NL1039148C2

NL1039148C2 - Oplossing voor het ophangen van slangen en/ of kabels tijdens werkzaamheden.

Info

Publication number: NL1039148C2
Application number: NL1039148A
Authority: NL
Inventors: Jacobus Johannes Wilhelmus Dijk
Original assignee: Klimrek I E B V
Priority date: 2011-11-01
Filing date: 2011-11-01
Publication date: 2013-05-06

Description

oplossing voor het ophangen van slangen en/ of kabels tijdens werkzaamheden

In kassen komen tal van werkzaamheden voor waarbij met waterslangen of elektriciteit kabels gewerkt wordt. Denk hierbij aan slangen om het kasdek schoon te spuiten, het 5 spuiten van gewasbeschermingsmiddelen of stroomkabels voor de voeding van mobiele apparatuur. Deze slangen of kabels liggen vaak op de grond, wat allerlei bezwaren heeft zoals beschadigingen aan gewassen of obstakels door intern transport. In de praktijk zien we dat deze slangen of kabels dan ook vaak tijdelijk opgehangen worden aan de kasconstructie. Voor het ophangen zijn een aantal mogelijkheden beschikbaar.

10 Dit kunnen katrollen zijn of beugels waardoor de slang of kabels ondersteund worden.

Deze ondersteuning mag uiteraard niet belemmerend zijn voor de overige in de kas aanwezige apparatuur en de ondersteuning moet regelmatig plaatsvinden om te ver doorhangen van de slangen of kabels te voorkomen. Daarnaast moet de ophanging permanent aanwezig zijn of vergt dit inspanningen om deze ophanging te verwijderen 15 en deze weer op een andere plek aan te brengen. De uitvinding biedt een praktische oplossing voor het ophangen van slangen en kabels.

De uitvinding betreft het volgende: Een wagen met bijvoorbeeld spuitapparatuur rijdt bovenin de kas over de aanwezige tralieliggers haaks op de teeltrichting. Een dergelijke 20 rail is bekend uit octrooi PCT 210981. De wagen is voor de voorziening van water en elektra uitgerust met een slang of kabelhaspel, welke afrolt bij het wegrijden van de wagen van aanvoerpunt van de slang of kabel en weer oprolt bij het weer terugrijden naar dit aanvoerpunt. De slang of kabel wordt daarbij op een bepaalde trekspanning gehouden en wordt neergelegd op steundraden welke haaks op de rij- richting op 25 regelmatige afstand gespannen zijn met een onderlinge afstand van bijvoorbeeld 80 cm. Deze steundraden worden opgehangen aan de liggers van de kas, lopen van ligger naar ligger, in principe over meerdere vakken en bij voorkeur door de gehele kas. Deze steundraden lopen steeds haaks op de rijrichting van de kar, zodat deze de slang of kabel in het geval van een onderlinge afstand van de draden van 80cm deze slang of 30 kabel iedere 80cm zal ondersteunen.

Naast het haspel dat meerijdt op de kar is het ook mogelijk, het haspel bij het aanvoerpunt te plaatsen en de slang of kabel afrolt bij het wegrijden van de kar. De slang of kabel glijdt daarbij over de steundraden. In deze variant is het op spanning 1039148 2 houden van de slang of kabel van bijzonder groot belang om lussen of kronkels in de slang of kabel te voorkomen. Het haspel kan hierin voorzien of er kan aanvullende apparatuur zijn welke de spanning regelt. De kar kan een constante rijsnelheid hebben of regelmatig stoppen. De regeling van de aanvoer en oprollen en het op spanning 5 houden van de slang of kabel dient hierop afgestemd te zijn.

De uitvinding zal hieronder nader aan de hand van in de tekening afgebeelde uitvoeringsvoorbeelden verduidelijkt worden. Daarbij tonen:

Fig. 1 schematisch een kas voorzien van de inrichting volgens de uitvinding, waarbij de 10 slang of kabel op de steundraden ligt.

Fig. 2 de constructie volgens fig. 1 bij het verder uitvoeren van een handeling, waarbij de slang of kabel deels weer opgerold is door de haspel, deels nog steunt op de steundraden.

Fig 3 geeft een bovenaanzicht weer van de kar met haspel met de rijrichting 15

In fig. 1 is een teeltruimte zoals een kas in het geheel met 1 aangegeven.

Begrepen dient te worden dat de onderhavige uitvinding niet beperkt is tot een kas maar elke andere soort teeltruimte kan omvatten zoals een buitenliggende teeltruimte. De getoonde kas heeft kappen 2 en loodrecht op de begrenzing daarvan strekken zich 20 tralieliggers 4 (zie fig. 3) uit. Deze tralieliggers kunnen zich ook evenwijdig aan de goten 15 /nokken 3 van de kappen uitstrekken. Langs de tralieliggers 4 kan een kar 5 met apparatuur volgens PCT 210981 bewegen volgens richting 16. De slang of kabel komt daarbij vanaf het aanvoerpunt van slang of kabel 6 over de steundraden 8 te liggen, die van ligger naar ligger lopen. Zij worden aan de tralie opgehangen door 25 middel ketting 7, waarbij deze ketting 7 door een gat 9 in de tralie zit. Een haspel 11 zorgt voor berging van slang of kabel. De slang of kabel 10 wordt ondersteund door de steundraden 8 , die van ligger naar ligger zijn aangebracht. Het gewas 12, de paden 13 lopen haaks op de rijrichting van de kar 5. Het aanvoerpunt 6 en haspel 11 omvatten tevens het op spanning brengen van de slang of kabel 10. De paden 13 lopen met de 30 kap mee. De sensor welke door 11 verplaatsbaar is wordt getoond met nrl4 .

1039148

Claims

10 Conclusie 3 Volgens een of meer der voorgaande conclusies waarbij het haspel het aanvoerpunt omvat. Conclusie 4 Volgens een of meer der voorgaande conclusies waarbij de slang en / of kabel op trekspanning gehouden wordt. 15 Conclusie 5 Volgens een of meer der voorgaande conclusies waarbij er haaks op de rijrichting van de kar steundraden gespannen zijn waarop de slang en / of kabel rust. Conclusie 6 Volgens een of meer der voorgaande conclusies waarbij de onderlinge 20 afstand tussen de steundraden circa lm bedraagt. Conclusie 7 Volgens een of meer der voorgaande conclusies waarbij de steundraden tevens de gewasdraden omvatten.

25 Conclusie 8 Volgens een of meer der voorgaande conclusies waarbij de draden opgehangen zijn aan de liggers van de kas. Conclusie 9 Volgens een of meer der voorgaande conclusies waarbij de slang en/ of kabel op spanning gehouden wordt. 30 Conclusie 10 Volgens een of meer der voorgaande conclusies waarbij de kar regelmatig stopt en waarop de spanning van de slang en / of kabel geregeld wordt. 1039148