NL8400525A - Trapperaskogellager voor rijwielen. - Google Patents

Description

Lx 843007 v i

Trapperaskogellager voor rijwielen,

De uitvinding heeft betrekking op een trapperaskogellager voor rijwielen, bestaande uit een losneembaar in een trapper-as-lagerbus te steken mantel, waardoorheen een trapperas steekt, die twee binnen de mantel op een asafstand van elkaar aangebrachte 5 en aan de naar elkaar toe gekeerde flanken als loopbanen voor omwentelingslichamen uitgevoerde schouders bezit, tegenover welke schouders in de mantel aangebrachte loopbanen voor omwentelingslichamen zijn gelegen, waartussen rondlopende omwentelingslichamen zijn aangebracht, waarbij de aan de mantel aangebrachte loopbanen T0 voor het instellen van de lagerspeling in de asrichting verstelbaar en vastzetbaar zijn uitgevoerd.

Bij een uit de praktijk bekend trapperaslager van deze soort, dat voor gebruik geschikt vooraf wordt samengesteld, en pas later in een lagerbus wordt gestoken, zodat een foutloze werking 15 vóór het opnemen in het rijwielraam kan worden nagegaan, en mogelijke onregelmatigheden kunnen worden opgeheven, bestaat de mantel uit een over de gehele lengte daarvan een cirkelringvormige doorsnede bezittende huls' piet in de beide uitmondingen aangebxachte schroefdraad, in elk waarvan aan de binnenzijde een lagerschild 20 is geschroefd, dat aan de binnenzijde een aangevormde loopbaan voor omwentelingslichamen bezit.

Een van deze lagerschilden is ten opzichte van de huls in de langsrichting daarvan instelbaar, en kan door middel van een tegenmoer worden geborgd, teneinde aldus de gunstigste lagerspeling 25 te kunnen kiezen.

Om echter foutloze eigenschappen voor de trapperas te verkrijgen, is het daarbij vereist, de beide schroefverbindingen vóór het aansluiten van de lagerschilden uiterst nauwkeurig ten opzichte van elkaar in de asrichting uit te richten, 30 De uitvinding beoogt een trapperaslager voor rijwielen van 8400525 4 * - 2 - de voornoemde soort zodanig te verbeteren, dat met behoud van de bij de bekende uitvoeringen bereikte voordelen een vereenvoudiging van de vervaardiging en plaatsing kan worden verkregen, die tot een eenvoudigere en goedkopere vervaardiging leidt.

5 De oplossing van dit vraagstuk heeft als kenmerk, dat de mantel uit twee in hoofdzaak bekervormige en met de openingen naar elkaar gerichte onderling vast te schroeven mantelgedeelten is samengesteld, waarvan de bodems, waardoorheen de trapperas steekt, aan de binnenzijden van coaxiale aangevormde loopbanen voor om-10 wentelingslichamen zijn voorzien.

Daardoor is nog slechts een schroefverbinding voor het vormen van de mantel vereist, waaruit enerzijds de nagestreefde vervaardigings- en samenstellingsvereenvoudigingen voortvloeien, terwijl anderzijds ook het aantal van mogelijke foutenbronnen, die 15 tot een onjuiste onderlinge stand van de mantelgedeelten kunnen leiden, tegenover de bekende uitvoering met 50 % is verminderd.

Bij een gunstige uitvoeringsvorm bezitten de beide mantelgedeelten met cirkelvormige omtrek onderling verschillende buitenmiddellijnen, waarbij in de opening van het eerste gedeelte ^ 20 met de grootste middellijn een ten opzichte daarvan coaxiaal gele gen schreef boring is aangebracht, terwijl het tweede gedeelte met de kleinste middellijn aan de opening van overeenkomstige uitwendige schroefdraad is voorzien, en coaxiaal ten opzichte van het eerste gedeelte in de boring daarvan kan worden geschroefd, waarbij 25 verder bij voorkeur het eerste gedeelte een lengte heeft, die ongeveer de helft bedraagt van die van het tweede.

Daaruit vloeien verdere vereenvoudigingen en materiaal-besparingen voort, alsmede een vermindering van het eigen gewicht van het samengestelde trapperaslager.

30 Hierdoor wordt het nu voor de eerste maal mogelijk in de omgeving van het tweede gedeelte met de kleinste middellijn elektrische leidingen door de trapperaslagerbus te voeren, zonder dat deze door het trapperaslager worden beschadigd.

8400525

« V

- 3 -

Het is daarbij gunstig op het gebied met uitwendige schroefdraad van het tweede mantelgedeelte een tegen het kopvlak van het eerste gedeelte aan te draaien tegenmoer te schroeven, teneinde de ingestelde lagerspeling te kunnen vastleggen· 5 Bij een gunstige uitvoeringsvorm omvat het eerste mantel gedeelte een naar buiten gerichte flens, die ongeveer in het verlengde van de bodem verloopt, en die tegen het naburige kopvlak van de trapperas-lagerbus kan komen te rusten, terwijl het tweede mantelgedeelte aan het bodemeinde van uitwendige schroefdraad is 10 voorzien, waarop een tegen het andere kopvlak van de trapperas-lagerbus rustende moer kan worden geschroefd.

Daardoor wordt het op eenvoudige wijze mogelijk het volledige trapperaslager in de trapperas-lagerbus van een rijwiel te plaatsen, waarbij het trapperaslager zowel in aan de binnenzijde 15 gladde lagerbussen als in lagerbussen met inwendige schroefdraad kan worden aangebracht. Het is derhalve mogelijk in rijwielen, die voor trapperaslagers van de bekende soort zijn uitgevoerd, van de trapperaslagers volgens de uitvinding te voorzien·

Om in alle gevallen ook een in de dwarsrichting speling-20 vrije plaatsing van het samengestelde trapperaslager in een trapperas-lagerbus te verzekeren, is het gunstig, wanneer het eerste mantelgedeelte over het grootste gedeelte van de langsrichting ervan een zoveel kleinere buitenmiddellijn ten opzichte van de binnenmiddellijn van de lagerbus bezit, dat het eerste mantelge-25 deelte in dit gebied met een betrekkelijk grote speling in de lagerbus kan worden geplaatst, terwijl verder dit eerste mantelgedeelte een op de flens aansluitend en betrekkelijk kort gebied bezit, dat met weinig speling in de lagerbus past.

Daarbij kan dit passingsgedeelte zonodig ook door een 30 vooraf vervaardigde en op het eerste mantelgedeelte gestoken af-standring worden gevormd. Verder moet dan op het van de bodem voorziene uiteinde van het tweede mantelgedeelte een centreerbus worden gestoken, die een in de opsteekzin versmallende mantel bezit, welke 8400525

* S

- 4 - centreerbus door middel van de op het tweede mantelgedeelte aangebrachte moer zowel tegen de binnenzijde van de naburige lagerbusopening als op het tweede mantelgedeelte kan worden aangespannen.

Voor het verder vereenvoudigen en goedkoper maken van 5 de vervaardiging met behoud van de goede werking kunnen de beide mantelgedeelten uit kunststof zijn vervaardigd, en zelfborgend in elkaar worden geschroefd.

Doordat dan matrijzen kunnen worden gebruikt, kunnen dergelijke mantelgedeelten goedkoper worden vervaardigd dan bij ge-10 bruik van staal. Bovendien is dan de op de uitwendige schroefdraad van het ene mantelgedeelte te schroeven en tegen het naburige kop-vlak van het andere gedeelte te spannen tegenmoer voor het borgen van de lagerspeling overbodig.

Om daarbij kunststoffen te kunnen gebruiken, die voor het 15 vervaardigen van zelfborgende schroefverbindingen geschikt zijn zonder bijzonder gunstige lagereigenschappen te hebben, en nochtans een goede bruikbaarheid en lange levensduur van het trapperaslager te verzekeren, is het gunstig, wanneer de loopbanen voor de omwentelingslichamen door onlosneembaar aan de mantelgedeelten bevestig-20 de schalen uit metaal, in het bijzonder uit gehard staal, zijn gevormd, die bij voorkeur bij het vormen van de mantelgedeelten worden aangebracht·

Daarbij moeten de schalen verzonken en glad op de binnenzijde van de manteldelen aansluitend zijn aangebracht, om een 25 zo gedrongen mogelijk trapperas lager te verkrijgen, en om een juiste plaatsbepaling van deze schalen ten opzichte van de mantelgedeelten te verkrijgen.

Daartoe kan het gunstig zijn, wanneer aan de schalen in de mantelgedeelten grijpende ankers zijn aangebracht, waarbij het 30 reeds voldoende kan zijn, wanneer de schalen aan de buitenzijde zijn geruwd, en bijvoorbeeld een gekarteld of gegroefd oppervlak bezitten.

Voor een verdere verbetering van de juiste werking is het 8400525

* V

- 5 - gunstig, wanneer in de boringen van de beide mantelgedeelten, waardoorheen de trapperas steekt, dichtingsringen worden aangebracht· Daartoe kunnen in het bijzonder in de wanden van de boringen rondgaande groeven zijn aangebracht, waarin uit de groeven uitstekende 5 dichtingsringen zijn geplaatst.

Een soms bij voorkeur gebruikte uitvoering heeft als ken- . merk, dat in de boringen van de mantelgedeelten met de trapperas samenwerkende ringvormige dichtingslippen zijn aangevormd.

De uitvinding zal in het onderstaande nader worden toe-10 gelicht aan de hand van een tekening; hierin toont: fig. 1 een langsdoorsnede door een trapperaslager voor een rijwiel; en fig. 2 een overeenkomstige doorsnede van een andere uitvoeringsvorm daarvan.

15 Bij de beide uitvoeringsvormen bestaat de lagermantel uit twee in hoofdzaak bekervormige en met de openingen naar elkaar toe gerichte coaxiaal aan elkaar geschroefde mantelgedeelten 1 en 2.

'Aan de manteibodems 3, die coaxiale boringen 4 voor het doorvoeren van een trapperas 5 bezitten, zijn aan de binnenzijde 20 coaxiale loopbanen 6 voor omwentelingslichamen aangebracht. Volgens fig. 1 zijn deze aan de mantelgedeelten 1 en 2 uit staal aangevormd· Tegenover de loopbanen 6 bevinden zich aan de trapperas 5 aangevormde loopbanen 7, waarbij tussen deze loopbanen 6 en 7 als kogels uitgevoerde omwentelingslichamen 8 zijn aangebracht. In plaats van 25 kogellagers kunnen uiteraard ook naaldlagers worden aangebracht.

Voor het vormen van een schroefverbinding tussen de beide mantelgedeelten 1 en 2 is in de opening van het gedeelte 1 met een grotere buitenmiddellijn dan het gedeelte 2 een schroefborlng 9 aangebracht, terwijl het gedeelte 2 aan de openingszijde van over-30 eenkomstige uitwendige schroefdraad 10 is voorzien, die in de schroefboring 9 kan worden geschroefd.

De schroefdraadlengten zijn zodanig gekozen, dat daarmede de gunstigste lagerspeling kan worden ingesteld. Voor het borgen 8400525 - 6 - van de lagerspelinginstelling is volgens fig. 1 op het gebied 10 met uitwendige schroefdraad een tegenmoer 11 aangebracht, die tegen het kopvlak van het mantelgedeelte 1 kan worden aangedraaid.

Een aldus samengesteld trapperaslager is losneembaar in 5 een lagerbus 12 van een rijwiel gestoken. Daartoe is nabij de bodem van het mantelgedeelte 1 een flens 13 aangevormd, die in de asrichting tegen het naburige kopvlak van de lagerbus 12 komt te rusten.

Op de flens 13 sluit een in de richting van de bodem van het gedeelte 1 gericht betrekkelijk kort en nauwkeurig aan de bin-10 nenmiddellijn van de lagerbus 12 aangepast gebied 14 aan, dat met zeer weinig speling in de lagerbus 12 past. De rest van het mantelgedeelte 1 heeft een zodanige middellijn, dat het met grotere speling binnen de opening van de lagerbus 12 past.

Het mantelgedeelte 2 heeft daarentegen nabij de bodem 15 een bijkomend gebied 15 met uitwendige schroefdraad, waarop een moer 16 is geplaatst. Verder is op dit uiteinde van het mantelgedeelte 2 een aan de buitenzijde kegelvormig versmallende centreer-bus 17 gestoken, die met behulp van de moer 16 zowel op het gedeelte 2 als tegen de binnenzijde van de lagerbus 12 kan worden 20 vastgespannen·

Deze van een aangevormde flens 18 voorziene centreerbus 17 bezit tenminste een in de langsrichting verlopende spleet 19, teneinde ook bij een betrekkelijk grote speling met een betrekkelijk geringe krachtinspanning de voornoemde aanspanning te kunnen 25 verkrijgen.

Bij het in fig. 1 afgebeelde uitvoeringsvoorbeeld bestaan alle onderdelen uit staal, waarbij de loopbanen 6 en 7 voor de omwentelingslichamen geharde oppervlakken bezitten.

Bij het trapperaslager volgens fig. 2 bestaan tenminste 30 de mantelgedeelten 1 en 2 uit kunststof, waarbij de loopbanen voor de omwentelingslichamen door betrekkelijk dunwandige vooraf vervaardigde schalen 6' uit gehard staal zijn gevormd.

De schalen 6' worden bij het vormen, gieten, persen of 8400525 -7 - spuiten van de mantelgedeelten 1 en 2 in deze gedeelten geplaatst, en daarmede onlosneembaar verbonden· Tegenover de schalen 6' bevinden zich veer aan de trapperas 5 gevormde loopbanen 7, terwijl tussen de loopbanen 6 en 7 als kogels uitgevoerde omwentelings-5 lichamen 8 zijn geplaatst.

Volgens fig. 2 is de schroefdraad zodanig uitgevoerd, dat het gebied 10 met uitwendige schroefdraad met veel wrijving in de schroefboring 9 kan worden geschroefd, zodat het ongewenst losdraaien van de schroefverbinding uitgesloten is, en derhalve een 10 tegenmoer Tl overbodig wordt.

Verder zijn de schroefdraadlengten zodanig gekozen, dat daarmede de gunstigste lagerspeling kan worden ingesteld.

Dit vooraf samengestelde trapperaslager is, evenals het in fig. 1 afgebeelde lager, losneembaar in een lagerbus 12 van een 15 rijwiel gestoken.

In de boringen 4 van de beide mantelgedeelten 1 en 2 volgens fig. 2 zijn rondgaande groeven 20 gevormd, waarin met de trapperas 5 samenwerkende dichtingsringen 21 zijn aangebracht·

Met uitzondering van de omwentelingslichamen 8, de trap-20 peras 5 en de lagerbus 12 zijn in fig. 2 alle andere onderdelen uit kunststof vervaardigd.

8400525

Claims (16)

1. Trapperaslager voor een rijwiel, bestaande uit een in een trapperas-lagerbus losneembaar aan te brengen mantel, waardoorheen een trapperas steekt, die twee binnen de mantel op een onderlinge afstand van elkaar aangebrachte en aan de van elkaar afge- 5 keerde flanken als loopbanen voor omwentelingslichamen uitgevoerde schouders bezit, tegenover welke in de mantel aangebrachte loopbanen voor omwentelingslichamen zijn gelegen, tussen welke loopbanen beweegbare omwentelingslichamen zijn aangebracht, waarbij de met de mantel verbonden loopbanen voor het instellen van de 10 lagerspeling in de asrichting verstelbaar en vastzetbaar zijn uitgevoerd, met het kenmerk, dat de mantel uit twee in hoofdzaak bekervormige en met de openingen naar elkaar toe gekeerde coaxiaal aan elkaar vast te schroeven mantelgedeelten (1, 2) is samengesteld, waarbij de bodems (3) daarvan, waardoorheen de trap-15 peras (5) steekt, aan de binnenzijde van coaxiale aangevormde loopbanen (6) voor omwentelingslichamen zijn voorzien.

2. Lager volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de beide mantelgedeelten met cirkelvormige omtrek (1, 2) onderling verschillende buitenmiddellijnen bezitten, waarbij in de opening 20 van het eerste gedeelte (1) met de grootste middellijn een schroef-boring (9) coaxiaal met het andere gedeelte is aangebracht, welk tweede gedeelte (2) met de kleinste middellijn nabij de opening van met de schroefboring (9) overeenkomende uitwendige schroefdraad (10) is voorzien, waarmede dit gedeelte in de schroefboring 25 (9) coaxiaal aan het eerste gedeelte (1) kan worden ingeschroefd.

3. Lager volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het eerste mantelgedeelte (1) ongeveer de halve lengte van het tweede gedeelte (2) bezit.

4. Lager volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk, 30 dat op het gebied (10) met uitwendige schroefdraad van het tweede 8400525 -9- mantelgedeelte (2) een tegenmoer (11) is aangebracht, die tegen het kopvlak van het eerste mantelgedeelte (1) kan worden aangedraaid.

5. Lager volgens een van de conclusies 1..4, met het kenmerk, dat het eerste mantelgedeelte (1) een naar buiten ge— 5 richte en ongeveer in het verlengde van de bodem (3) gelegen flens (13) bezit, die tegen het naburige kopvlak van de trapperas-lagerbus (12) komt te rusten, terwijl het tweede mantelgedeelte (2) nabij de bodem van uitwendige schroefdraad (15) is voorzien, waarop een moer (16) kan worden geschroefd, die tegen het andere kopvlak van de 10 lagerbus (12) komt te rusten.

6. Lager volgens een van de conclusies 1..5, met het kenmerk, dat het eerste mantelgedeelte (1) over het grootste deel van de langsrichting ten opzichte van de inwendige middellijn van de lagerbus (12) een zodanig kleinere buitenmiddellijn heeft, 15 dat dit eerste mantelgedeelte (1) in dit gebied met een vrij grote speling in de lagerbus (12) past, terwijl verder dit eerste mantelgedeelte (1) op de flens (13) aansluitend een betrekkelijk kort gebied (14) bezit, dat met weinig speling in de lagerbus (12) past.

7. Lager volgens een van de conclusies 1..6, met het 20 kenmerk, dat op het uiteinde nabij de bodem van het tweede mantelgedeelte (2) een centreerbus (17) is gestoken, die een zich in de opsteekzin vernauwend buitenoppervlak bezit, welke centreerbus met behulp van een op het tweede mantelgedeelte (2) aangebrachte moer (16) zowel tegen de binnenzijde van het naburige lagerbus- 25 gedeelte als op het tweede mantelgedeelte (2) kan worden vastge-klemd.

8. Lager volgens een van de conclusies 1..7, met het kenmerk, dat de beide mantelgedeelten (1, 2) uit kunststof bestaan, en zelfborgend op elkaar zijn vastgeschroefd.

9. Lager volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de loopbanen voor de omwentelingslichamen door onlosneembaar met de mantelgedeelten (1, 2) verbonden schalen (6*) uit metaal, in 8400525 Λ W 3 ν - 10 - het bijzonder uit gehard staal, worden gevormd.

10. Lager volgens conclusie 9, gekenmerkt door bij het vormen van de mantelgedeelten (1, 2) daarin onlosneembaar aangebrachte schalen (6').

11. Lager volgens een van de conclusies 8.,10, met het kenmerk, dat de schalen (6*) verzonken en glad op de binnenzijde van deze mantelgedeelten zijn aangebracht.

12. Lager volgens een van de conclusies 8., 11, met het kenmerk, dat aan de schalen (6') in de mantelgedeelten (1, 2) 10 grijpende ankers zijn aangebracht.

13. Lager volgens conclusie 12,. met het kenmerk, dat de schalen (6') aan de buitenzijde zijn geruwd.

14. Lager volgens een van de conclusies 1..13, met het kenmerk, dat in de boringen (4) van de beide mantelgedeelten 15 (1, 2), waardoorheen de trapperas (5) steekt, dichtingsringen (21) zijn aangebracht.

15. Lager volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat in de wanden van de boringen (4) rondgaande groeven (20) zijn gevormd, waarin uit deze groeven (20) uitstekende dichtingsringen 20 (21) zijn aangebracht.

16. Lager volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat in de boringen (4) van de mantelgedeelten (1, 2) met de trapperas (5) samenwerkende ringvormige dichtingslippen zijn aangevormd. 8400525