met verticaal staande ribben 54,die zich evenwijdig aan de ribben 45 uitstrekken en eveneens aan de plaat 27 zijn bevestigd. Voor het opne-30 men van de .scharnierpennen 53 zijn in de ribben 54 zich in de lengterichting van deze ribben en horizontaal uitstrekkende sleufgaten 55 aangebracht in welke sleufgaten de pennen 53 verschuifbaar zijn.

Tussen de uiteinden van de koppelstangen 46 zijn met behulp van zich evenwijdig aan de pennen 48 uitstrekkende pennen 56 de uiteinden van 35 stèunstangen 57 scharnierend gekoppeld. In de in fig.1 weergegeven stand strekken de steunstangen 57 zich vanaf de pennen 56 verticaal omhoog uit, terwijl de vrije boveneinden van de steunstangen 57 aanliggen tegen de 8502 63 8

?v 'C

-6- 25040/CV/tl onderzdjie van de trede 6. Tussen de steunen 50 en de steunstangen 57 zijn trekveren 58 aangebracht,die gezien in fig.1 de steunstangen 57 trachten te verdraaien in de richting van de wijzers van de klok om de pennen 56.

Een verdraaiing vanuit de in de fig. 1 weergegeven stand wordt echter 5 verhinderd door aan de onderzijden van de treden bevestigde aanslagen 59 waartegen de boveneinden van de steunstangen 57 aanliggen.

De in fig.1 weergegeven stand van stootborden 5 en 9 en treden 6 en 10 is de gebruikelijke stand,die deze onderdelen innemen indien voetgangers de bus via de trap betreden,waarbij uiteraard,zoals hierboven 10 reeds uiteengezet,het uiteinde van de zuigerstang 7 is verbonden met het vrij uiteinde van de arm 15.

Door het op op zichzelf bekende wijze in werking stellen van de verstelcilinder 35,zodanig,dat deze verstelcilinder vanuit de in fig.4 weergegeven stand wordt samengetrokken,zal het gezien in fig.4 links gele-15 gen uiteinde van de telescopische zuigerstang naar rechts gaan bewegen en daardoor ook de U-vormige profielen 30 ten opzichte van de pro fielen 22 ,gezien in fig.1 naar rechts gaan verschuiven.

Daarbij wordt de trede 1Ö via de as 40 en de onderrand van het stootbord 9 via de as 41 door de profielen 30 meegenomen. Door deze ver-20 schuiving van de as 41 zullen ook de koppelstangen 42 en via deze koppelstangen de scharnierpennen 45 en de daaraan gekoppelde uiteinden 46 gezien in fig.1 naar rechts worden bewogen tegen de werking van niet nader weergegeven verende mechanismes,die bij voorkeur op de scharnierpennen 53 aangrijpen.

25 Ten gevolge van het naar rechts verplaatsen van het ondereinde van het stootbord 9 zal ook de scharnieras 8 naar beneden bewegen,terwijl de koppelstangen 52 gaan verzwenken om de scharnierpennen 53. Op deze scharnierpennen 53 werken niet nader weergegeven verende mechanismes in, die trachtei de scharnierpennen in de in fig.1 weergegeven stand te houden.

30 Door het naar beneden bewegen van de scharnieras 8 en door het naar rechts verplaatsen van de ondereinden van de koppelstangen 46 zullen ook de koppelstangen 46 gaan verzwenken om de in de sleufgaten 49 verschuifbare scharnierpennen 48,terwijl het stootbord 50 om de as 7 gaat verzwenken. Zo zullen de treden en stootborden geleidelijk vanuit de in fig.1 met ge-35 trokken lijnen en in fig.2 met gestippelde lijnen weergegeven stand worden verzwenkt en naar beneden bewegen tot deze onderdelen de in de fig.3 8 S 0 2 6 3 8 -7- 25040/CV/tl met getrokken lijnen weergegeven stand innemen. Vervolgens kunnen met behulp van de verstelcilinder 35 de profielen 30 nog verder naar rechts worden bewogen tot in de in stippellijnen weergegeven stand,waarin de trede 10 onder invloed van de zwaartekracht met zijn vrije uiteinde 5 naar beneden kan verzwenken in de stand 10a waarin het ondervlak van de trede aanligt tegen de begrenzingsranden 39 van de profielen 30.

Indien deze stand is bereikt is dus een horizontaal verlopend platform verkregen gevormd door,naast elkaar liggend,stootbord 5, trede 6, stootbord 9, welk platform is voorzien van een door de trede 10 10 gevormde oprit.

Dit platform met oprit kan nu met behulp van de verstelcilinder 13 op en neer worden bewogen,waarbij door in werking stellen van deze verstelcilinder de scharnierpennen 21 en 26 ,die zijn bevestigd aan de het platform ondersteunende profielen 22,kunnen worden verplaatst langs 15 de cirkelbogen 60 en 61. Door deze verzwenking is het platform verzwenk-baar tussen een onderste stand,waarin de het platform ondersteunende balken 22 op straatniveau 62 rusten en een bovenste stand ,waarin het bovenvlak van het platform althans nagenoeg in een vlak zal zijn gelegen met de bovenzijde van het vb eroppervlak 2.

20 Indien in de onderste stand kan bijvoorbeeld een invalidewagen of dergelijke over de een oprit vormende trede 10 op het platform worden gereden,waarbij bij het over deze oprit rollen van de wielen het platform tijdelijk in een horizontale stand zal worden gezwenkt om dan weer terug te vallen naar de in de fig.3 rechts met stippellij-25 nen weergegeven stand 10a. In deze stand vormt het boven het platform uitstekende uiteinde van de trede een aanslag ,welke een onbeoogd van het platform afrijden van de invalidewagen of dergelijke voorkomt.

Indien het platform niet langer als zodanig moet worden benut kan door uitschuiven van de verstelcilinder 35 de trap weer in zijn oor-30 spronkelijke stand worden teruggebracht,waarbij uiteraard de verschillende onderdelen bewegen in richtingen tegeqgsteld aan de hierboven beschreven,voor het vormen van het platform benodigde bewegingen.

Uiteraard zijn er,zoals ook reeds hierboven aangeduid,variaties en aanvullingen mogelijk,zowel op de uitvoering als op het gebruik 35 van de trap.

8502 63 8

Claims

1. Trap voorzien van althans een trede en een zich dwars op deze trede uitstrekkend stootbord ,met het kenmerk,dat de trede en het stootbord zodanig zijn aangebracht,dat zij vanuit hun gebruikelijke stand in de trap kunnen worden versteld naar een stand waarin zijn naast elkaar 5 zijn gelegen om een platform te vormen,terwijl middelen zijn aangebracht met behulp waarvan het zo gevormde platform in hoogterichting verstelbaar is.

2. Trap volgens conclusie 1,met het kenmerk,dat de trap is voorzien van een in hoogterichting instelbaar draagorgaan,waarin een steunorgaan 10 verschuifbaar is aangebracht,terwijl de onderrand van een stootbord scharnierend met het steunorgaan is gekoppeld met behulp van een zich dwars op de verplaatsingsrichting van het steunorgaan uitstrekkende scharnier-as.

3. Trap volgens conclusie 2,met het kenmerk,dat aan de bovenrand van 15 het met het steunorgaan gekoppelde stootbord een trede verzwenkbaar is gekoppeld met behulp van een tweede scharnieras,welke zich evenwijdig uitstrekt aan de eerste scharnieras,die het stootbord met het steunorgaan verbindt.

4. Trap volgens conclusie 3,met het kenmerk,dat aan de van de tweede 20 scharnieras afgekeerde begrenzingsrand van de trede met behulp van een zich evenwijdig aan de tweede scharnieras uitstrekkende derde scharnieras een zich vanaf de trede omhoog uitstrekkend stootbord zwenkbaar is gekoppeld.

5. Trap volgens conclusie 4,met het kenmerk,dat met de eerste schar-25 nieras althans een koppelstang is verbonden,die zich vanaf de eerste scharnieras naar beneden toe uitstrekt,terwijl het van de eerste scharnieras afgekeerde einde van de koppelstang met behulp van een zwenkas scharnierend is gekoppeld met een uiteinde van een tweede koppelstang, waarvan het andere uiteinde scharnierend is gekoppeld met het tweede 30 stootbord en de zwenkas tevens verschuifbaar is in een zich althans in hoofdzaak in de verplaatsingsrichting van het steunorgaan uitstrekkend sleufgat.

6. Trap volgens conclusie 5,met het kenmerk,dat het sleufgat,vanaf zijn uiteinde waarin de zwenkas is gelegen in de stand die de treden en stoot- 35 borden innemen bij normaal gebruik van de trap, zich in de verplaatsingsrichting van het steunorgaan aanvankelijk schuin omhoog uitstrekt om 85 0 2 53 3 -9- 25040/CV/tl •t i' t m over te gaan in een horizontaal verlopend deel.

7. Trap volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk,dat aan het stootbord,dat met behulp van de eerste scharnieras met het steunor-gaan is gekoppeld,het uiteinde van althans een koppelstang is gekoppeld 5 met behulp van een zich evenwijdig aan de eerste scharnieras uitstrekkende zwenkas,terwijl het andere uiteinde van de koppelstang verzwenkbaar is om een zwenkas,die is gelegen in een in het draagorgaan aangebracht sleufgat,dat zich in de verplaatsingsrichting van het steunorgaan uitstrekt.

8. Trap volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk,dat de onderste trede van de trap om een zich evenwijdig aan de scharnierassen uitstrekkend verdere scharnieras verzwenkbaar met het steunorgaan is gekoppeld en in de normale gebruikstand van de trap in zijn horizontale stand wordt ondersteund door delen van het draagorgaan,

9. Trap volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk,dat met het draagorgaan de uiteinden van tenminste twee koppelstangen met behulp van horizontale scharnierassen scharnierend zijn gekoppeld,terwijl een uiteinde van een van deze koppelstangen met zijn andere uiteinde scharnierend is gekoppeld met een lichaam dat via de trap toegankelijk is, 20 terwijl het andere uiteinde van de andere koppelstang scharnierend is gekoppeld met het uiteinde van een hefboom,die is bevestigd aan een as die met behulp van verstelmiddelen verzwenkbaar is.

10. Trap volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk,dat het draagorgaan een tweetal profielbalken omvat waardoor deel van het steun- 25 orgaan uitmakende U-vormige balken verschuifbaar worden ondersteund.

11. Trap volgens conclusie 10,met het kenmerk,dat tussen de profielbalken een met de profielbalken verbonden verstelcilinder is geplaatst met behulp waarvan de U-vormige balken verschuifbaar zijn. 85 0 2 6 3 8