NL8303728A - Inrichting voor het vergaren van pluimvee. - Google Patents

Description

NO 32085 ï \

Korte aanduiding: Inrichting voor het vergaren van pluimvee.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het vergaren van pluimvee, bijvoorbeeld voor het vergaren van vogels uit het strooisel in een broedinrichting of fokhuis.

Tegenwoordig wordt pluimvee steeds met de hand ver-5 gaard. Afgezien van de hoge kosten voor het daarbij benodigde werk kan daarbij een overmatige kneuzing van de vogels plaats vinden die resulteert in kwaliteitsverlies en soms de dood van de vogels die moeten worden overgebracht.

Het is een doelstelling van de uitvinding om een meer 10 doelmatig en humaan middel voor het vergaren van pluimvee onder deze omstandigheden te verschaffen.

Volgens de uitvinding omvat een pluimveevergaarder, bijvoorbeeld voor het vergaren van kippen uit het strooisel in een broedhuis twee rotors die naast elkaar zijn aangebracht waarbij elke 15 rotor is voorzien van een continu patroon van radiaal uitstekende ge-leidingselementen die zich bevinden dicht nabij en/of in aanraking met en/of ingrijpend met de geleidingselementen van de andere rotor, en aandrijfmiddelen voor het in tegengestelde richting roteren van de twee rotoren om verticale of in hoofdzaak verticale assen zodat de geleidings-20 elementen met elkaar kunnen samenwerken om de vogels tussen de rotors over te brengen naar een afvoerplaats.

Bij voorkeur is de vergaarmachine aangebracht op grondwielen, zwenkwielen, een rijbrug of sporen ter verplaatsing van de inrichting naar de te vergaren vogels in welk geval de afvoerplaats zich 25 aan de achterzijde van de twee rotoren bevindt.

De geleidingselementen bestaan doelmatigerwijs uit een patroon van flexibele vingers bijvoorbeeld van het soort dat gebruikelijk is voor het plukken van de veren van kipkarkassen.

Bij voorkeur zijn aan de afvoerzijde van de rotoren 30 schotten aangebracht om te waarborgen dat de vergaarde vogels aan de achterzijde van de rotoren worden afgegeven. Wanneer de geleidingselementen bestaan uit flexibele vingers kunnen de schotten bijvoorbeeld zijn uitgevoerd in de vorm van stijve of half-stijve kammen die met deze vingers in ingrijping zijn.

35 Ten minste gedurende de werking van de vergaarinrich- 8303728 -2- ting zullen de rotatie-assen van de rotoren enigszins worden gekanteld teneinde het de in tegengestelde richting roterende rotoren mogelijk te maken de vogels van de grond te tillen wanneer deze rotoren in de richting van de afvoerplaats bewegen bijvoorbeeld voor het afvoeren naar een 5 transportband zonder einde die achter de rotoren is gelegen.

Het achtereinde van de vergaarinrichting is bij voorkeur scharnierend aangebracht aan een opvangplateau waarbij de transporteur in dit geval uitzetbaar is.

Bij een keuze-uitvoering volgens de uitvinding kunnen 10 de twee rotoren bij één einde van een ondersteuningsarm worden ondersteund welke arm bij zijn andere einde scharnierbaar is gemonteerd ten einde om een verticale of in hoofdzaak verticale as te kunnen bewegen.

Alternatief kunnen de twee rotoren aan één einde van een ondersteuningsarm worden gedragen welke ondersteuningsarm bij het 15 andere einde is gemonteerd op een chassis dat op grondwielen wordt ondersteund waarbij een differentiaaloverbrenging tussen de grondwielen is aangebracht.

Bij voorkeur zijn een of meer extra rotoren aangebracht aan de zijkant en/of aan de voorzijde van de twee rotoren en werken deze 20 extra rotoren om de vogels in de genoemde 'twee rotoren te brengen.

Elk van de extra rotoren is geschikt om te worden geroteerd door de aandrijfmiddelen om een verticale of in hoofdzaak verticale as en deze extra rotoren hebben een continu patroon van radiaal uitstekende geleidingselementen die zich bevinden nabij en/of in aanraking 25 zijn met en/of in ingrijping zijn met de geleidingselementen van de twee genoemde rotoren en/of met de geleidingselementen van de andere van de genoemde extra rotoren, indien meer dan twee van de genoemde extra rotoren aanwezig zijn.

In een bepaald geval zijn de twee extra rotoren zodanig 30 aangebracht ten opzichte van de twee eerst genoemde rotoren dat zij in bovenaanzicht gezien een V vormen. Alternatief kunnen de twee genoemde extra rotoren zodanig zijn aangebracht ten opzichte van de twee eerst genoemde rotoren dat zij, gezien in bovenaanzicht, een vierkant of rechthoek vormen.

35 In een ander geval is één van de extra rotoren ten opzichte van de twee eerst genoemde rotoren zodanig aangebracht dat zij in een driehoekige vorm liggen.

Wanneer één of meer extra rotoren aanwezig zijn kunnen de vogels worden vergaard uitgaande van een aftastbeweging evenals van 40 een voorwaartse beweging door het op geschikte wijze beheersen van de 8303725 « ** -3- rotatierichting van één of meer van de extra rotoren.

In het bovenbeschreven geval dat één van de extra rotoren betrokken is in een driehoekige vorm, omvat de vergaarmachine bij voorkeur beheersingsmiddelen voor het variëren van de rotatierichting 5 van de extra rotor zodanig dat deze steeds roteert in de aftastrichting.

Bij voorkeur worden de rotoren door een band aangedreven zodanig dat slip van de band mogelijk is in het geval dat de rotoren worden overbelast.

Aan de hand van de figuren zullen nu een aantal uit-10 voeringen volgens de uitvinding worden toegelicht.

Figuur 1 toont een perspectivisch aanzicht waarbij vanaf de voorzijde van een beweegbare pluimveevergaarder naar achteren wordt gekeken.

Figuren 2 en 3 zijn vereenvoudigde boven- en zij-aan-15 zichten van dezelfde inrichting.

Figuren ή·, 5 en 6 zijn schematische bovenaanzichten van alternatieve uitvoeringen.

Figuren 7a en 7b zijn respectievelijk boven- en zijaanzichten van een andere uitvoering van de vergaarmachine.

20 Figuren 8-11 tonen de werking van de vergaarinrich- ting volgens de figuren 7a en 7b schematisch.

Figuren 12a en 12b zijn respectievelijk boven- en zijaanzichten van nog een andere uitvoering van de vergaarinrichting.

Verwijzend naar de figuren 1 tot 6 omvat een mobiele 25 vogelvergaarinrichting 10 volgens de uitvinding twee rotoren 12, 13 die zijn aangebracht op een ondergestel 15 bij het vooreinde van het chassis 17 van de vergaarinrichting.

De rotoren 12, 13 hebben de vorm van trommels 19 (figuur 1) die elk een patroon van flexibele rubber vingers 20 dragen 30 van het soort dat gewoonlijk wordt gebruikt voor het plukken van karkassen van kippen.

Zoals blijkt uit de tekeningen bevat elke vinger een glad wortelgedeelte nabij de trommel 19 en een gegolfd einddeel. De vingers lopen vanaf een begindiameter van ongeveer 25 mm taps toe tot een 35 einddiameter van ongeveer 12 mm bij de punt. De totale vingerlengte is ongeveer 235 mm hetgeen aanleiding geeft tot een overlap van ongeveer 50 mm ter plaatse van de maximale onderlinge ingrijping van de twee rotoren. De veerkrachtige aard van het vingermateriaal maakt het de vingers 20 mogelijk om in geschikte openingen in de twee trommels te worden ge-40 duwd, zoals weergegeven in figuur 2. Daarbij waarborgt een omtreksgroef 8303728 % -4- in het worteldeel van elke vinger dat de vinger veilig op zijn plaats in de trommelopening wordt vergrendeld.

De rotoren 12, 13 worden aangedreven door V-snaren 23, 24· vanuit twee centraal geplaatste snaarschijven 26 (figuur 1) die zijn 5 gemonteerd op een gemeenschappelijke as, waarbij de ene snaar is gekruisd en de andere niet teneinde de gewenste tegengesteld gerichte rotatie van de twee rotoren te bewerkstelligen.

Bij het boveneinde draagt de as een trapvormige snaar-schijf 31 die wordt aangedreven door een andere V-snaar 32 vanuit een 10 soortgelijke doch omgekeerde snaarschijf 34·. Deze laatste is aangebracht op de uitgangsas van een rechthoekige tandwielkast 36. Het aandrijfsamenstel wordt gecompleteerd door een electromotor 38 die is verbonden met de ingaande as van de tandwielkast 36 via een koppeling 40.

Verwijzingscijfers 28, 29 verwijzen naar twee kammen 15 die zijn bevestigd aan het chassis van de vergaarinrichting teneinde te waarborgen dat de vergaarde vogels naar achteren worden afgegeven.

Het V-snaaraandrijfsysteem dat boven is beschreven, waarborgt dat in geval de rotoren 12, 13 overbelast zouden zijn, de snaren kunnen slippen om hun snaarschijven teneinde het de rotoren moge-20 lijk te maken met roteren op te houden of met een lagere snelheid te roteren.

De verwijzingscijfers 4-2, 4-3 verwijzen naar grondwielen waarop een vergaarinrichting naar voren kan bewegen. Zoals uit figuur 3 blijkt zal het chassis 17 tijdens gebruik op deze wielen naar voren kan-25 telen zodat de rotoren 12, 13 zodanig zullen werken dat de vogels van de grond worden getild om te worden afgevoerd op een transportband 4-5.

Ter vermijding van twijfel wordt erop gewezen dat figuur 2 een bovenaanzicht is van de vergaarinrichting wanneer deze horizontaal is geplaatst.

30 Bij een alternatieve, niet weergegeven uitvoering zal de vergaarinrichting tijdens de werking ervan horizontaal blijven en wordt de gewenste hefwerking van de twee rotoren bewerkstelligd doordat de rotorassen naar voren en naar boven hellen weg van de centrale transportband.

35 Terugkerend naar de weergegeven uitvoering zal het duidelijk zijn dat de band 4-5 is gemonteerd op twee dwarse steunrollen 47, 48, waarvan de rol 47 wordt aangedreven door een riemsamenstel 50 vanuit een rechthoekige tandwielkast 52 die op zijn beurt wordt aangedreven door de trapvormige snaarschijf 34.

8303728 . ·>' -5-

Het samenstel van de transportband wordt gecompleteerd door twee zijwandschermen 54, 55 die zich over het grootste deel van de lengte van de band 45 uitstrekken. Zoals het best blijkt uit figuur 1 zijn de bovenranddelen van de schermen bevestigd aan het chassis 5 17 terwijl de onderste randdelen losjes worden ondersteund door het bovenvlak van de band 45.

De vergaarinrichting wordt gecompleteerd door een duw-handgreep 57 die bovendien de gebruikelijke handbedieningsorganen (niet-weergegeven) voor de motor 38 draagt.

10 Tijdens bedrijf kantelt de bedieningspersoon de ver gaarinrichting naar voren, zoals in figuur 3 is te zien, en wordt de motor 38 gestart teneinde de rotoren 12, 13 in tegengestelde richting te doen roteren. De vergaarinrichting 10 wordt dan naar de vogels geduwd en de in tegengestelde richting roterende rotoren tillen de vogels voor-15 zichtig op naar de transportband 15. De naar achter bewegende band geeft de vogels af aan een niet-weergegeven verpakkingsplateau bij de achterzijde van de vergaarinrichting.

Hoewel de vergaarinrichting zich nog in het prototype-stadium bevindt, is reeds vastgesteld dat een geschikte voorwaartse 20 snelheid van de inrichting ongeveer 3 meter per minuut kan bedragen met een rotatiesnelheid van de rotoren 12, 13 van 40 omwentelingen per minuut en een achterwaartse snelheid (ten opzichte van het chassis van de vergaarinrichting) van ongeveer 100 meter per minuut van de transportband 45.

25 Met de bovenaangegeven afmetingen en werksnelheden kan een vergaarcapaciteit van ongeveer 100 vogels per minuut worden bereikt bij een typische vogelverdeling in een broedhuis van 20 vogels 2 per m .

Bij niet weergegeven alternatieve uitvoeringen kan de 30 vergaarinrichting door een motor worden aangedreven in plaats van met de hand. Andere mogelijke feiten bij toekomstige machines omvatten het gebruik van vier rotoren naast elkaar waarbij de buitenste twee dienen om de vogels naar binnen te vegen in de richting van de twee centrale rotoren die de vogels op de transporteur tillen. Zo een inrichting 35 is weergegeven in figuur 4, waarbij de veegrotoren zijn aangegeven met de verwijzingscijfers 60, 61.

Bij een andere mogelijke uitvoering worden vier rotoren toegepast die bij benadering in een vierkant zijn gerangschikt (figuur 5).

De achterste twee rotoren 12, 13 tillen de vogels op de transporteur 45 40 zoals boven beschreven. De rotatierichting van de voorrotoren 63, 64 kan 8303723 -6- worden gewijzigd zodat vogels kunnen worden opgepikt zowel door de vergaarinrichting van de ene zijkant naar de andere zijkant te bewegen als door deze naar voren te verplaatsen. Bij zo een uitvoering kan het achtereinde van de vergaarinrichting scharnieren bij een punt op het 5 opvangplateau 66 terwijl de transporteur uitzetbaar kan worden uitgevoerd zodat hij naar voren kan bewegen.

Bij een andere uitvoering zal de vergaarinrichting met vier rotoren lineair van de ene zijkant naar de andere zijkant een aftas tbeweging maken voordat naar voren wordt bewogen.

10 Bij de uitvoering volgens figuur 6 is sprake van een dubbelkops-vergaarinrichting waarbij de rotoren 12, 13 en de band 45 van de vroegere uitvoeringen bij 12', 13' en 45' zijn overgenomen.

Bij de uitvoering volgens de figuren 7a en 7b omvat een mobiele vogelvergaarinrichting 110 volgens een ander aspect van de 15 uitvinding drie rotoren 112, 113, 114 die volgens een driehoek zijn gerangschikt en bij het vooreinde van de vergaarinrichting een oppikkop 116 vormen. Elk van de rotoren 112, 113, 114 heeft een patroon van flexibele rubber vingers van het soort dat gewoonlijk wordt gebruikt voor het plukken van karkassen van kippen.

20 Achter de opneemkop 116 is een onder een hoek verlopende transportband 118 aangebracht. Het steungestel 120 voor de band 118 wordt bij één einde gedragen door twee wielen 122 en bij het andere einde door een aftastarm 124 waaraan deze is bevestigd door een horizontaal scharnier 126 die het de transporteur mogelijk maakt om op en neer te schar-25 nieren.

De arm 124 is gemonteerd op het chassis 128 van de vergaarinrichting door middel van een draaitafel 130 die het de armen mogelijk maakt om een boog volgens een verticale as XX te beschrijven (figuur 7b).

30 De arm 124 ondersteunt tevens een tweede draaitafel 132 met een top van grote diameter aangebracht voor het opnemen van vogels van het afvoereinde van de transporteur 118. De draaitafel 132 roteert onafhankelijk van de arm 124 en wordt bekrachtigd om te roteren in één of andere richting zoals bijvoorbeeld weergegeven door de pijl A.

35 De aandrijvingen op de vergaarinrichting kunnen mechanisch, electrisch, hydraulisch of pneumatisch van aard zijn of een combinatie daarvan zijn waarbij het niet weergegeven krachtwerktuig wordt ondersteund op.het chassis 128. Dit kan worden gebruikt om de machine hetzij naar voren hetzij naar achteren aan te drijven zoals weer-40 gegeven met de pijl B, De wielen 122 moeten kunnen worden bestuurd om het 8303728 -7- het voertuig mogelijk te maken om te manoeuvreren.

De transporteur wordt bekrachtigd om naar achteren te transporteren zoals aangegeven met de pijl C. De aftastwerking van het frame 120 van de transporteur en de aftastarm 124 kan bijvoorbeeld worden 5 bewerkstelligd door het op geschikte wijze aandrijven van de wielen 122. Deze kunnen worden aangedreven in twee richtingen zoals weergegeven door de pijlen D en E en kunnen eveneens scharnieren om het het voertuig mogelijk te maken om naar voren te bewegen.

De achterste opneemrotoren 112 en 113 hebben een vaste 10 rotatierichting weergegeven met de pijlen F en G, doch de voorrotor 114 is in staat om in ander richting te roteren zoals weergegeven met de pijl H met dubbele kop. De voorrotor is eveneens in staat om zodanig omhoog getild te worden dat die buiten gebruik is hetgeen met gebroken lijnen 114' is aangegeven.

15 Tijdens bedrijf start de vergaarinrichting 110 voor een broedhuis zodanig dat de transporteur 118 loopt en de draaitafel 132 en de opneemrotoren 112, 113, 114 roteren. De voorrotor 114 roteert in dezelfde richting als de aftastrichting.

De opneemkop beweegt dan door de vogels (figuren 8 en 9) 20 waarbij de vogels vanaf het strooisel worden opgetild en op de transporteur 118 worden geplaatst. De vogels worden dan door de transporteur meegenomen totdat zij op de draaitafel 132 vallen. De draaitafel 132 transporteert de vogels verder totdat zij of met de hand of door een machine worden opgetild en in kratten of dozen worden gepakt.

25 Wanneer de aftastarm het einde van de zijn baan (figuur 10) bereikt, wordt de rotatierichting van de voorrotor 114 omgekeerd en beweegt het voertuig naar voren zoals aangegeven met de pijlen in figuur 11. De arm 114 loopt dan terug in de omgekeerde richting.

Verwijzend naar de figuren 12a en 12b wordt opgemerkt 30 dat deze een uitvoering volgens de uitvinding tonen waarbij de opneemkop 116 is gemonteerd op een stijf frame 134 dat het hoofdchassis van de machine vormt.

Bij de achterzijde wordt het chassis ondersteund door twee grondwielen 136 die op een differentiaalas 138 zijn gemonteerd die 35 kan worden gebruikt om de machine op de normale wijze naar voren aan te drijven en eveneens om het de machine mogelijk te maken om rond een as XX te bewegen. Dit laatste effect wordt bereikt door de ingaande as te vergrendelen op de differentiaal zodat de wielen 136 ten opzichte van elkaar in tegengestelde richtingen kunnen bewegen. Dus wanneer de machine . 40 in het rond tast door de aandrijving van de voorwielen 122, zullen de 8303723

A

-8- achterwielen 136 exact dezelfde mate van beweging uitvoeren doch in tegengestelde richtingen waardoor de machine scharniert rond het midden van de differentiaaleenheid wat op de as XX zou moeten zijn. De machine kan dan weer naar voren worden geplaatst door de vergrendeling op de 5 ingaande as te verbreken en de machine op de normale wijze aan te drijven totdat de machine zich in de volgende stand bevindt om te gaan aftasten.

Het zal duidelijk zijn dat in de figuren 12a en 12b dezelfde verwijzingscijfers en letters zijn gebruikt als in de figuren 10 7a en 7b voor dezelfde onderdelen of bewegingen bij de vroegere uitvoering volgens de uitvinding.

8303720

Claims (18)

1. Vergaarinrichting voor pluimvee, met het kenmerk, dat deze twee naast elkaar geplaatste rotoren bevat waarbij iedere rotor een continu patroon van radiaal uitstekende ge-leidingselementen heeft die zich bevinden dicht bij en/of aangrijpen op 5 en/of ingrijpen met de geleidingselementen van de andere rotor, terwijl aandrijfmiddelen aanwezig zijn voor het in tegengestelde richting roteren van de twee rotoren om verticale of in hoofdzaak verticale assen zodat de geleidingselementen kunnen samenwerken om de vogels tussen de twee rotoren over te brengen naar een afvoerplaats.

2. Vergaarinrichting volgens conclusie 1, m e t het kenmerk, dat deze is gemonteerd om te bewegen in de richting van de te vergaren vogels terwijl de afvoerplaats zich aan de achterzijde van de twee rotoren bevindt.

3. Vergaarinrichting volgens conclusie 1 of 2, m e t 15 het kenmerk, dat de geleidingselementen bestaan uit een patroon van buigzame vingers.

4. Vergaarinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat aan de afvoerzijde van de rotoren schotten zijn geplaatst teneinde te waarborgen dat de vergaarde 20 vogels aan de achterzijde van de twee genoemde rotoren worden afgegeven.

5. Vergaarinrichting volgens conclusie 4·, voorzien van de beperkingen volgens conclusie 3,met het kenmerk, dat de schotten de vorm hebben van stijve of half-stijve kammen die afwisselen met de vingers.

6. Vergaarinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat ten minste gedurende de werking van de inrichting, de rotatie-assen van de genoemde twee rotoren zullen hellen teneinde het de in tegengestelde richting roterende rotoren mogelijk te maken de vogels van de grond te tillen wanneer zij naar de 30 afvoerplaats bewegen.

7. Vergaarinrichting volgens conclusie 6, m e t het kenmerk, dat de twee rotoren de vogels kunnen af geven aan een transporteur zonder einde die zich achter de twee rotoren bevindt.

8. Vergaarinrichting volgens één van de conclusies 35 1-7, met het kenmerk, dat het achtereinde van de vergaarinrichting scharnierbaar is aangebracht ten opzichte van een opvang- 8303728 -10- plateau en dat de transporteur uitzetbaar is.

9. Vergaarinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de twee genoemde rotoren worden gedragen bij één einde van een ondersteuningsarm die bij zijn 5 andere einde scharnierbaar is gemonteerd teneinde om een verticale of in hoofdzaak verticale as te kunnen bewegen.

10. Vergaarinrichting volgens één van de conclusies 1-7,met het kenmerk, dat de twee rotoren worden gedragen bij één einde van een ondersteuningsarm die bij zijn andere einde is 10 gemonteerd op een chassis met grondwielen welk chassis is voorzien van een differentiaaloverbrenging tussen de grondwielen.

11. Vergaarinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat extra rotoren bij de zijkant en/of de voorzijde van de andere rotoren zijn aangebracht en 15 werkzaam zijn om de vogels in die andere rotoren te brengen.

12. Vergaarinrichting volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat de of elke extra rotor geschikt is om te worden geroteerd door de aandrijfmiddelen om een verticale of in hoofdzaak verticale as en dat die extra rotor een continu patroon van radiaal uit- 20 stekende geleidingselementen heeft die dicht zijn aangebracht bij en/of in aanraking zijn met en/of ingrijpen met de geleidingselementen van de genoemde twee rotoren en/of met de geleidingselementen van de ander van de extra rotoren indien meer dan twee van die extra rotoren aanwezig zijn.

13. Vergaarinrichting volgens conclusie 12, me t het kenmerk, dat de twee genoemde extra rotoren zijn aangebracht teneinde met de twee genoemde rotoren, gezien in bovenaanzicht, in een V-vorm te zijn gerangschikt.

14. Vergaarinrichting volgens conclusie 12, met 30 het kenmerk, dat de twee extra rotoren zijn aangebracht teneinde met de twee genoemde rotoren, gezien in bovenaanzicht, volgens een vierkant of een rechthoek te zijn gerangschikt.

15. Vergaarinrichting volgens conclusie 12, me t het kenmerk, dat één genoemde extra rotor is aangebracht teneinde 35 met de de twee genoemde rotoren volgens een driehoek te zijn gerangschikt.

16. Vergaarinrichting volgens één van de conclusies 12-15,met het kenmerk, dat de vogels kunnen worden verzameld door een aftastbeweging evenals door een voorwaartse beweging door het op geschikte wijze beheersen van de rotatierichting van de 40 extra rotor of rotoren. 8303728 * -π-

17. Vergaarinrichting volgens conclusie lé, voorzien van de beperkingen volgens conclusie 15, met het kenmerk, dat deze regelmiddelen heeft voor het variëren van de rotatierichting van de extra rotor zodat deze steeds kan roteren in de aftastrichting. 5

18. Vergaarinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de rotoren door een riem worden aangedreven zodanig dat de riem kan slippen in geval de rotoren worden overbelast. v 8305728