NL8500894A - Bevloeiingsinstallatie. - Google Patents

Description

t /¾ · VO 7117

Titel: Bevloeiingsinstallatie.

De uitvinding heeft betrekking op een bevloeiingswagen welke over rails kan bewegen van het type dat wordt gebruikt in moestuinen.

Voor het bevloeien van plantbedden, wordt gewoonlijk een over rails verplaatsbare wagen gebruikt, welke wagen voorzien is van mond-5 stukken welke zijdelings naar buiten steken. In het bijzonder in broeikassen wordt een over rails verplaatsbare wagen gebruikt welke aan het dak boven de bedden hangen. De electrische kabel voor de wagen en de watertoevoerslang bewegen langs de rail gesteund op sleden.

De kabel en de slang voor de wagen steken dan aan één uiteinde 10 buiten het spoor. De slang, de kabel en de sleden vereisen een verzamel-ruimte aan het inlaateinde hetgeen het effectieve oppervlak met ongeveer 5 tot 10% vermindert.

Het doel van de uitvinding is te voorzien in een bevloeiingswagen-installatie welke betrouwbaar werkt en het mogelijk maakt om het gehele 15 oppervlak onder de installatie te bevloeien.

Bij de installatie volgens de uitvinding worden de sleden van terzijde op de helft van het spoor ingevoerd vanaf een rail welke haaks op het railsysteem staat. Vanaf de voedingsrail worden de sleden geleid in de juiste richting door middel van een omkeerinrichting, welke door 20 de wagen wordt bediend en door middel van geleidingen.

Bij de installatie volgens de uitvinding is geen verzamelruimte vereist voor de slang of voor de kabel aan het einde van het oppervlak, zodat de wagen het gehele oppervlak kan bevloeien. Bovendien is de oplossing goedkoop, aangezien de hoeveelheid slang, kabel en sleden welke 25 nodig zijn, vrijer gehouden kunnen worden.

Een voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding zal in detail met verwijzing naar de tekeningen worden besproken. Figuur 1 is een totaalaanzicht van de installatie, figuur 2 de omkeerinrichting voor de sleden van boven gezien en figuur 3 de wagen met de omkeerinrichting in 30 onderaanzicht.

De installatie omvat rails 1 en 1' met een C-vormige doorsnede welke gehangen zijn aan de bogen van een broeikas met de groeven naar omlaag gekeerd, een wagen 2 met mondstukken 3, welke over rails loopt en wordt gedreven door een electromotor, een waterslang en kabelstelsel 4, 8500894 -2.- * dat de wagen volgt terwijl deze aan sleden 5 zijn gehangen welke in de groef van de rail 1 kunnen verplaatsen, alsmede een omkeerinrichting 6 voor de sleden.

De omkeerinrichting 6 heeft C-vormige geleidingen 7 en 8 halverwege 5 de rail 1, waarop de sleden worden geleid vanuit het midden van de rail en welke buiten de rail 1 gebracht kunnen worden, een slede geleidings-rail 9, waarvan een van de einden voorzien is van een schamierverb inding terwijl het andere vrije einde kan verschuiven en gekeerd kan worden naar het einde van een van de andere geleidingen 7 of 8, middelen voor 10 het verschuiven van de voedingsrail alsmede een stang 11 (figuur· 3), waarvan een van de einden aan de wagen 2 is gekoppeld en het andere einde aan de slede 5' welke het dichtst bij de wagen gelegen is.

De omkeerinrichting 10 omvat voorts een bedieningsstang 14 welke aan een pen 13 is gekoppeld welke bevestigd is aan een plaat 12 die is 15 vastgezet aan de rail 1 en het schamiereinde van die stang 14 is voorzien van een stuurvork 16 welke werkzaam gekoppeld is met een stuuror-gaan 15 dat aan de wagen 1 is bevestigd alsmede een telescoperende buis 17 welke gekoppeld is aan het vrije einde van de stuurstang 14, welke omkeerinrichting 10 voorts een telescoperende stang 19 bevat welke 20 gekoppeld is met de pen 18 op de plaat 12, waarbij een van de einden van die stang 19 voorzien is van een vork 20 welke bevestigd is aan de voedingsrail, terwijl het andere einde van de staaf in de telescoperende buis 17 reikt en glijdend daarin is gekoppeld, alsmede een spiraalveer 21 om de telescoperende stang 19 waarbij een einde van de veer rust 25 tegen de flens 22 op de stang, terwijl het andere einde van de veer steunt tegen het vrije einde van de telescoperende buis 17. De installatie omvat voorts een stel vergrendelingsorganen 24 en 241, welke de uiterste grenzen van de beweging van de stang 14 beperken zodat in de uiterste stand, de voedingsrail 9 gekeerd is naar een van de geleidingen 30 7 of 8.

Wanneer de wagen 2 start vanuit het midden van de rail 1 naar één einde toe, is het vrije einde van de voedingsrail 9 voor de sleden gekeerd naar het vrije einde van de geleiding 7 (of 8) in de richting waarvan de wagen wordt bewogen. Op deze wijze kunnen de sleden 5 en 35 daarmede het slang-kabelstelsel 4 de wagen 2 volgen.

8500394 - 3 -

Wanneer de wagen 2 terugkeert naar het midden van de rail 1, drukt de stang 11 welke gekoppeld is met de wagen 2 de sleden weg door tussenkomst van de slede 51 op de voedingsrail 9. Wanneer het stuur-orgaan 15 op de wagen de stuurvork 16 van de omkeerinrichting ontmoet, 5 wordt de stuurstang 14 gedraaid en door het stuurorgaan 15 in de middenstand tussen de uiterste standen gedrukt, waarbij het stuurorgaan 15 vrij kan passeren. De stuurstang 14 wordt nu gedraaid en door de veer 21 naar zijn uiterste stand gedrukt, waarbij het einde van de voedingsrail 9 verschoven is in een stond waarin deze naar de andere geleiding 8 (of 7), 10 is gekeerd terwijl de sleden met de wagen 2 naar het andere einde van de rail 1 kunnen bewegen.

8500894

Claims (6)

1. Bevloeiingsinstallatie bestaande uit een wagen met een water-sproeiinrichting, welke over rails loopt, een sledegroef aangebracht in elk van de rails, sleden, welke in de sledegroef zijn opgenomen alsmede een slang, welke gesteund aan de sleden, bevestigd is, waarbij een 5 van de einden van de slang verbonden is met de watersproeiinrichting van de wagen, met het kenmerk, dat de sledegroef in de rail in verbinding staat met de twee geleidingen (7, 8) waarbij een daarvan de slede geleidt, welke van een einde van de rail afkomt, terwijl de andere, die slede leidt, welke van het andere einde van de rail komt, buiten de slede-10 groef en dat aan de zijde van de rail een voedingsrail (9) aanwezig is met een overeenkomstige sledegroef, waarbij een van de einden van die voedingsrail verplaatsbaar is naar een stand welke naar het vrije einde van een van de geleidingen gekeerd is, waardoor de slede in de sledegroef van de looprail wordt geleid of de slede buiten die sledegroef wordt 15 gebrachte

2» Installatie volgens conclusie 1 met het kenmerk, dat de stang gekoppeld is aan de slede (5') welke het dichtst bij de wagen ligt, terwijl het andere einde van die stang aan de wagen gekoppeld is.

3. Installatie volgens conclusie 1 of 2 met het kenmerk, dat deze 20 een stuurstang (14) omvat, welke op een vertikale pen (13) is gemonteerd voorzien van een basis (12) welke vast is met betrekking tot de looprail waarbij een van de einden van die stang (14) voorzien is van een stuurorgaan (16) dat kan samenwerken met een stuurorgaan (15) dat bevestigd is aan de wagen terwijl het andere einde van die stang (14) 25 voorzien is van een telescoperende buis (17) welke in een horizontaal vlak ligt, welke installatie voorts een telescoperende stang (19) omvat gemonteerd op een tweede pen (18) welke op de basis is bevestigd, waarbij één einde van de telescoperende stang glijdend gekoppeld is binnen de telescoperende buis, en het andere einde van die stang (19) 30 voorzien is van een orgaan (20) voor het overbrengen van de beweging . van de telescoperende stang op de voedingsrail, alsmede aanslagen (24, 24') welke de eindgrenzen van de beweging van de bedieningsstang 8500894 - 5 - bepalen zq ook van de buis of de telescoperende stang zodat in de ene eindstand, het vrije einde van de voedingsrail gekeerd is naar een van de geleidingen en in de andere einstand deze naar het vrije einde van de andere geleiding.

4. Installatie volgens conclusie 3 met het kenmerk, dat het stuur- orgaan van boven gezien de vorm heeft van een V-vormige vork (16), waarvan de top bevestigd is aan de stuurstang terwijl het werkzame stuurdeel een stang is (15) welke kan samenwerken met de opening van de vork.

5. Installatie volgens conclusie 3 of 4, met het kenmerk, dat de 10 middelen welke de beweging van de telescoperende stang op de voedingsrail overbrengen bestaan uit een vork welke op de voedingsrail is bevestigd.

6. Installatie volgens een van de voorafgaande conclusies 3 tot 5, met het kenmerk, dat een spiraalveer (21) om de telescoperende stang 15 bevestigd is, waarbij een einde van die veer (21) steunt tegen een flens (22) aanwezig op de stang terwijl het andere einde steunt tegen het vrije einde van de buis. 8500894