NL8204629A - Inrichting voor het vastlijmen van het buitenste uiteinde van een opgewikkelde rol papier. - Google Patents

Description

.· » .- -1-

823212/Rey/vL

Korte aanduiding: Inrichting voor het vastlijmen van het buitenste uiteinde van een opgewikkelde rol papier

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het vastlijmen van het buitenste uiteinde van een rol papier, bijvoorbeeld toiletpapier.

Een oogmerk van de uitvinding is het verschaffen van een 5 inrichting die geschikt is voor de produktie van rollen of "staven" van sanitair papier of dergelijke, voor het aanbrengen van lijm op de eindrand en het afvoeren van de gerede staven, welke inrichting de staven evenwijdig kan houden en deze in een loodrecht op hun assen staande richting kan voortbewegen.

10 De onderhavige uitvinding verschaft een inrichting voor het vastlijmen van het buitenste uiteinde van een rol papier, omvattende een aantal paren steunrollen die worden gedwongen in dezelfde richting en met dezelfde snelheid te draaien, waarbij elk paar een staaf van opgewikkeld papier kan opnemen, de staaf 15 roteert, de rotatie hiervan stopt en de staaf tijdens opeenvolgende behandelingen van de inrichting ondersteunt; uit een eindloze ketting bestaande transportmiddelen of dergelijke die in regelmatige opeenvolging zijn aangebracht voor het ondersteunen van de genoemde paren steunrollen en deze stapsgewijs 20 te verplaatsen vanaf een ontvangstation voor het opnemen van de genoemde staaf en het openslaan van het buitenste uiteinde van het papier, naar een lijmstation voor het aanbrengen van lijm op net uiteinde en naar een aandrukstation om het uiteinde op de staaf te drukken; middelen om een paar steunrollen met een 25 hierdoor gedragen staaf bij het ondersteuningsstation in voorwaartse richting te roteren, welke middelen de rotatie stoppen indien het uiteinde over een voorafbepaalde afstand is opengeslagen; middelen die de rotatie van het paar steunrollen in tegengestelde richting voorkomen; middelen voor het blazen van 30 lucht voor het openslaan van het uiteinde van een ondersteunde staaf en een in hoofdzaak vlak uitsteeksel voor het ondersteunen van een opengeslagen uiteinde in een nagenoeg horizontale stand, welke middelen in hoofdzaak evenwijdig lopen en grenzen aan het 8204629 1 ·,

Lite i 4 -2- paar rollen; middelen voor het aanbrengen van lijm op het opengeslagen einde dat op het genoemde uitsteeksel rust; en middelen voor het roteren van de door het paar steunrollen ondersteunde staaf voor het sluiten en op de papierrol aandrukken van het 5 uiteinde nadat lijm is aangebracht.

De uitvinding zal bij wijze van voorbeeld nader worden beschreven met verwijzing naar de bijgaande tekening die een uit-voeringsvoorbeeld van de uitvinding toont.

Fig. 1 toont schematisch een doorsnede van een inrichting 10 volgens de uitvinding; fig. 2 is een bovenaanzicht van de inrichting volgens fig. 1; fig. 3 en 4 tonen op grotere schaal en gedeeltelijk in doorsnede meer gedetailleerd het aanzicht van fig. 2; 15 fig. 5 toont een orgaan voor het overbrengen van een on derdruk op bewegende elementen voor het vasthouden van een eind-rand, welk orgaan kan worden gebruikt in de uitvoering volgens fig. 1.

De tekening toont een uitvoering van de uitvinding omvat-20 tende een gestel 1 dat twee zijden IA en 13 heeft, die evenwijdig aan elkaar lopen, vertikaal en geschikt zijn verbonden door middel van dwarse verbindingsmiddelen die niet in de tekening zijn weergegeven. Aan de zijde IA, is door een geschikte flens een vertragingsmotor 3 bevestigd die kan zijn voorzien van een 25 zelfremmende motor. Een rondsel 5 voor het aandrijven van een ketting 7 is aan het uiteinde van de as van de motor 3 bevestigd. De ketting 7 die loopt om een vrijdraaiend kettingwiel 9, staat in verbinding met de buitenste tandkrans van een dubbel kettingwiel 11. Het kettingwiel 9 draait vrij om een pen 8 die 30 excentrisch op een asstomp 6 is aangebracht die door middel van een bout 4 aan de zijde IA is bevestigd. Door het roteren van de asstomp 6 is het mogelijk de spanning van de ketting 7 te regelen en de bewegingen te volgen van het kettingwiel 11. De inrichting is in bovenaanzicht weergegeven in fig. 2. Het ketting-35 wiel 11 is vlak bij een uiteinde van een as 13 bevestigd, die dwars op de inrichting staat en wordt ondersteund tussen inwendige kussenblokken 13A en 13B die geleidelijk verplaatsbaar 8204629 '·'*·' -— * -3- zijn langs geleidingsorganen 15A en 15B van het type dat normaliter gebruikt wordt om de spanning van een ketting te regelen.

De kettingspanorganen 15A en 15B zijn aan de zijden IA en 1B bevestigd door middel van pennen 17A en 17B. Een spanschroef 19A, 5 die op een afstand* kan liggen of tegen het blok ISA kan drukken, kan bijvoorbeeld zoals in de tekening bij zijn rotatie zijn geleid tussen een blok 21A en een ringmoer 23A voor het aan of losschroeven op de schroefdraad hiervan, terwijl een moer 25A 10 werkt als borgmoer teneinde de rotatie van de schroef 19A te voorkomen. De kettingspanschroef voor het orgaan 15B is niet in de tekening weergegeven. Een kettingwiel 31, dat tezamen met de as 13 roteert is vlakbij de zijde 1B bevestigd en heeft een enkele vertanding 31B, die gelijk is aan de binnenste ver-15 tanding 11D van het kettingwiel 11, en de tanden zijn met dezelfde hoekstand aangebracht als de tanden 11D. De tanden 31D en 11D zijn ongeveer symmetrisch ten opzichte van de centrale axiale richting van de inrichting die evenwijdig loopt met de zijden IA en 1B. De rotatie van het kettingwiel 31 tezamen met 20 de as 13 volgt de rotatie van het kettingwiel 11 ten gevolge van de ketting 7. De kettingen 27 en 29 van het roltype van een geschikte sterkte staan in aanraking met de resp. tanden 11D en 31D, en deze kettingen 27 en 29 zijn eindloos en lopen naar resp. kettingwielen 33 en 35, waarvan het aantal tanden 25 even groot is als van 11D en 31D. De kettingwielen 33 en 35 zijn vrij draaiend gemonteerd door middel van paren kogellagers 37 en 39 op de uiteinden van asstukken 4IA en 41B die een kleine diameter hebben en tegenover elkaar en in een symmetrische stand op de zijden IA en 1B zijn bevestigd. De gemeenschappe-30 lijke hartlijn van de asstukken 41A en 41B ligt in hetzelfde horizontale vlak als de hartlijn van de as 13 zodat de bovenste en onderste banen van de kettingen 27 en 29 die op de juiste wijze zijn gespannen, tevens nagenoeg horizontaal lopen. De kettingen 27 en 29 worden bediend door de buitenste tanden van 35 het kettingwiel 11, teneinde de motor 3 te regelen. De genoemde kettingen dragen paren rollen 43 voor het vormen van een transporteur die met de bovenste banen van links naar rechts in de tekening beweegt, waarbij een staaf of rol 44 van een strook 8204629 * * -4- papier wordt ondersteund op de mantel van de paren rollen 43, welke rol door een automatische opwikkelmachine op een kern is gewikkeld en moet worden behandeld teneinde het buitenste uiteinde van de strook aan de rol te bevestigen. Teneinde de 5 paren rollen 43 aan de kettingen 27 en 29 te bevestigen hebben naar binnen toe gerichte verlengdelen 45P van opeenvolgende paren pennen 45 van de kettingen 27 en 29 hierop bevestigde blokken 47 die zijn ingericht om cilindrische assen 48 aan de uiteinden van inwendige buisvormige staven 49 van de rollen 43 te 10 dragen. De blokken 47 hebben gaten 51 waarin de verlengdelen 45P van de pennen 45 steken, een ongeveer parallellepipedumvormige holte 53 met een vierkante dwarsdoorsnede waarin de assen 48 rusten en een paar van schroefdraad voorziene gaten 55, waarbij de holte 53 is afgesloten door op elk blok 47 een plaat 57 te 15 plaatsen die is bevestigd door middel van de in de gaten 55 geschroefde bouten 59. Indien de holte 53 is afgesloten door middel van de plaat 57 is de hierbij behorende as 48 in deze holte geblokkeerd en kan zodoende niet ten opzichte van de plaat 57 draaien (zie fig. 1). De splitpennen of andere middelen om te 20 voorkomen dat de blokken loskomen zijn op de uiteinde van de verlengdelen 45P aangebracht. De blokken 47 zijn zodoende verankerd tussen de kettingen 27 en 29, aan pennen 45 van naburige schakels, zodat de aan de ketting 27 verankerde blokken tegenover die welke zijn verankerd aan de ketting 29 liggen en de 25 hartlijnen van de resp. holten 53 in eikaars verlengde liggen.

Op elk van de kettingen 27 en 29 is een aantal van opeenvolgende paren blokken 47 bevestigd, waarbij de blokken van elk paar op een afstand van elkaar liggen van een bepaald aantal rollen (drie in de tekening) die tussen de schakels zijn geplaatst 30 waaraan de blokken zijn bevestigd. Bovendien liggen de paren blokken 47 op elke ketting op gelijke afstanden van elkaar, (in de tekening zijn tussen elk paar blokken drie kettingrollen geplaatst zodat in het weergegeven voorbeeld alle blokken 47 op dezelfde afstand van elkaar liggen).

35 Met de beschreven opstelling van de blokken 47 langs de kettingen 27 en 29 en doordat de hartlijnen van de holten 53 van de op twee kettingen tegenover elkaar gelegen blokken 47 op 8204629 1 · ........% -5- een lijn liggen, worden de paren rollen 43 op de ketting zelf in regelmatige opeenvolging gedragen. De mantel 43M van een rol is bedekt met materiaal, zoals rubber of een ander materiaal, dat geschikt is de rotatie door wrijving van zijn eigen 5 uitwendige oppervlak op de staaf 44 over te brengen. In het voorbeeld van de tekening, bestaat elke rol uit een cilindrische buisvormige mantel 43M waarvan in de uiteinden door wrijving of met andere middelen twee hulzen 61 zijn gestoken en bevestigd. De hulzen 61 hebben inwendig zittingen voor het opne-10 men van legers 65 die de rollen 43 ondersteunen die zodoende vrij kunnen roteren ten opzichte van de assen 48, waarop deze legers 65 zijn gemonteerd. Aan de buitenkant hebben de hulzen 61 een groef 67 voor het opnemen van een veerkrachtige eindloze riem 69 met (in de tekening) een cirkelvormige dwarsdoorsnede 15 met behulp waarvan de rollen 43 van elk paar worden gedwongen tezamen met dezelfde snelheid en in de dezelfde richting te roteren. De assen 48 zijn twee aan twee verbonden met de resp. inwendige buisvormige staaf 49 van elke rol 43 door middel van conische pluggen 71 die een cilindrisch gebied hebben, dat een 20 rand vormt die is gestoken in deze buisvormige staaf 49, waarmee de pluggen zijn verbonden. In hoofdzaak hebben de buisvormige staven 49 tot doel een zeer stijve dwarsconstructie te vormen voorhet ondersteunen van de rollen 43 en hun door de staaf 44 gevormde lading. In elk paar rollen 43 tussen hun ver-25 bindingen met riemen 69 wordt tenminste een rol belemmerd in een van de twee mogelijke richtingen (in de tekening in de richting van de klok) te roteren door een (niet weergegeven) vrij-draaimechanisme dat tussen de rol 43 en de staaf 49 is geplaatst, welk mechanisme echter het vrijdraaien van deze rol en zodoen-30 de van het genoemde paar rollen in de andere richting toelaat (in de tekening tegen de richting van de klok in). In plaats van de vrij-draaiorganen, kunnen gekantelde glijblokken met een lichte werking zijn aangebracht om de werking toe te laten maar om spontane bewegingen te voorkomen.

35 Tijdens de werking van de aandrijfmotor 3 worden de ket tingen 27 en 29 op een intermitterende wijze bewogen in de richting van de pijl fc. Een geprofileerd element 75 is dwars tussen 8204629 'i * % -6- de twee kettingen bevestigd op de pennen 45 van de schakels van de kettingen 27 en 29, waar tegenover een paar rollen 43 wordt vastgehouden. Het geprofileerde element 75 heeft aan de uiteinden blokken 77 voor bevestiging aan de einden 45P van de pennen 5 45 van de aangegeven schakels, en zijplaten 79 die een geheel vormen met de genoemde blokken. Aan de zijplaten 79 zijn een buisvormig dwarsstuk 81 en een vlakke plaat 83 van aanzienlijke afmeting bevestigd, welke plaats boven op het dwarsstuk 81 is geplaatst en uitsteekt ten opzichte van de plaat 79 die zelf 10 ongeveer halverwege boven op de aangrenzende rol 43 is geplaatst ten opzichte waarvan deze bijna tangentiaal loopt, d.w.z. op een geringe afstand in vertikale richting - indien de rollen 43 die een paar vormen zich langs een van de horizontale banen van de kettingen 27 en 29 bevinden.

15 Zoals hierna zal blijken, is de vlakken plaat 83, die zich dwars uitstrekt over een lengte die ongeveer gelijk is aan die van de mantel van de rollen 43, bestemd om het buitenste opengeslagen einde van de op de staad 44 gewonden papierstrook te ondersteunen. Zuigmiddelen kunnen zijn aangebracht om dit uit-20 einde op zijn plaats te houden.

Op de (in de tekening) linkerzijde IA is een van flenzen voorziene bus 85 bevestigd die de as 87 opneemt van een aan-drijfmotor 89. Aan het einde 87E van de as 87 is een riemschijf 91 bevestigd die door middel van een vlakke riem de rotatie 25 van een dwarsrol 95 veroorzaakt, waarvan de mantel 95M is bekleed met rubber of een ander materiaal dat geschikt is om beweging door wrijving over te brengen. De rol 95, waarvan de mantel een axiale lengte heeft die gelijk is of een weinig kleiner is dan die van de rollen 43 wordt gevormd door de genoemde 30 mantel 95M die buisvormig is en door twee bussen 97 die in de uiteinden zijn gestoken, in het inwendige van welke bussen legers 99 zijn gemonteerd. De rol 95 kan vrijdraaien in de legers 99 en wordt roterend aangedreven in de richting van de pijl f95 door de motor 89 door middel van de riem 93. De vlakke 35 riem 93 verbindt in feite het riemschijfvormig uiteinde 97P dat een deel vormt van het uitwendig oppervlak van de huls 97 aan de kant van de zijde IA. De legers 99 zijn bevestigd op de uit- 8204629 .-7- φ % einden van asstompen 101 welke asstompen op tegenover elkaar gelegen armen 105A en 105B zijn bevestigd die aan elkaar gelijk zijn. De genoemde armen 105A en 105B zijn loodrecht op het uiteinde van de resp. asstompen 107A en 107B bevestigd die tegen-5 over elkaar en coaxiaal ten opzichte van elkaar liggen, en naar binnen toe uitsteken vanaf de zijden IA en 1B waarop zij zijn bevestigd door middel van moeren 104 die op hun van schroefdraad voorziene uiteinden zijn geschroefd. Door middel van de gemeenschappelijke rotatie van de asstompen 107A en 107B kan 10 de rol 95 de in fig. 1 weergegeven stand innemen, in welke stand de rol gedurende de gehele vereiste tijd de eerste rol 43 van het hiervoor beschreven paar roterend aandrijf in de richting van de pijl f43 d.w.z. tegen de richting van de klok in. Aldus gepositioneerd, veroorzaakt de rol 95 de rotatie van de 15 eerste rol van elk paar rollen 43 elke keer dat - ten gevolge van de beweging van de kettingen 27 en 29 - een paar rollen 43 de linksboven in fig. 1 weergegeven stand bereikt teneinde een opgewikkelde staaf 44 te ontvangen van de valgoot 110 van een automatische opwikkelmachine. De stand van de asstompen 107A en 20 107B, van de armen 105A en 105B en hierdoor van de rol 95 staat eens en vooral vast bij de inrichting teneinde de rotatie van de rollen 43 op de beschreven wijze te veroorzaken zonder de opeenvolgende voeding te voorkomen.

Op dezelfde wijze als de aandrijfmotor 89, is een aandrijf-25 motor 109 aan de zijde IA van de inrichting bevestigd door middel van een van flenzen voorziene bus 11. De as 113 van de aandri jfmotor 109 wordt ondersteund door een leger 114 in het uiteinde van de bus 11. Aan het uiteinde 113Ξ van de as dat bui-ten de genoemde bus uitsteekt naar het inwendige van de inrich-30 ting, is een arm 115A scharnierend bevestigd en heeft een einde 115M met een bus voor deze scharnierende beweging en het in het inwendige van dit uiteinde zijn twee legers 117 gemonteerd. Een riemschijf 119 is vervolgens aan het uiteinde 113E van de as 113 bevestigd. Tegenover de motor 109 en coaxiaal met 35 de as 113 is een asstomp 121 bevestigd aan de zijde 1B, waarbij het einde 121E van de asstomp 121 een pen vormt om door middel van een bus 120 een arm 115B scharnierend op te hangen, welke 8204629 -8- arm gelijk is aan en symmetrisch is geplaatst ten opzichte van de arm 115A. Door middel van de resp. asstompen 123 en legers 127, dragen de armen 115A en 115B een rol 125, waarvan de mantel 125M, evenals de rol 95, een bekleding van rubber heeft die 5 door wrijving beweging kan overbrengen. De rol 125 wordt gevormd door de genoemde buisvormige mantel 125M alsmede door bus-sen 129, waarbinnen zittingen aanwezig zijn voor de legers 127.

De bus 129 aan de kant van de zijde IA heeft een riemschijfvormige gebied 129P waarover een platte riem 131 is geleid, waar-10 van de beweging wordt veroorzaakt door de riemschijf 119. Dientengevolge wordt de rol 125 door de motor 109 tegen de richting van de klok in geroteerd in de richting van de pijl f125. Zoals hieronder zal blijken heeft de rotatie van de rol 125 tot doel om de staaf 44 te doen roteren in de richting van het uur-15 werk d.w.z. in de richting van de pijl f44 om het buitenste uiteinde vast te lijmen, indien de genoemde staaf wordt ondersteund op de rollen 43 in de rechtsboven in fig. 1 weergegeven stand. Doordat de op het uiteinde 113E van de as 113 bevestigde arm 115A en de op het uiteinde 12 IE van de asstomp 121 bevestigde 20 arm 115B kan roteren, kan de op de staaf 44 rustende rol 125 zwenken om staven op te nemen van verschillende diameters. Door een niet weergegeven aanslagorgaan, kan de zwenking beperken naar de onderkant van de armen 115A en 115B teneinde de rol 125 in een voldoende hoge stand te handhaven om hieronder de staaf 44 25 op te nemen, waarbij de rol van de aanslag omhoog komt wanneer de staaf 44 de stand 44Z bereikt.

Zoals weergegeven in fig. 1 is de inrichting volgens de uitvinding tevens uitgerust met de volgende andere organen: tenminste een dwarsstaande rij van spuitmonden 133, of twee 30 rijen spuitmonden die zijn verbonden met en vanaf een enkele pijp 135 lopen en tangentiaal lucht kunnen blazen op de staaf in de stand 44X om een rand 44L open te slaan teneinde deze te ondersteunen op de plaat 83. Een spuitmond 137 die vertikaal op de plaat staat en is verbonden met een instelblok 139, 35 dat zeer hoekig is wordt heen en weer aangedreven dwars op de zijden IA en 1B en kan porties lijm afgeven aan de voet van het opengeslagen einde 44L wanneer een staaf 44 zich in de stand 8204529 --9- * > ' 44Y bevindt. Na de lijm te hebben afgegeven, blijft de spuit-mond 137 aan een kant van bij de rol wachten, teneinde de beweging (in de tekening naar rechts) van de staaf 44, die is ondersteund op een paar rollen 43, niet te belemmeren. Wanneer 5 inde opeenvolgende fasen een nieuwe rol in de stand 44Y is, voert de spuitmond 137 een nieuwe dwars gerichte baan uit, deze keer in een richting tegengesteld aan de vorige enz. Eventueel kunnen ook twee spuitmonden zijn aangebracht, die elk ten opzichte Vein de spuitmond 137 de halve baan doorlopen teneinde de 10 snelheid te verlagen. In dit geval kunnen de spuitmonden in de stilstandfase in het midden van de voeding omhoog worden bewogen. Volgens een einder alternatief kunnen meerdere souitmonden zijn aangebracht langs de totale voorkant die dein vast kan zijn of omhoog en omlaag kan worden bewogen. Bij al deze oplossin-15 gen wordt een mogelijkheid verkregen tot het regelen van de afstand van de lijmzone ten opzichte van de stand 44Y van de rol. Tenslotte kan de lijm worden verdeeld in een continue of een onderbroken lijn, puntsgewijs of door middel van sproeien of op andere wijze.

20 De inrichting omvat een valgoot 140 waarop de staven 44 vallen nadat het uiteinde is gehecht, als de laatste het paar rollen 43 verlaat waardoor zij tijdens de verschillende bewer-kingsfasen van de inrichting zijn ondersteund. De genoemde valgoot 144 brengt de uitgaande staven daarom over naar een ver-25 zamelpunt of naar een invoer van een machine die een volgende bewerking kan uitvoeren, bijvoorbeeld het snijden van elk afzonderlijke staaf in smalle rollen of dergelijke.

De werking van de inrichting volgens de uitvinding zal duidelijk worden uit de volgende beschrijving. De kettingen 27 en 30 29 bewegen in het tempo van een (niet weergegeven) automatische opwikkelmachine stroomopwaarts van de inrichting, die na elkaar uit een opgewikkelde papierstrook bestaande staven 44 afgeeft. Deze laatste beweegt, gestuurd door de motor 3, met een intermitterende beweging, d.w.z. stapsgewijs, en doet de paren rol-35 len 43 zodoende drie opeenvolgende standen innemen die zijn aangegeven aan de bovenkant van het schema volgens fig. 1, d.w.z.: een eerste stand voor het opnemen van een staaf 44 in de 8204629 -10- stand 44X met het openslaan van de rand 44L; na het plaatsen van de genoemde rand, een tweede stand voor het aanbrengen van lijm op de rand 44L van de staaf in de stand 44Y; en een derde stand voor het sluiten van de rand 44L van de staaf gelegen in 5 de stand 44Z. Indien het paar rollen 43 de derde stand verlaten, wordt de rol van het paar dat het meest vooraan staat in de bewegingsrichting, en samen met de kettingen 27 en 29 het profiel van de kettingwielen 11 en 31 volgt, omlaag gebracht zodat de staaf (met de vastgelijmde rand) op de valgoot 140 kan vallen.

10 Zodoende is er geen "uitstoot" stand van de rol, het uitstoten geschiedt op de beschreven wijze.

Met verwijzing naar fig. 1 kan worden opgemerkt dat in de eerste stand 44X de staaf 44 die vanaf de opwikkelmachine komt wordt gedragen op de mantels van de rollen 43 van het paar rol-15 len dat zich in deze positie bevindt. De onderste rol 43 van het paar wordt in rotatie aangedreven in de richting van de pijl f43 d.w.z. in de tekening tegen de richting van de klok in, door de hieronder gelegen rol 95, waarmee de laatste in aanraking komt, welke rol draait in de richting van de pijl f95. De ro-20 tatie van de twee rollen veroorzaakt de rotatie van de staaf 44 in de richting van de pijl f44, d.w.z. in de richting van de klok. Tijdens deze rotatie doet de lucht die door de spuitmon-den 133 wordt geblazen de rand 44L van de staaf openslaan, welke rand rust op de plaat 83. Een voeler S (zoals een fotocel 25 of dergelijke), die wordt geactiveerd door de rand 44L, verschaft een signaal dat de motor 89 direkt doet stoppen en zodoende tevens de rotatie van de rol 95 doet stoppen wanneer de laatste zich in de juist gewenste stand bevindt. Dientengevolge stoppen de eerste en de tweede rol 43 van het paar rollen 30 en zodoende tevens de staaf 44 van de rand over een bepaalde lengte is afgewikkeld. Tengevolge van de aanwezigheid van het genoemde vrij-draaiorgaan, kunnen de rollen 43 en de staaf 44 niet in de tegengestelde richting roteren ten opzichte van die waarin deze in de eerste beschreven fase wordt aangedreven.

35 Het paar kettingen 27 en 29 en het paar rollen 43 drijven de staaf aan en oriënteren deze teneinde de stand 44Y in te nemen voor het aanbrengen van lijm, zoals weergegeven middenhoven in fig. 1. De spuitmond 137 (of de spuitmonden) verdelen een 8204629 -11- afgemeten hoeveelheid lijm en bewegen dan naar opzij (of omhoog) teneinde het volgende paar rollen 43 met een staaf door te laten. De rollen 43 bewegen met de staaf naar de derde stand 44Z die is aangegeven in fig. 1, waarbij de staaf 44 in 5 contact staat met de rol 125 die in de richting van de pijl f125 draait. De rol 125 wordt door de staaf 44, die onder deze rol komt omhoog bewogen, hetgeen mogelijk is door de zwenking van de armen 115A en 115B. De staaf 44 die wordt gedragen door de rollen 43 in de richting van de pijl f44 wordt door wrijving 10 roterend aangedreven, en de onderlinge druk tussen de rollen 43 en het uitwendige oppervlak van de staaf veroorzaakt het sluiten en het vastlijmen van het uiteinde 44L dat weer op de staaf wordt gewikkeld. De aanraking tussen de staaf 44 en de rol 125 wordt over de gehele diameter van de rol 44 constant gehouden, 15 waarbij de minimum stand van de rol 125 wordt gevarieerd door middel van geschikte instelranden. Bij de volgende doorgang van het tweetal kettingen 27 en 29, verlaat de staaf 44 zoals reeds vermeld het paar rollen, die de staaf gedurende de drie beschreven fasen hebben gedragen, teneinde op de valgoot 104 te 20 vallen. Het is duidelijk dat na elke doorgang van het paar kettingen 27 en 29 op drie resp. opeenvolgende paren rollen 43 er een gelijktijdige fase is voor het opnemen van een staaf en het openslaan van het uiteinde van de staaf die juist is aangekomen, een fase voor het aanbrengen van lijm op het opengeslagen uit-25 einde van een staaf dat de eerste fase reeds is gepasseerd, en een fase voor het sluiten van het uiteinde op een staaf dat reeds de behandelingen bij de twee voorafgaande stations heeft ondergaan. Bij elke doorgang van de door de kettingen 27 en 29 gevormde transporteur komt zodoende een te sluiten staaf op de 30 inrichting aan en wordt hiervan afgegeven wanneer deze is gesloten.

Teneinde te verzekeren dat de rand 44L op het oppervlak 83 van het element 75 rust, kan de laatste zijn voorzien van zuig-openingen. Een onderdruk in het buisvormige dwarsstuk 75 (zie 35 fig. 5) kan worden verkregen door de laatste te verbinden met ' een opzij gelegen voorkant van een zuigsleuf 205, die normaal gesloten blijft door middel van een paar veerkrachtige longitu- 8204629 | t -12- dinale lippen 207. Deze lippen worden omhoog gebracht door een ingedrukte zelfkant 75A van het uiteinde van het buisvormige dwarsstuk 81, 83.

De met de inrichting verkregen voordelen ten opzichte van 5 overeenkomstige inrichtingen volgens de stand van de techniek zullen voor de vakman duidelijk zijn. Voor het aanbrengen van de lijm op de rand is het niet noodzakelijk de kern van de rol of staaf op een doorn aan te brengen teneinde de rotatie hiervan en zodoende de dwarsgerichte d.w.z. zijwaartse aandrijving van 10 de staaf te verkrijgen. Bovendien kan de inrichting gemakkelijk worden gesynchroniseerd met het produktietempo van een automatische opwikkelmachine die stroomafwaarts hiervan staaf en waarmee de inrichting samenwerkt en zodoende in bepaalde zin een complexe unit vormt. De opgewikkelde staven worden gesloten 15 door lijmen met debnderhavige inrichting en worden in dezelfde afvoerrichting afgegeven als bij de opwikkelmachine.

Het is duidelijk dat de tekeningen slechts bij wijze van voorbeeld een uitvoeringsvorm weergeven. Binnen het kader van de uitvinding kunnen door de vakman verschillende wijzigingen 20 worden aangebracht.

8204629

Claims (10)

1. Inrichting voor het vastlijmen van het buitenste uiteinde van een rol of staaf van opgewikkeld papiermateriaal zoals door een opwikkelmachine opgewonden staven die als uitvoer door de machine worden afgegeven op een hellend vlak en evenwijdig aan 5 hun eigen opwikkelas worden gehouden, welke inrichting is gekenmerkt door een 'aantal paren steunrollen die gedwongen worden in dezelfde richting en met dezelfde hoeksnelheid te draaien voor het opnemen van een genoemde staaf, deze te draaien, en zijn rotatie te stoppen en de staaf tijdens opeen-10 volgende handelingen van de inrichting te ondersteunen; eindloze kettingtransportmiddelen die zijn aangebracht om de genoemde paren steunrollen te dragen en om beurten elk paar rollen vanaf een opneemstation voor het opnemen van een genoemde staaf en het openslaan van het buitenste einde van het opgewikkelde „ over te brengen naar , 15 papier/ een lijmstation voor het aanbrengen van lijm op het genoemde uiteinde, en naar een sluitstation voor het op de staaf hechten van het uiteinde; middelen om de rollen van elk paar steunrollen in voorwaartse richting te roteren welke steunrollen een staaf dragen bij het opneemstation, welke middelen 20 stoppen indien het uiteinde over een bepaalde afstand is opgeslagen, middelen om de rotatie van elk paar steunrollen in de teruggaande richting te voorkomen; middelen voor het blazen van lucht voor het openslaan van het buitenste uiteinde van de staaf; vlakke uitstekende delen die elk een opengeslagen uiteinde kun-25 nen ondersteunen in een nagenoeg horizontale stand evenwijdig aan de rollen die elk aangrenzend han een resp. paar steunrollen zijn aangebracht; middelen voor het aanbrengen van lijm op een opengeslagen uiteinde dat wordt gedragen door een genoemd vlak uitstekend deel en middelen om de door een paar rollen 30 gedragen staaf te roteren voor het sluiten en het op de rol aandrukken van het uiteinde na het lijmen.

2. Inrichting volgens conclusie 1 met het- kenmerk dat de rollen van een paar zijn verbonden door een riem teneinde deze tegelijkertijd en overeenkomstig te doen bewegen bij 35 het opneemstation en bij het sluitstation bij het aandrijven 8204629 I -14- van een van de rollen.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2 met het kenmerk dat een rol met een draaiende werking is aangebracht om de steunrollen bij het opneemstation te roteren en dat waar-5 nemingsmiddelen zoals een foto-elëktrische cel of vacuum of dergelijke zijn aangebracht om de rotatie van de rollen bij het opneemstation te stoppen wanneer het buitenste einde over een bepaalde afstand is opengeslagen, waarbij het uiteinde op een resp. vlak uitstekend deel wordt vastgehouden.

4. Inrichting volgens conclusie 1,2 of 3 met het kenmerk dat de middelen voor het roteren van de staaf bij het sluitstation bestaan uit een roterend aangedreven rol die boven het sluitstation op een meegeefbare wijze is aangebracht teneinde te kunnen worden opgetild door de staaf als 15 deze bij het sluitstation aankomt om de staaf te roteren, welke rol instelbaar is voor staven met verschillende diameters.

5. Inrichting volgens een der conclusies 1-4 met het kenmerk dat de paren steunrollen worden verplaatst door een paar kettingen die intermitterend worden bediend in over- 20 eenstemming met de toevoer van staven naar de inrichting, en dat een dwarsstuk dat het vlakke uitstekende deel vormt voor het vastlijmen van de rand wordt ondersteund door de genoemde kettingen tussen aan elkaar grenzende paren steunrollen.

6. Inrichting volgens een der conclusies 1-5 met het 25 kenmerk dat de lijm wordt verdeeld door tenminste een spuitmond die in dwarsrichting beweegt tijdens een stilstand-fase van de staaf.

7. Inrichting volgens een der conclusies 1-6 met het kenmerk dat onderdrukmiddelen zijn aangebracht voor het 30 in positie houden van een opengeslagen buitenste einde dat op het oppervlak ligt waarop de verdeling van de lijm plaatsvindt.

8. Werkwijze voor het vastzetten van het buitenste uiteinde van een papierrol gekenmerkt doordat de papierrol wordt ondersteund op rollen in een baan van een luchtstroom, 35 de rol wordt geroteerd, de luchtstroom het buitenste uiteinde van depapierrol ontrold, welk uiteinde wordt gedragen op een aan de rollen grenzende plaat, de rollen, plaat en de staaf wor- 8204629 -15- den vervoerd naar een lijmstation waar lijm op het uiteinde van het papier wordt aangebracht en de rollen plaat en staaf naar een sluitstation worden getransporteerd waar de rol wordt geroteerd teneinde het buitenste uiteinde op de rol aan te 5 brengen en hieraan te bevestigen.

9. Werkwijze volgens conclusie 8 met het kenmerk dat de roterende aandrijving via een aangedreven rol naar een paar steunrollen wordt overgebracht om de papierrol te roteren, waarbij de steunrollen van het paar met elkaar zijn verbonden om 10 gezamenlijk te draaien.

10. Werkwijze volgens conclusie 9 met het kenmerk dat de roterende aandrijving via een eerste aangedreven rol wordt overgebracht naar een ontvangststation, een van het paar rollen die in contact komt met de eerste aangedreven rol bij 15 het opneemstation, en de roterende aandrijving naar het sluitstation wordt overgebracht door een tweede aangedreven rol die in aanraking komt met de papierrol. 8204629 (