NL8204725A - Houder voor afval, werkwijze en inrichting voor het vervaardigen van een dergelijke houder en deksel behorende bij de houder. - Google Patents

Description

-1- 22864/Vk/mb

Korte aanduiding: Houder voor afval, werkwijze en inrichting voor het vervaardigen van een dergelijke houder en deksel behorende bij de houder.

5 De uitvinding heeft betrekking op een houder, in hoofdzaak vervaardigd uit kartonhoudend materiaal, voor het opslaan en vervoer van afval, welk kartonhoudend materiaal in de vorm van een strook is gewikkeld, met elkaar gedeeltelijk overlappende wikkelingen ter verkrijging van een kegelvormig lichaam dat is voorzien van een bodem en 10 een deksel. De uitvinding heeft verder betrekking op een deksel behorende bij een dergelijke houder en op een werkwijze en inrichting voor het vervaardigen van een dergelijke houder.

Uit de Nederlandse octrooiaanvrage 8020245 is een inrichting bekend voor het vervaardigen van kegelvormige hcuders uit strookvorraig 15 afvalmateriaal, te weten karton, met een breedte van 40-60 mm, welke stroken worden opgewikkeld en met elkaar verlijmd. Meer in het bijzonder is de Nederlandse octrooiaanvrage 8020245 gericht op de inrichting voor het vervaardigen van kegelvormige houders. Ook in het Duits octrooi 256.937 is een machine beschreven voor het vervaardigen van verpakkings-20 materiaal uit strookvormig papier, door de elkaar gedeeltelijk overlappende stroken met een kleefmiddel aan elkaar te verbinden.

Houders uit karton zoals vervaardigd volgens octrooiaanvrage 8020245 zijn niet geschikt voor het bewaren en vervoeren van nat afval, omdat dan het karton wordt doorweekt en de mechanische sterkte van de 25 houder verloren gaat. Met name is nu gezocht naar een houder voor het bewaren, vervoeren en tenslotte vernietigen van ziekenhuisafval. Er is een grote behoefte aan houders voor het bewaren en vervoeren van dit soort afval, omdat men ernaar streeft om dit afval zoveel mogelijk centraal te vernietigen. Dit betekent dat men ernaar streeft om de 30 houders samen met het afval te vernietigen, met name te verbranden, zodat de houder eenmalig kan worden gebruikt, hetgeen tevens inhoudt dat de houder goedkoop moet zijn. Anderzijds echter moet de houder voldoen aan bepaalde eisen met betrekking tot de stevigheid en het afsluitend vermogen, omdat anders de kans op infecties te groot is.

35 Bij het te verwerken afval moet in eerste instantie worden s gedacht aan anatomisch afval, cadavers van proefdieren, eventueel besmette afvalstoffen, chemisch afVal uit laboratoria en apotheken, injectienaalden, verband, tampons en ander afvalmateriaal dat ontstaat 8204725 * ίΛ -2- 22864/Vk/mb bij chirurgische ingrepen, en huishoudelijk afval uit ziekenhuizen en daarmee vergelijkbare inrichtingen. Uit de opsomming van de te behandelen afvalsoorten, zal het duidelijk zijn dat men hiertoe geen houder kan gebruiken uit karton. Karton heeft echter wel het voordeel dat het makke-5 lijk met het afval kan worden verbrand en een goedkope grondstof is.

Uit gedane proeven is gebleken dat karton waterdicht kan worden gemaakt, doch de hierbij te gebruiken kunststoffen zijn vaak schadelijk voor het milieu, vanwege de toe te passen oplosmiddelen. Ook zou het mogelijk zijn om karton aan de binnenzijde te voorzien van een zak van kunststoffoelie, 10 doch het is gebleken dat dergelijke zakken snel scheuren of worden geperforeerd, vooral indien injectienaalden en andere hiermee vergelijkbare instrumenten in een dergelijke zak worden gegooid. Bovendien moet de houder of het vat aan de buitenzijde bestand zijn tegen vocht, hetgeen niet zo is bij de houders beschreven in octrooiaanvrage 8020245.

15 Door de gedane onderzoekingen is het nu mogelijk gebleken om een houder voor bovengenoemd afval te vervaardigen op een naar verhouding goedkope wijze en de houder volgens de uitvinding wordt dan ook hierdoor gekenmerkt, dat het kartonhoudend materiaal een met kunststof geplastificeerde karton is. Het is namelijk gebleken dat een grote 20 hoeveelheid materiaal dat wordt gebruikt voor het vervaardigen van verpakkingsmateriaal voor melk, aangegeven als "melkkarton" voor dit doel wordt afgekeurd omdat het bijvoorbeeld tijdens transport licht is beschadigd, vochtig is geworden of bij het vervaardigen van bekers en dergelijke snijafval is ontstaan. Verder wordt een grote hoeveelheid 25 van dit materiaal afgekeurd vanwege eventuele bacteriologische verontreiniging. Dit afgekeurde "melkkarton" bestaat uit cellulose, aan beide zijden voorzien van een polyetheenfilm en dit materiaal heeft een goede natte sterkte. Het vernietigen van dit afgekeurde melkkarton levert grote problemen op, omdat het niet opnieuw kan worden gebruikt als 30 kartonmateriaal, daar de cellulose is voorzien van de kunststoflaag waardoor het materiaal watervast is en niet geschikt om te worden gerecycleerd. Storten op een vuilnisbelt is ook ongewenst omdat dit materiaal zeer langzaam wordt afgebroken. Daarom is verbranding van dit materiaal een van de weinige goede oplossingen.

35 Door het volgen van de werkwijze volgens de uitvinding wordt dit afgekeurde materiaal gesneden tot strookvormig materiaal met een breedte van 5-12 on, en vervolgens wordt dit materiaal verwerkt tot houders waarin het bovenvermelde natte afval kan worden bewaard, opgeslagen, 8204725 % * -3- 22864/Vk/mb vervoerd en vernietigd. De werkwijze volgens de uitvinding voor het vervaardigen van een houder zoals bovenvermeld wordt uitgevoerd door het strookvormig materiaal op een doorn te wikkelen waarbij de stroken elkaar gedeeltelijk overlappen, welke werkwijze hierdoor wordt gekenmerkt, dat 5 de stroken hechtend met elkaar worden verbonden door de stroken te verwarmen.

Door het verwarmen van de stroken geplastificeerde karton, in geval van melkkarton polyetheen, wordt de kunststof, in het bijzonder polyetheen tot smelten gebracht, zodat de twee op elkaar liggende stroken 10 onlosmakelijk met elkaar worden verbonden. Zodoende wordt de tot nu toe uitgevoerde lijmbewerking voor kartonnen houders, vervangen door een lasbewerking. Het hierbij verkregen voordeel is dat het niet nodig is om lijmhoudende mengsels te gebruiken, die dan later moeten worden verbrand bij het vernietigen van het afval, zodat nu kleinere hoeveelheden 15 schadelijke stoffen vrijkomen. Verder wordt nu een houder verkregen die beter bestand is tegen water en die goedkoper is te vervaardigen. Nu het duidelijk is dat een houder vervaardigd volgens de werkwijze van de uitvinding uit geplastificeerde karton zulke goede eigenschappen heeft voor het bewaren en vervoeren van nat afval, zal het duidelijk zijn dat 20 dergelijke houders niet zijn beperkt tot houders vervaardigd uit strookvormig melkkarton, doch dat hiervoor ook andere geplastificeerde kartonsoorten kunnen worden toegepast.

De bodem van de houder volgens de uitvinding is bij voorkeur eveneens vervaardigd uit hetzelfde materiaal als waaruit de koker is 25 vervaardigd, terwijl het deksel een spuitgietprodukt is van bij voorkeur polyetheen.

De uitvinding wordt nader toegelicht aan de hand van de volgende beschrijving, waarbij is verwezen naar de bijgevoegde tekening, waarin: 30 fig. 1 een inrichting in vooraanzicht weergeeft volgens de uit vinding bij het begin van de uit te voeren werkwijze, fig. 2 de inrichting in bovenaanzicht weergeeft volgens de uitvinding waarbij strookvormig materiaal wordt gewikkeld, fig. 3 een houder weergeeft volgens de uitvinding, 35 fig. ^ een detail is van de bodem in de houder en fig. 5 een detail is van het deksel.

In fig. 1 is een voorbeeld van een inrichting weergegeven zoals kan worden toegepast voor het vervaardigen van de houders volgens 8204725 φ 'Λ -4- 22864/Vk/mb de uitvinding. Hiertoe is een kegelvorraig lichaam of doorn 2 draaibaar opgesteld om zijn as in machinedeel 1 dat is bevestigd op frame 4. Aan de zijde met de grote diameter voor de doorn is een afschuifring 3 geplaatst die dient om de houder uit de inrichting te verwijderen in samen-5 werking met het verschuifbare ondersteuningsdeel 8. Aan de zijde van de kleine diameter van de doorn wordt deze doorn 2 ondersteund door een schijf 7 die het boderadeel 6 centrisch tegen doorn 2 drukt. Om de doorn 2 te doen draaien is schijf 7 gelagerd in het schematisch weergegeven ondersteuningsdeel 8, dat in de langsrichting beweegbaar is op frame 4, volgens 10 een richting zoals aangegeven door pijl 5, zodat de houder, nadat deze tot de gewenste hoogte is gewikkeld, uit de in fig. 1 weergegeven inrichting kan worden verwijderd. Zodra de houder tot de gewenste hoogte is gewikkeld wordt de onderkant en de bovenkant van de houder met behulp van de messen 11 en 12 afgesneden, zodat de houder wordt verkregen met 15 de juiste afmetingen en met een gladde boven- en onderkant. Bij het begin van de bewerking wordt bodemdeel 6 eerst gevormd door enkele lagen melkkarton tegen elkaar te sealen, zodat een komvormig model ontstaat zoals weergegeven in fig. 4. Deze bodem 6 wordt in de inrichting van fig. 1 geplaatst tegen de draaibare schijf 7, waarna 20 de eerste baan strookvormige melkkarton wordt toegevoerd ter hoogte van de bodem en daarmee wordt verbonden door uit de lijmkop 10 een hot melt-lijm te spuiten op bodem 6, zodat een stevige verbinding wordt verkregen van de eerste strook op de bodem. De hot melt dient tevens om de onderzijde 15 van de bodem af te dichten, zodat de diverse lagen 25 karton goed met elkaar zijn verbonden. Nadat de eerste wikkeling zo is aangezet wordt in plaats van lijmkop 10 een verhittingsorgaan 25 gebruikt zoals weergegeven in fig. 2.

Verhittingsorgaan 25 kan bestaan uit een brander waarmee een vlam op een bepaalde afstand het toegevoerde geplastificeerde karton-30 materiaal verwarmt, zodat de kunststof smelt en een goede hechting wordt verkregen tussen de elkaar gedeeltelijk overlappende wikkelingen. De hierbij vereiste temperatuur is afhankelijk van het smeltpunt van de te gebruiken kunststof op het kartonmateriaal. Omdat het werken met een brander bepaalde nadelen heeft met betrekking tot de veiligheid zal 35 het duidelijk zijn dat deze brander kan worden vervangen door infrarood-stralers, warme luchtblaasinrichtingen en dergelijke die voor een deskundige op dit gebied bekend zijn. Het verwarmingsorgaan 25 is bevestigd aan de slede 9, weergegeven in fig. 1 en 2, zodat het verwarmingsorgaan 25 8204725 -5- 22864/Vk/rab synchroon loopt met de toe te voeren banen kartonmateriaalf weergegeven met 22 en 23. In fig. 2 zijn twee toevoerbanen 22 en 23 aangegeven, hoewel het ook mogelijk is om slechts één baan toe te voeren of meer dan twee banen, afhankelijk van de gewenste produktiesnelheid. Door het toe-5 voeren van twee of meer banen kan de produktiesnelheid namelijk worden verhoogd, In plaats van twee banen zou men dezelfde produktiesnelheid ook kunnen verkrijgen met een enkele baan van dubbele dikte, doch uit esthetisch oogpunt is het gewenst dat de verspringing van de stroken in de houder, welke verspringing aan de buitenkant van de houder zicht-10 baar is, niet te groot is. Een verspringing van 1-2 cm is namelijk het meest geschikt gebleken. Omdat afgekeurd melkkartonmateriaal het meest beschikbaar is met een dikte van 0,5 mm, verdient het aanbeveling om tot een redelijke produktiesnelheid te komen, twee of meer banen gelijktijdig toe te voeren zoals weergegeven in fig. 2. De doorn 2 wordt gekoeld om te 15 voorkomen dat de binnenkant van de houder 28 kleverig wordt en aan doorn 2 zou gaan hechten. De banen 22 en 23 lopen vanaf de toevoer, die niet in de tekening is weergegeven, en via een orgaan dat een constante spanning waarborgt op de banen, naar slede 9, waarbij de banen via de rollen 21 worden bevestigd in onderdeel 20 en daar over ongeveer 90° van richting worden 20 gedraaid en gebracht in de gewenste hoek, afhankelijk van de rotatie-snelheid van doorn 2] de verplaatsingssnelheid van slede 9, het aantal toegevoerde banen en van de materiaaldikte, en na draaiing geleid naar doorn 2 onder het verhittingsorgaan 25. Zodoende wordt de houder volgens de uitvinding verkregen, waarbij de wikkelingen elkaar gedeeltelijk 25 overlappen en de lagen bij het overlappen aan elkaar worden gelast.

Het verhittingsorgaan 25 kan zijn uitgevoerd als een met de materiaaltoevoer meebewegend orgaan, waartoe de breedte van het verhittingsorgaan en de verplaatsingssnelheid variabelen zijn die door een deskundige kunnen worden bepaald. Het is ook mogelijk om de materiaal-30 toevoer te doen plaatshebben aan een totaal verwarmde omgeving, waarbij geen verplaatsbare verhittingsorganen worden gebruikt, doch waarbij de plaatselijke temperatuur automatisch wordt geregeld in afhankelijkheid van de plaats van materiaaltoevoer. Nadat de laatste wikkeling is gelegd en de houder de gewenste hoogte heeft verkregen,worden de boven- en 35 onderrand met behulp van het mes schoongesneden en de houder van de doorn genomen. Zodoende is thans een houder verkregen zoalsveergegeven in fig. 3, waarbij de verspringende wand 30 onlosmakelijk is verbonden met bodem 6. Deksel 31 is nader weergegeven in fig. 5.

8204 725 0 t· -6- 22864/Vk/mb

Omdat het vat of de houder tijdens gebruik en na gebruik goed moet zijn afgelosten is een deksel ontworpen zoals weergegeven in fig. 5, met een U-vormig uiteinde 29, dat past rond de bovenkant van de buitenwand 30 van de houder. Door het U-vormig profiel zal, zolang de houder 5 nog bijgevuld kan worden, een goede afsluiting zijn bewerkstelligd, zodat geen ongewenste geuren vrijkomen uit de houder. Zodra geen materiaal meer in de houder behoeft te worden aangebracht zal men het deksel kunnen aanslaan op de rand van de houder, waardoor het uitsteeksel 35 zich vastklemt om de inleg 33 en daarvan alleen kan worden losgemaakt met behulp 10 van gereedschap. De inleg 33 kan zijn vervaardigd uit metaal of een kunststof. Zodoende heeft men een veilige afsluiting verkregen voor een vat met in-houd. Inleg 33 kan als manchet 33 worden aangebracht op de bovenrand van wand 30 of in het U-profiel 29 van het deksel 31. Uitsteeksel 35 dient om het deksel klemmend te vergrendelen om de haak 34. Verder is het deksel, 15 dat bij voorkeur is vervaardigd uit polyetheen, voorzien van een naar boven stekend uitsteeksel 32, dat op een zodanige afstand is aangebracht op het deksel dat een tweede vat dat wordt geplaatst op het deksel van het eerste vat past binnen de afmetingen van het uitsteeksel 32. Zodoende wordt een veilige opstapeling' van gevulde vaten verkregen. De nog niet 20 gebruikte houders, zonder deksel, hebben een zodanige kegelvorm dat ze makkelijk in elkaar nestbaar zijn, zodat binnen een bepaalde ruimte zoveel mogelijk houders in voorraad kunnen worden bewaard.

Bij voorkeur wordt een houder vervaardigd met een hoogte van 68 cm, een bodemdiameter van 30 cm en een dekseldiameter van 34 cm.

25 Ter vervaardiging hiervan gaat men bij voorkeur uit van melkkarton met een materiaaldikte van 0,5 mm, waardoor de opeenvolgende banen elkaar overlappen over een afstand van 17 mm. Bij een strookbreedte van 7 cm zal de wanddikte van de houder dan 70/17 maal de materiaaldikte zijn, hetgeen neerkomt op een wanddikte van ongeveer 2 cm. Wanneer men twee 30 banen toevoert komt men tot een dikte van 1 mm en een overlap van 34 mm zodat de wanddikte ook weer ongeveer 2 cm is.

Tijdens gebruik van de houder, wordt deze bij voorkeur geplaatst in een frame met een pedaalemmer-constructie waarbij door een voetbeweging de vulopening vrijkomt. Het deksel zal daarbij dan echter 35 geen op en neergaande beweging maken, maar in een nagenoeg horizontaal vlak bewegen zodat een minimale luchtverplaatsing optreedt en de kans op besmetting van de omgevende lucht zo klein mogelijk is. Het deksel kan in dit frame worden bevestigd door klemming op de uitsteeksels 32.

8204725

Claims (16)

1. Houder in hoofdzaak vervaardigd uit kartonhoudend materiaal, 5 voor het opslaan en vervoer van afval, welk kartonhoudend materiaal in de vorm van een strook is gewikkeld, met elkaar gedeeltelijk overlappende wikkelingen, ter verkrijging van een kegelvormig lichaam dat is voorzien van een bodem en deksel, met het kenmerk, dat het kartonhoudend materiaal een met kunststof geplastificeerde karton is.

2. Houder volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de bodem eveneens is vervaardigd uit geplastificeerde karton.

3. Houder volgens conclusies 1-2, met het kenmerk, dat het kartonhoudend materiaal bestaat uit afgekeurd melkkartonmateriaal.

4. Houder volgens conclusies 1-3, met het kenmerk, dat de 15 bovenrand van de houder is voorzien van een manchet (33) met haak (34).

5. Deksel volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat deze aan de omtrek is voorzien van een U-profiel (29), passend over de rand van de houder.

6. Deksel volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat deze aan 20 de bovenzijde is voorzien van één of meer uitsteeksels (32), binnen welke uitsteeksels de bodem past aan een tweede houder die boven de eerste houder kan worden geplaatst.

7. Werkwijze voor het vervaardigen van een houder volgens conclusie 1, door strookvorraig materiaal op een doorn te wikkelen waarbij 25 de stroken elkaar gedeeltelijk overlappen, met het kenmerk, dat de stroken hechtend met elkaar worden verbonden door de stroken te verwarmen.

8. Werkwijze volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat wordt uitgegaan van stroken met een breedte van 5-12 cm en een dikte van 0,5-2 mm.

9. Werkwijze volgens conclusies 7-8, met het kenmerk, dat een 30 eerste wikkeling hechtend wordt bevestigd tegen de opstaande rand van de bodem, waarna de volgende wikkeling onder verwarmen wordt verbonden met de eerste wikkeling.

10. Werkwijze volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de eerste wikkeling met behulp van een "hot melt"-samenstelling wordt 35 bevestigd op d„e opstaande rand van de bodem.

11. Werkwijze volgens conclusies 7-10, met het kenmerk, dat twee of meer stroken worden toegevoerd ter verkrijging van een hogere produktiesnelheid. 8204725 -8- 22864/Vk/mb <*

12. Inrichting voor het vervaardigen van houders zoals vermeld in conclusie 1, bestaande uit een draaibare doorn met toevoer voor strookvormig uitgangsmateriaal, met het kenmerk, d'at nabij de doorn op de plaats waar het strookvormig materiaal kan worden toegevoerd een ver- 5 hittingsorgaan is opgesteld.

13. Inrichting volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat het verhittingsorgaan verplaatsbaar is in samenhang met de materiaaltoevoer.

14. Inrichting volgens conclusies 12-13, met het kenmerk, dat de doorn is voorzien van koelorganen.

15. Inrichting volgens conclusies 12-14, met het kenmerk, dat aan de uiteinden van de doorn één of meer messen zijn geplaatst om de gewikkelde houder af te snijden.

16. Inrichting volgens conclusies 12-15, met het kenmerk, dat de materiaaltoevoer is voorzien van geleidingsorganen zodat twee of 15 meer stroken gelijktijdig kunnen worden toegevoerd. Eindhoven, december 1982 f 8204725