NL8303285A - Uit twee delen bestaand bevestigingsorgaan met grendelpen. - Google Patents

Description

* p & c / LW 1936-37 Ned.dB/LdB . f *

Korte aanduiding: Uit twee delen bestaand bevestigingsorgaan met grendel-pen.

De uitvinding heeft betrekking op blinde bevestigins-5 organen en in het bijzonder op het uit twee delen bestaande type met een pen of spil en een bus en met een mechanische vergrendelconstructie voor het vergrendelen van de pen en de bus met elkaar.

Bij veel toepassingen van blinde bevestigingsorganen is het gewenst dat de pen en de bus mechanisch met elkaar worden vergrendeld 10 teneinde losgaan en verlies van de pen door trillingen enz. te voorkomen. Voorbeelden van dergelijke blinde bevestigingsorganen kunnen worden gevonden in de Amerikaanse octrooischriften 4,046.053, 3.288.016 en 2,538.623.

Met de onderhavige uitvinding wordt een uit twee delen bestaand blind bevestigingsorgaan (met een pen en een bus) van eenvoudige construc-15 tie verschaft, waarbij een inwendig deel van de bus radiaal naar binnen wordt gevouwen en/of bewogen door een deel van de pen in een vergrendelzak aan de pen.

Het doel van de uitvinding is het verschaffen van een nieuw type blind bevestigingsorgaan, bestaande uit een pen en een bus, waarbij 20 de pen en de bus mechanisch aan elkaar worden vergrendeld door materiaal van de bus dat radiaal naar binnen wordt gevouwen en/of bewogen in een grendelzak van de pen.

De uitvinding zal hieronder nader worden toegelicht aan de hand van de tekening, waarin enige uitvoeringsvoorbeelden van het be-25 vestigingsorgaan volgens de uitvinding zijn weergegeven.

Fig. 1 is een aanzicht, met sommige delen doorgesneden en andere weggebroken, van een blind bevestigingsorgaan met pen en bus, in de stand voor het aanbrengen ervan aan een paar met elkaar te verbinden werkstukken.

30 Fig. 2 is een gedeeltelijke doorsnede op grotere schaal van een deel van het grendel- en aanslagmechanisme van de pen en de bus van fig. 1.

Fig. 3 toont het bevestigingsorgaan van fig. 1, gedeeltelijk aangebracht aan de werkstukken.

35 Fig. 4 toont het bevestigingsorgaan in de uiteindelijke vast gezette stand.

Fig. 5 toont een deel op grotere schaal, met name het grendel-mechanisme tussen de bus en de pen.

Fig. 6 toont het bevestigingsorgaan van fig. 1 in de vastgezette 40 eindstand, aan werkstukken van maximale dikte.

.'·* *'"* -*1· -*? -»A *"?J

V* t \ , - 2 -

Fig. 7 toont een andere uitvoeringsvorm van de pen van het bevestigingsorgaan.

Fig. 8 toont op grotere schaal de grendelgroef van de pen volgens fig. 7.

5 In fig. 1 is een blind bevestigingsorgaan 10, bestaande uit een holle bus 12 en een pen 14, weergegeven in op een lijn liggende openingen 16, 18 van werkstukken 20, 22, die met elkaar moeten worden verbonden. De werkstukken 20, 22 hebben een gecombineerde dikte die de minimum overspanning voor het bevestigingsorgaan 10 voorstelt. Wanneer 10 een extra werkstuk 23 (met opening 25), dat met streep-stiplijnen is weergegeven, wordt toegevoegd heeft men de maximum overspanning voor het bevestigingsorgaan 10. De dikte van het werkstuk 23 geeft het overspan-ningsgebied voor het bevestigingsorgaan 10 aan, d.w.z. het algemene maximale gebied van werkstukdikten, waarin het bevestigingsorgaan 10 15 werkt tussen , de minimale en de maximale overspanning.

De holle bus 12 heeft een in hoofdzaak recht schachtdeel 24 met een constante buitendiameter, dat aan het vooreinde eindigt in een verbrede kop 26. De verbrede kop heeft een concave verdieping 27 grenzend aan het schachtdeel 24 voor het verschaffen van een speling met 20 de buitenrand van de opening 18.

De bus 12 heeft een centrale doorgaande boring, die een schacht-boringdeel 28 omvat dat in hoofdzaak over de lengte van het schachtdeel 24 verloopt en nabij de verbrede kop 26 is verbonden met een boringdeel 30 met kleine diameter, dat op zijn beurt eindigt in een verzonken deel 25 32. Een ringvormige aanslagschouder 34 is aangebracht op de overgang tussen het schachtboringdeel 28 en het deel 30 met kleinere diameter.

Het aanslag__schouderdeel van de bus 12 en de pen 14 is vergroot in fig. 2 weergegeven. De aanslagschouder 34 eindigt in een radiaal naar binnen en naar achteren hellend, in hoofdzaak afgeknot kegelvormig 30 vlak 36. De aanslagschouder 34 is verder gescheiden van het radiaal tegenover liggende deel van de bus 12 door een ringvormige sleuf 38 die axiaal naar voren verloopt naar de verbrede kop 26.

De pen 14 heeft een langwerpig, in hoofdzaak glad penschacht- deel 40 dat eindigt in een verbrede kop 42 aan het achtereinde (het 35 blinde einde van het bevestigingsorgaan 10); de pen 14 heeft een aantal ringvormige trekgroeven 44 aan het tegenovergestelde einde, verbonden met het schachtdeel 40 door een glad deel 45 met kleinere diameter; een taps deel 41 verbindt de schachtdelen 40 en 45. De diameter van het pen- schachtdeel 40 is in hoofdzaak gelijk aan die van de boring 30 met 40 kleinere diameter van de bus 12, d.w.z. heeft daarmee kleine positieve o ~l Λ v’ ·' .-*1 -j j i * - 3 - of negatieve speling, terwijl het gladde deel 45 een grote speling heeft ten opzichte van het boringdeel 30. De maximum of topdiameter van de trekgroeven 44 is echter groter dan het boringdeel 30, waardoor de bus 12 en de pen 14 in voorgemonteerde toestand vödr het aanbrengen bij 5 elkaar worden gehouden. De trekgroeven 44 worden gerold van de zelfde diameter als het deel 45 nadat de pen 14 in de bus 12 is gestoken; de grote speling tussen dat deel met aanvankelijk kleinere diameter van het voorgerolde trekgroef-pendeel en het boringdeel 30 met kleinere diameter vergemakkelijkt de montage, met een minimale aanraking en/of 10 schrappen van het voorgerolde deel (het verlengde van het deel 45) ten opzichte van de aanslagschouder 34 van de bus.

De penkop 42 heeft een einddeel 46 met grotere diameter, verbonden met een deel 48 met kleinere diameter door een afgeknot kegelvormig of taps deell50. Het kopdeel 48 met kleinere diameter heeft een zodanige 15 diameter, dat dit nauw past in of met een kleine speling ten opzichte van het schachtboringdeel 28 van de bus 12. De penkop 42 is in hoofdzaak hol door een blinde boring 52, die eindigt in een taps deel 54 dat doorloopt in hoofdzaak tot het gebied van het afgeknot kegelvormige kopdeel 50. Het einde van de penkop 46 is gedeeltelijk gesloten door een afgeknot 20 kegelvormig deel 51. Buitendiameter van het kopeinddeel 46 is in hoofdzaak ongeveer gelijk aan de buitendiameter van het busschachtdeel 24.

Een ringvormige aanslagschouder 56 van de pen is verkregen door de overgang tussen het kopdeel 48 met kleinere diameter, dat dient als schouderdeel en het penschachtdeel 40 en heeft een eindvlak 57 25 dat in hoofdzaak vlak is en loodrecht staat op de langshartlijn van de pen 14 (fig. 2). Een grendelzak 58 wordt begrensd door een ringvormige groef, gelegen direkt grenzend aan de penaanslag 56. Op een bepaalde afstand axiaal naar voren van de grendelzak 58 bevindt zich een ringvormige breekgroef 60. De breekgroef 60 kan in hoofdzaak gesloten zijn en van 30 de soort volgens Amerikaans octrooischrift 3,292.482 en vormt het zwakste deel van de pen 14.

Het bevestigingsorgaan 10 kan worden aangebracht met een aan-brenggereedschap dat van een algemeen bekend type kan zijn, zodat de details daarvan zijn weggelaten. Opgemerkt wordt echter dat het gereed-35 schap een spantang. bekkensamenstel heeft, dat kan grijpenom de trekgroeven 44 van de pen 14, terwijl een aambeeld aanligt tegen de grote kop 26 van de bus. Bij bediening van het gereedschap beweegt het bekkensamenstel axiaal van het aambeeld af, waardoor een axiale kracht wordt uitgeoefend tussen de pen 14 en de bus 12.

40 Wanneer de grootte van deze axiale kracht toeneemt wordt de r % - 4 - pen 14 in de bus 12 getrokken en het tapse kopdeel 50 bewogen in het einde van de bus 12 voor het uitzetten van dat einde en het vormen van een vergrote, tulpvormige blinde kop 66; deze aanvankelijke werking blijkt uit fig. 3.

5 Wanneer de werking van het gereedschap doorgaat wordt de pen 14 verder in de bus 12 getrokken. Wanneer de dikte van de werkstukken 20, 22 is als weergegeven, wordt slechts een klein deel van de vergrote penkop 42 in de bus 12 bewogen voorbij het achtervlak of het blinde vlak 68 van het werkstuk 22.

10 De blinde kop 66 is natuurlijk reeds gevormd buiten het vlak 68 (fig. 3) en verdere radiale uitzetting van de bus wordt begrensd door de werkstuk-opening 16. Voor werkstukken met grotere gecombineerde dikte (zie fig. 1 en 6 met het werkstuk 23 erbij); heeft, teneinde axiale beweging van de penkop 42 in de werkstukopening 25 mogelijk te maken zonder dat overmati-15 ge belastingen op de pen 14 nodig zijn, de blinde boring 52 zodanige afmetingen, dat de penkop 42 wordt ingedrukt (zie fig. 6) bij een gekozen lage belasting, wanneer deze wordt bewogen in het gebied van de bus 12 ter plaatse van de werkstukopeningen 16, 18 en/of 25.

Het penschachtdeel 40 wordt bewogen in de busboring 30 met 20 kleinere diameter en werkt als geleiding voor de pen 14 voor het versterken van de uitlijning tussen de aanslagschouder 46 van de pen en de aanslagschouder 34 van de bus. Het tapse deel 41 draagt bij tot het sturen van het pendeel 40 wanneer het de busboring 30 binnengaat.

Wanneer de axiale beweging van de pen 14 voortgaat, komt het 25 aanslagvlak 57 van de pen aan tegen het aanslagvlak 36 van de bus en wordt dit radiaal naar binnen in de grendelzak 58 bewogen.

Nadat de grendelzak 58 in hoofdzaak is gevuld wordt de beweging van de pen 14 gestopt en neemt de relatieve axiale kracht tussen de pen 14 en de bus 12 toe totdat een bepaalde grootte is bereikt, waarbij de pen 14 30 breekt in de breekgroef 60. Opgemerkt wordt dat de breekgroef 60 en de aanslagschouder 56 van elkaar zijn gescheiden door een bepaalde afstand, zodanig, dat wanneer de aanslagschouder 56 door de schouder 34 wordt belet verder axiaal te bewegen,de breekgroef 60 is gelegen binnen de boringdelen 30 en 32 van de bus, zodanig dat bij breuk het buitenste 35 afgebroken einde van de pen 14 in hoofdzaak niet voorbij het aangrenzende buitenvlak van de buskop 26 uitsteekt.

Opgemerkt wordt dat het schouderaanslagvlak 36 van de bus helt teneinde te bevorderen dat het materiaal daarvan radiaal naar binnen wordt gevouwen of bewogen. Wat dit betreft is het samenwerkende vlak van 40 de penaanslagschouder 56 zodanig gericht ten opzichte van dat van het a ? ·?. ^ ir V? *4 %} C. Ö yj s - 5 - * f busvlak 36 dat de radiaal naar binnen vouwende werking wordt bevorderd.

Het materiaal van de busschouder 34 wordt dus in hoofdzaak radiaal naar binnen en niet radiaal naar buiten gericht. Zoals hierboven is gezegd is de aanslagschouder 34 ringvormig gescheiden over een bepaalde 5 afstand door de ringvormige sleuf 38. Deze sleuf of scheiding vergroot de radiaal naar binnen vouwende werking vanhet materiaal van de bus-aanslagschouder 34 in de grendelgroef 58. Natuurlijk bepaalt het tapse busoppervlak 36 de aanvankelijke radiale scheiding van de aanslagschouder 34 van het radiaal tegenover liggende deel van de bus 12.

10 Het materiaalvolume van de aanslagschouder 34 van de bus wordt zodanig gekozen ten opzichte van het volume van de grendelgroef 58 dat deze in hoofdzaak wordt gevuld en de axiale beweging van de pen 14 wordt gestopt op de gewenste plaats in hoofdzaak wanneer dat vullen heeft plaatsgevonden, d.w.z. zodanig dat de breuk van de pen bij de breekgroef 15 60 plaatsvindt binnen de buskop. Dus is het volume van de aanslagshouder 34 van da bus, dat is gescheiden van de rest van de bus 12 door het tapse deel en de sleuf 38, in hoofdzaak gelijk aan of groter dan het volume dat nodig is voor het vullen van de grendelgroef 58 en het aangrenzende gebied tussen de pen 14 en de bus 12.

20 Tegelijk is de axiale lengte van de sleuf 38 beperkt, teneinde axiale afschuiving te voorkomen van de aanslagschouder 34 vein de bus en/of een verslechtering van de penstoppende werking. In een vorm van de uitvinding werden de sleuf 38 en de tapsheid van de aanslagschouder 34 zodanig gekozen dat het volume ongeveer 140% bedroeg van het volume 25 dat gewenst is voor het goed vullen van de grendelgroef 58 en het aangrenzende volume tussen de pen 14 en de bus 12 op deze plaats (gebaseerd op de volumes vóór het aanbrengen van het bevestigingsorgaan).

Opgemerkt wordt dat het overs chotvolume van het grendelmateriaal van de busschouder rekening houdt met toename van het volume van de grendelgroef 30 58 door rekken van de pen.

Het is duidelijk dat volgens de uitvinding de aanslagschouder 34 van de bus axiaal beweegbaar is en in zekere zin is gevormd als een aanslag voor het stoppen van de beweging van de pen 14 nadat de aanslagschouder radiaal naar binnen is gevouwen of bewogen voor het vrijwel 35 geheel vullen van het beschikbare volume in het gebied van de grendel-graef 58 voor het vormen van de mechanische vergrendeling.

Tegelijk dient het vlak 57 van de penaanslagschouder eerst voor het vouwen en/of vervormen van het materiaal van de aanslagschouder 34 van de bus radiaal naar binnen. Wanneer dit gebeurt, is vrijwel het gehe-40 le vlak 47 (met inbegrip van het in de grendelgroef 58 uitstekende deel) t\ * ; . .-» .Λ

*.· J

- 6 - * * werkzaam als aanslag. Opgemerkt wordt ook dat bij het vullen van de grendelgroef 58 de beweging van het grendelmateriaal van de aanslagschou-der 34 van de bus vrijwel geheel radiaal naar binnen is.

De aanslagschouder 34 van de bus, die is gescheiden van de 5 rest van de bus 12 door het tapse verloop en de sleuf 38, ligt in hoofdzaak binnen de begrenzing, van de vergrote buskop 26. De buskop 26 verschaft radiale stijfheid en gaat elke neiging tot radiale uitzetting van de bus 12 tegen wanneer de schouder 34 wordt vervormd in de grendelgroef 58. In dit opzicht is de breekgroef 60 ontworpen om te breken bij.

10 een grotere axiale belasting dan de belasting waarbij het vullen van de grendelgroef 58 plaatsvindt. Na het vullen kan dus de extra axiale kracht, die nodig is voor het breken van de pen, het busmateriaal radiaal de bus 14 doen uitzetten. Deze radiale vèrplaatsing van het busmateriaal kan tot gevolg hebben dat de pen 14 axiaal beweegt, waardoor zijn eind-15 stand moeilijker te besturen wordt. Door het plaatsen van de aanslagschouder 34 van de bus in hoofdzaak binnen de begrenzing van de buskop 26 wordt deze radiale uitzetting voorkomen. Radiale opsluiting van de bus 12 door de werkstukboringen 16 en 18 is dus niet essentieel. In feite kan het bevestigingsorgaan 10 bevredigend worden aangebracht met een 20 geschikte vergrendeling wanneer er een vrij grote radiale speling bestaat tussen de boringen 16 en 18 en de bus 12.

De bovengenoemde constructie bevordert goed vullen van de grendelgroef 58 en brengt ook variaties in de axiale plaats van de pen 14, waarbij de groef 58 is gevuld en de schouderaanslag is gevormd, tot 25 een minimum terug, zodat een vaste plaats wordt verkregen van de breuk ter plaatse van de breekgroef 60, binnen de begrenzing van de buskop 26.

In een uitvoeringsvorm volgens de uitvinding werden de pen 14 en de bus vervaardigd van een ijzer materiaal, waarbij de pen 14 een hardheid had van ongeveer Rockwell C 40 en de bus 12 een hardheid van 30 ongeveer Rockwell B 90.

De pen 14 en de bus 12 kunnen worden bekleed met zink, cadmium of ander geschikt materiaal ter verkrijging van corrosie-weerstand. De bekleding dient ook als smeermiddel en verkleint de wrijving tussen de pen 14 en de bus 12 bij het aanbrengen, waardoor een goede werking wordt bevor-35 derd. De wrijving kan verder worden verminderd door het gebruiken van een lichte bekleding van een smeermiddel, zoals SPERMAFOL 5200, dat in de handel wordt gebracht door Ashland Oil Inc.

De pen 14 en de bus 12 worden in elkaar gezet na het bekleden en eventueel smeren. Daardoor worden de trekgroeven 44 gerold na het 40 bekleden, zodat de vorm en de afmetingen dichter liggen bij de gewenste yi ' ' ** * ' -W ·-> >~ » - 7 - trekgroefvorm. Daar de trekgroeven 44 de pen 14 en de bus 12 bij elkaar houden voor behandeling vó6r het aanbrengen, is geen nauwe of vaste passing nodig tussen enig deel van de pen 14 en de bus 12 voor het bevorderen van het behouden van de voorgemonteerde toestand van de pen en de bus. Het 5 schachtdeel 45 van de pen kan daardoor een vrij grote speling hebben ten opzichte van de busboring 30 met kleinere diameter. Het geleidings-deel 40 heeft zodanige afmetingen dat het ligt binnen een gebied waardoor een geringe positieve of negatieve speling ontstaat slechts met de busboring 30. Ook het deel 48 van de penkop met kleinere diameter 10 heeft een kleine positieve of negatieve speling ten opzichte van de busboring 28. In feite verloopt in een uitvoeringsvorm (fig. 2)het radiale buitenvlak 49 van het penkopdeel 48 iets taps radiaal naar buiten en in axiaal achterwaartse richting (d.w.z. naar de blinde zijde van het bevestigingsorgaan 10) zodanig dat de buitenrand, radiaal gezien, van 15 het schoudervlak 57 van de penaanslag een geringe positieve speling heeft met de busboring 28. Door alle bovenstaande maatregelen worden de wrijvingsbelastingen verminderd en eveneens het krassen of afschrapen van de bekleding en/of ander materiaal van de pen 14 en de bus 12, waardoor de grendelgroef 58 zou kunnen worden gevuld en de mogelijkheid 20 daarvan verminderd voor het goed opnemen van het grendelmateriaal van de aanslagschouder 31.

Gemeend wordt dat het gewenst is de grendelgroef 58 zeer dicht te leggen bij en/of als voorzetting van de aanslagschouder 57 van de pen voor het bevorderen van de doelmatigheid van het vullen met het 25 materiaal van de aanslagschouder 34 van de bus. Eveneens wordt gemeend dat het gewenst is dat de voorwand 70 van de grendelgroef 58 axiaal zo ver mogelijk af ligt van de breekgroef 60, terwijl zij beide natuur -lijk in hoofdzaak zijn gelegen binnen de begrenzing van de buskop 26 om de bovenbeschreven redenen.

30 Gebleken is dat bij een bepaalde uitvoeringsvorm het gewenst is de axiale lengte X van de grendelgroef 58 te beperken. Bij een bus 12 met een nominale buitendiameter van het schachtdeel 24 van 6,35 mm en met een kophoogte Y in het gebied van ongeveer 2,7 tot 3 mm wordt gemeend dat een axiale lengte X van de grendelgroef 58 in het gebied 35 van ongeveer 0,13 tot 0,63 ram bevredigende resultaten geeft. Een belangrijk kortere of grotere lengte van de grendelgroef 58 kan de vasthoud-kracht van de pen 14 verminderen. Bij een bepaalde uitvoeringsvorm lag de axiale lengte X in het gebied van ongeveer 0,25 tot 0,40 mm.

Verder wordt opgemerkt dat het grendelmechanisme van het 40 bevestigingsorgaan 10 wordt verkregen door de samenwerking tussen de pen * ♦ - 8 - 14 en de bus 12 en niet afhankelijk is van énige speciale constructie van het aahbrenggereedschap.

Bij een andere uitvoeringsvorm volgens de uitvinding helt de penaanslagschouder radiaal en versterkt daardoor extra het richten van het 5 materiaal van de aanslagschouder van de bus radiaal naar binnen. Dit blijkt : in de uitvoeringsvorm volgens fig. 7, waarin soortgelijke onderdelen als in fig. 1 tot 4 zijn aangeduid met de zelfde cijfers met toevoeging van de letter a.

Volgens fig. 7 heeft het blinde bevestigingsorgaan 10a een holle 10 bus 12a en een pen 14a. De pen 14a heeft een ringvormige penaanslagschouder 56a met een eindvlak 57a, dat in hoofdzaak afgeknot kegelvormig is en radiaal naar buiten en axiaal naar voren steekt, d.w.z. in een richting van de penkop 42a af. Wanneer dus het hellende eindvlak 57a van de penaanslag 56a aankomt tegen de aanslagschouder 34a van de bus, wordt het 15 materiaal van de schouder 34a radiaal naar binnen gericht . in de ring- vormige grendelgroef 58a. Opgemerkt wordt dat de groef 58a een gebogen of haakvormig naar achteren verlopende voorwand 70a heeft. Dit bevordert het vasthouden van het grendelmateriaal van de busaanslagschouder 34a door de groef 58a en weerstaat het naar achteren uitdrukken van de pen 14a. In 20 dit opzicht wordt opgemerkt dat het gewenst is dat de voorwand niet naar voren en radiaal naar buiten helt, zoals met streep-stiplijnen 74 is aangegeven en dat de wand tenminste in hoofdzaak moet worden gevormd liggend in een vlak loodrecht op de hartlijn van het bevestigingsorgaan 10a. Deze constructie is weergegeven bij de uitvoeringsvorm volgens fig. 1 tot 25 4 (zie wand 70).

30 Λ " "N — .·* ; .. o

Claims (11)

1. 2. Bevestigingsorgaan volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de busaanslagschouder (34) tenminste een deel heeft, dat radiaal is gescheiden van het radiaal tegenover liggende deel (24) van de bus.
2. 3. Bevestigingsorgaan volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat 30 de busaanslagschouder radiaal is gescheiden van het radiaal tegenover liggende deel van de bus door een ringvormige sleuf (38).
3. 4. Bevestigingsorgaan volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk, dat het radiaal gescheiden deel van de busaanslagschouder een voldoende volume bepaalt voor het in hoofdzaak vullen van het volume van de grendel- 35 groef (58).
4. 5. Bevestigingsorgaan volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de busaanslagschouder (34) eindigt in een taps deel, £ -Γ ^ -· -? V * *.·; -- « : Λ ' * - 10 - begrensd door een vlak (36) dat axiaal naar achteren en radiaal naar binnen verloopt van het radiaal tegenover liggende deel van de bus.
5. 6. Bevestigingsorgaan volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de busaanslagschouder(34; in hoofdzaak is gelegen 5 binnen de begrenzing van de vergrote buskop (26), waardoor radiale uitzetting van de bus wordt belet wanneer de busaanslagschouder wordt vervormd in de grendelgroef.
6. 7. Bevestigingsorgaan volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de met elkaar in aanraking komende vlakken (57, 36) 10 een axiaal naar voren en radiaal naar buiten stekend vlak (57a) aan de penaanslagschouder (56a) omvatten.
7. 8. Bevestigingsorgaan volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de grendelgroef (58a) aan zijn achtereinde wordt begrensd door de penaanslagschouder (57a) en aan zijn voorzijde door een axiaal naar achte- 15 ren en radiaal naar buiten verlopend vlak (70a).
8. 9. Bevestigingsorgaan volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het penschouderdeel (48) is verkregen door een kopdeel met kleinere diameter, grenzend aan het penschachtdeel (40), met een grotere diameter dan die van het penschachtdeel, waarbij de pen 20 een trekgroefdeel (44) heeft, gevormd op een deel(45) met kleinere diameter, dat is verbonden met het penschachtdeel (40), waarbij het deel (45) met kleinere diameter een kleinere diameter heeft dan het penschachtdeel (40) en het kopdeel (48) met kleinere diameter een diameter heeft die een kleine positieve of negatieve speling geeft met de doorgaande 25 boring (28), waarbij het deel (45) met kleinere diameter van de pen een diameter heeft die een grote speling geeft met het boringdeel '.30' met kleinere diameter en vóór het aanbrengen door middel van het uitoefenen van een relatieve axiale kracht, verloopt door de boring met kleinere diameter, waarbij het schachtdeel (40) van de pen een diameter heeft, die 30 een kleine positieve of negatieve speling geeft met het boringdeel (30) met kleinere diameter, waardoor het werkt voor het sturen van de pen bij zijn beweging door de bus als reactie op de relatieve axiale kracht.
9. 10. Bevestigingsorgaan volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat het trekgroevendeel een aantal trekgroeven (44) heeft, die daarop zijn 35 gevormd na het in elkaar monteren van de pen en de bus, waarbij de trekgroeven een grotere topdiameter hebben dan het boringdeel (30) met kleinere diameter, zodanig dat de pen en de bus vóór het aanbrengen bij elkaar worden gehouden.
10. 11. Bevestigingsorgaan volgens een der voorgaande conclusies, 40 met het kenmerk, dat de pen een trekgroevendeel (44) heeft, verbonden r* • 1 * <1 ' ’ < - 11 - met het penschachtdeel door een breekgroef (60), die zodanig is gelegen ten opzichte van de grendelgroef (58), dat nadat de grendelgroef in hoofdzaak is gevuld, de breekgroef breekt bij een bepaalde grootte van de axiale kracht binnen de begrenzing van de vergrote buskop.
11. 12. Bevestigingsorgaan volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat de breekgroef (60) is gelegen op een gekozen axiale afstand van de grendelgroef, waardoor vervorming van de grendelgroef als reactie op de axiale kracht vóór de breuk van de breekgroef wordt voorkomen. 10 ,Λ 7 ·· ·, .. . ; *-»