NL8203938A

NL8203938A - Connector met fasegeleiderkeuze.

Info

Publication number: NL8203938A
Application number: NL8203938A
Authority: NL
Original assignee: Telemecanique Electrique
Priority date: 1981-10-13
Filing date: 1982-10-12
Publication date: 1983-05-02
Also published as: DE3237788A1; IT8223713A0; SE8205629D0; FI823491A0; IE822399L; IE53716B1; FI823491L; FI72012C; FR2514576B1; FR2514576A1; GB2110007B; FI72012B; SE8205629L; IT1153223B; SE452927B; BE894572A; DE3237788C2; GB2110007A

Description

. * ► - -» l -1-

823199/Ti/vL

Korte aanduiding: Connector met fasegeleiderkeuze

De uitvinding heeft betrekking op eenuconnector bestemd voor verbinden van buigzame geleiders (twee of drie) aangeslo-ten op een gebruiksapparatuur met de fasegeleiders (in groter aantal) en eventueel met de aardleider van een meerfase ver-5 deelnet.

De elektrische voedingen die in het bijzonder bestemd zijn voor het verlichten van Industrieplaatsen of grondwerken omvat-ten een metalen kabelgoot waarvan het lichaam de massa vomit en waarin de fasegeleiders en eventueel een aardgeleider en een 10 speciale beveiligingsgeleider zijn vastgezet door een positio-neringsdeel uit isolerend materiaal dat de onderlinge zijwaart-se positie bepaalt.

De fasegeleiders of de nulleider worden daar waar ze moe-ten worden verbonden met een connector blank gemaakt. De con-15 nector bevat een bepaald aantal verbindingsnorganen die elk een van de geleiders opnemen voor de verbinding met de gebrui-ker en zijn elk voorzien van een middel voor het tot stand bren-gen van het contact met een fasegeleider of de nulleider.

De bekende connectors van deze soort hebben meestal con-20 tactmiddelen die werkzaam worden door het indringen van een punt in een fasegeleider. Zij vervullen niet de functie van faseselector; zij bevatten een bepaald aantal verbindingsorga-nen met een vaste plaats en de keuze van de fase geschiedt bij de gebruiker door het solderen van de verbindingsgeleiders met 25 de geschikte verbindingsorganen. Het resultaat daarvan is naar buiten niet zichtbaar.

De uitvinding verschaft een connector van de bovengenoemde soort in het bijzonder gekenmerkt doordat deze verbindingsorganen, in aantal gelijk aan het aantal der verbindingsgeleiders 30 en permanent daarmee zijn verbonden, samenwerken met een uit isolerend materiaal vervaardigd huis voorzien van opneemruim-ten daarvoor die in aantal ten minste gelijk zijn aan het aantal geleiders in de kabelgoot, terwijl het huis zodanig kan worden vastgezet op de kabelgoot dat de opneemruimten komen te 8203938 -2- ψ ,

4 I

liggen tegenover de resp. geleiders daarin, waarbij de verbin-dingsorganen elk een isolerende drager omvatten bestemd te wor-den opgenomen in de opneemruiraten en wel losneembaar voor die welke corresponderen met de fasegeleiders en permanent voor die 5 welke correspondeert met een eventueel aanwezige nulleider.

Het is nu voor het kiezen van de fase, voldoende in de geschik-te opneemruimten de resp. dragers van de verbindingsorganen aan te brengen.

Een voorkeursuitvoeringsvorm wordt daardoor gekenmerkt 10 dat de elke opneemruimte een holte omvat gevormd in de buiten-wand van het huis, zodanig uitgevoerd dat de aanwezigheid van een verbindingsorgaandrager in deze ruimte van buitenaf zicht-baar is.

Bij voorkeur zijn de contactmiddelen klemmen van de soort 15 beschreven in het Franse octrooischrift 8119012.

De uitvinding wordt toegelicht aan de hand van de teke- ning.

Fig. 1 is een bovenaanzicht van een connector volgens een voorkeursuitvoeringsvorm; 20 fig. 2 is een zijaanzicht, gedeeltelijk in doorsnede, van deze connector; fig. 3 is een eindaanzicht en fig. 4 is een onderaanzicht van deze connector.

De in de figuren weergegeven connector omvat een huis 1 25 uit isolerend materiaal waarvan het binnenoppervlak in fig. 1 zichtbaar is; het buitenvlak is zichtbaar in fig. 4.

Dit huis wordt op een elektrische kabelgoot gezet door middel van de lippen 101-102 die grijpers vormen (fig. 3) voor-zien van ankerhaken 1010-1020 welke samenwerken met het comple-30 mentaire profiel van de goot, niet afgebeeld. Twee bovenlip-pen 1011-1012 maken het mogelijk het huis vast te grijpen om het van de kabelgoot te kunnen losnemen.

De connector is bestemd te worden gebruikt in combinatie met een driefasegoot met of zonder nulleider en werkt samen 35 met twee losneembare verbindingsorganen 2-3 en een vast massa-verbindingsorgaan 4. Dit laatste bestaat uit een elastische me-talen lamel vastgezet aan het huis waaraan de soepele gelei- 8203938 -3- der C3 van de naar de gebruiker voerende kabel is gesoldeerd.

Het huis is voorts voorzien van een pal 5 uit isolerend materiaal met dezelfde lengte als de lamel 4 doch een andere breedte in langsrichting ten opzichte daarvan verplaatst (zie 5 fig. L). Deze pal moet, evenals de lamel 4, worden doorgedrukt in de in de goot aangebrachte gleuven en de positie der delen is zodanig dat de connector slechts in een enkele stand kan worden aangebracht.

Fig. 1 toont hoe de kabel C in het huis is gevoerd en wordt 10 vastgehouden door een deksel 103 terwijl de twee fasegeleiders C1~C2 uit^oinen op de verbindingsorganen 2 en 3.

Deze laatsten omvatten een isolerende drager 20, afgebeeld in fig. 2, gegoten rond een contactklem 21 die bij voorkeur is uitgevoerd op de wijze beschreven in bovengenoemd Frans oc-15 trooischrift. De geleider wordt gesoldeerd aan de basis van deze contactklem.

De drager 20 past in een opneemruimte, zoals aangegeven met 104, fig. 2, gevormd in het huis 1. De vorm van deze opneemruimte en die van het hoofdlichaam van de drager 20 zijn 20 zodanig dat de veren van de contactpen 21 liggen in vlakken loodrecht op het huis 1 en de positie van de opneemruimte is zodanig dat, wanneer de dragers zijn.ingebracht de lamellen van de contactklemmen liggen tegenover de fasegeleiders in de kabelgoot. Hiertoe is het voldoende dat de opneemruimten en de 25 hoofdlichaam van de dragers 20 parallellepipedumvormig zijn met vakken loodrecht op het huis.

Fig. 2 toont dat dat deel van het huis 20 dat niet behoort tot de opneemruimte 104 een grotere doorsnede heeft dan dit laatste en rust op de randen van de opneemruimte via een over-30 stekend deel terwijl de geleiders C^, zijn geleid in kanalen 105 gevormd in het huis 1.

Het hoofddeel van elke drager zet zich voort in een kop 201 (zie fig. 2) die past in een corresponderende opening 106 gevormd in de hoofdbuitenwand van het huis 2. Deze wand is terug-35 gesprongen ten opzichte van het buitenoppervlak en afgedekt met een doorzichtige kap 107 die het mogelijk maakt van buiten de koppen van de verbindingsorganen te zien wanneer deze in de op- 8203938 P » -4- neemholten liggen; bij voorkeur zijn deze koppen gekleurd en hebben een profiel dat overeenkomt met dat van een champagne-kurk om het elastisch vasthouden in de openingen 106 te verbs ter en .

5 De fig. 1 en 4 tonen vier opneemruimten met openingen 106 tot 109. Een ervan neemt een verbindingsorgaan op van het boven-beschreven type doch nu permanent vastgezet bij voorbeeld door omzetten of ultrasoon. lassen van de kop in de corresponderende opening, en dit verbindingsorgaan is bestemd voor de nulleider; 10 de drie andere zijn bestemd voorhet opnemen van het losneembaar verbindingsorgaan. Wanneer de kabelgoot wordt gebruikt met een driefasenet zonder nulleider worden slechts twee andere los-neembare verbindingsorganen gebruikt.

Het blijkt dat men de fasen eenvoudig kan kiezen voor het 15 inzetten van de verbindingsorganen in de geschikte opneemruimten. Het resultaat van de gemaakte keuze is van buiten zicht-baar aan de posities van de betreffende koppen.

Een variant die het mogelijk maakt de fasen sneller te kiezen ontstaat door een wijziging van de vorm van de dragers 20 der verbindingsorganen en deze laten samenwerken met opneemruimten weIke onderling zijn verbonden door geleidegroeven ge-vormd in de wand van het huis en een gebroken lijn vormen.

De opneemruimte omvatten dan blinde openingen die de wand niet geheel doorboren en de holten nemen de koppen op van de resp.

^25.dragers en vergrendelen ze in de gewenste stand langs de gelei-degroef.

8203938

Claims

1. Connector bestemd voor het verbinden van met naar een ge-bruiker gaande verbonden geleiders met de fasegeleiders en eventueel de nulleider in een kabelgoot en oravattende verbin-dingsorganen welke elk een van de naar het gebruiksapparaat 5 voerende geleiders opnemen en elk zijn voorzien van middelen voor het tot stand brengen van het contact met de fasegeleider of nulleider met het kenmerk dat deze verbindings-organen, in aantal gelijk aan het aantal der verbindingsgelei-ders en permanent daarmee zijn verbonden, samenwerken met een 10 uit isolerehd materiaal vervaardigd huis (1). voorzien van op-neemruimten (106-109) daarvoor die in aantal ten minste gelijk zijn aan het aantal geleiders in de kabelgoot, terwijl het huis zodanig kan worden vastgezet op de kabelgoot dat de opneemruim-ten komen te liggen tegenover de resp. geleiders daarin, waar- 15 bij de verbindingsorganen elk een isolerende drager omvatten bestemd te worden opgenomen in de opneemruimten en wel losneem-baar voor die welke corresponderen met de fasegeleiders en permanent voor die welke correspondeert met een eventueel aanwe-zige nulleider.

2. Connector volgens conclusie 1 met het kenmerk dat de elke opneemruimte (104) een holte (106) omvat gevormd in de buitenwand van het huis (1), zodanig uitgevoerd dat de aanwezigheid van een verbindingsorgaandrager (20) in deze ruim-te van buitenaf zichtbaar is.

3. Connector volgens conclusie 1 of 2 met het ken merk dat de middelen voor het tot stand brengen van het contact bestaan uit elastische klemmen (21).

4. Connector volgens conclusie 2 of 3 met het kenmerk dat de holte is uitgevoerd met een ronde opening (106) 30 die door de wand gaat terwijl de drager (20) is uitgevoerd met een kop (201) die elastisch in deze opening kan worden opgenomen .

4 » -5-

5. Connector volgens conclusie 4 met het kenmerk dat de koppen (201) zijn gekleurd en bedekt met een doorzich- 35 tige, op het buitenoppervlak van de wand aangebrachte kap (107). 8203938 V» -6-

6. Connector volgens een der conclusies 1 tot 5 met h e t k e n m e r k dat het huis is voorzien van lippen (101-102) welke grijpelementen vormen voorzien van verankeringsmiddelen (1010-1020) aan de kabelgoot en van grijpmiddelen (1010-1012) 5 voor het met de hand kunnen losnemen van het huis van de kabelgoot.

7. Connector volgens conclusies 1 tot 6 met het ken-m e r k dat een metalen lamel voor de massaverbinding (4) vast in het huis (1) is aangebracht en bestemd is voor samen- 10 werking met een metalen sleuf of beschermingsgeleider in de goot.

8. Connector volgens conclusie 7 gekenmerkt door een isolerende richtnok (5) bestemd voor samenwerking met een in de goot gevormde sleuf met een breedte verschillend van die 15 van de lamel (4) en in langsrichting ten opzichte daarvan ver-plaatst.

9. Connector volgens conclusie 1 met het kenmerk dat de opneemruimten onderling zijn verbonden door geleidegroe-ven voor de isolerende dragers die in de wand van het huis een 20 gebroken lijn vormen en blinde openingen hebben voor het ver-grendelen van de posities der dragerkoppen. 8203938